31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 259 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 maart 2012

In mijn brief van 23 januari jl. (TK-vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk 31 288, nr. 255) heb ik u mijn reactie gegeven op het rapport «Waardevol». Ik heb ook aangegeven dat ik nog in overleg was over het proces dat moet leiden tot een landelijk gedragen brede set indicatoren voor valorisatie. In deze brief wil ik u informeren over dat proces.

Het doel is dat er in 2016, of zoveel eerder als mogelijk is, met behulp van een definitieve set indicatoren transparantie wordt verkregen over de ontwikkelingen op het gebied van valorisatie in onze kennisinfrastructuur en de resultaten die dat oplevert. Tevens wordt hiermee inzichtelijk gemaakt hoeveel van de streefwaarde van 2,5% of meer van de publieke onderzoeksmiddelen wordt ingezet ten behoeve van het omzetten van kennis in innovaties.

Voor de totstandkoming van die set indicatoren is het van belang dat aangesloten wordt op reeds ontwikkelde indicatoren, inzichten en ervaringen. Ook is van belang dat voldoende tijd wordt ingeruimd voor het testen, evalueren en (waar nodig) bijstellen van indicatoren, door deze toe te passen in en te toetsen aan de praktijk van valorisatie. Het doel is eind 2012 een «werkversie» van een set van indicatoren vast te stellen, die vervolgens in de periode 2013–2015 wordt getest.

De beschikbare basis voor de set van indicatoren voor valorisatie bestaat in de eerste plaats uit het EC-document «A Composite Indicator for Knowledge Transfer – Report from the European Commission’s Expert Group on Knowledge Transfer Indicators» (zie bijlage)1. In de Landelijke Commissie Valorisatie (LCV) is vastgesteld dat dit stuk een bruikbare basis vormt voor de Nederlandse set indicatoren voor valorisatie. Aansluiting bij gangbare Europese indicatoren is van belang met het oog op internationale vergelijking, om aan te sluiten op het Europese onderzoeksbeleid en Europese middelen voor onderzoek en innovatie te kunnen benutten als katalysator voor onze nationale inspanningen.

Het rapport «Waardevol» vormt ook een bruikbare bron voor de set indicatoren. De in dat rapport genoemde indicatoren sluiten goed aan bij die in het EC-document. In de hoofdlijnenakkoorden die ik heb gesloten met VSNU en HBO-Raad zijn afspraken gemaakt over valorisatie. Universiteiten en hogescholen dienen voor 1 mei a.s. hun voorstellen voor prestatieafspraken in, waaronder voorstellen voor afspraken over valorisatie. De te maken prestatieafspraken met de instellingen zullen aanvullende bruikbare inzichten opleveren om te komen tot een landelijke set indicatoren. Ook het Valorisatieprogramma 2010–2012 en de daarin gemaakte afspraken met betrokken consortia van kennisinstellingen over monitoring en rapportage zullen hieraan bijdragen.

Ik zal erop toezien dat deze lijnen met elkaar verbonden blijven en leiden tot de vaststelling van een «werkversie» van de set indicatoren voor valorisatie eind 2012. Die werkversie dient aan de volgende eisen te voldoen:

  • a. Ze moet inzicht geven in de resultaten van valorisatieactiviteiten, zowel op landelijk niveau als op instellingsniveau;

  • b. Ze moet inzicht geven in de inzet van financiële middelen voor valorisatie;

  • c. Ze moet inzicht geven in de faciliteiten en inspanningen (input) gericht op valorisatie en

  • d. Ze moet voldoende breed en integraal van karakter zijn waardoor het bruikbaar wordt voor het brede scala van valorisatieactiviteiten en resultaten, dus ook voor alfa-, gamma- en praktijkgericht onderzoek.

Om eind 2012 tot de gewenste set indicatoren te komen, zijn de volgende procesafspraken gemaakt:

  • 1. De LCV coördineert de verkenning van een landelijke basisset indicatoren op basis van het EC-document «A Composite Indicator for Knowledge Transfer» en het rapport «Waardevol». De genoemde ontwikkelingen om te komen tot indicatoren voor valorisatie komen samen in de LCV, die de bewindspersonen van OCW en EL&I adviseert.

  • 2. VSNU en HBO-Raad analyseren de voorstellen voor prestatieafspraken die universiteiten resp. hogescholen vóór 1 mei a.s. indienen en formuleren voorstellen voor eventuele aanvullingen op c.q. wijzigingen in deze voorlopige basisset indicatoren.

  • 3. Er wordt naar gestreefd dat eind 2012 in overleg met alle betrokken partijen besluitvorming plaatsvindt over de «werkversie» van de set indicatoren voor valorisatie.

  • 4. In 2013–2015 wordt deze set indicatoren getest, geëvalueerd en waar nodig bijgesteld.

  • 5. De reviewcommissie rapporteert in haar jaarlijkse voortgangsrapportages onder andere over haar ervaringen met valorisatie-indicatoren en doet in de eindevaluatie van de prestatieafspraken aanbevelingen met betrekking tot het toekomstige gebruik van valorisatie-indicatoren bij de prestatieafspraken.

  • 6. In 2015 wordt in overleg met alle betrokken partijen de definitieve, landelijk gedragen, integrale set indicatoren vastgesteld.

  • 7. Vanaf 2016 komen de indicatoren waarover instellingen prestatieafspraken hebben gemaakt terug in hun jaarlijkse verantwoording.

Langs deze weg komen we samen met alle betrokken partijen tot een breed gedragen, beproefde set passende indicatoren, waarmee de (ontwikkeling in) investeringen van publieke middelen in valorisatie, de inspanningen gericht op valorisatie en de resultaten van die inspanningen blijvend kunnen worden gevolgd en benut kunnen worden voor beleid en internationale vergelijking.

Mede namens de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven