De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het maandelijkse bedrag van de bestaande tegemoetkoming slechts
10,4% bedraagt van wat uitwonende studenten ontvingen aan basisbeurs in 2015;
overwegende dat de mogelijkheid van een rentekorting van circa 1 tot 1,25 procentpunt
nog steeds kan leiden tot hoge rentepercentages als er hoge rentepieken op staatsobligaties
zijn en de rentekorting op zijn vroegst pas vanaf 2026 à 2027 kan worden ingesteld
(36 410-VIII, nr. 36), waardoor studenten al duizenden euro's aan rente hebben betaald en pas te laat
van de rentekorting kunnen profiteren, waarbij deze compensatie ook niet terechtkomt
komt bij studenten die hun studielening al hebben afgelost;
overwegende dat de Minister van OCW in zijn brief de mogelijkheid heeft voorgesteld
om studenten die onder het leenstelsel studeerden, eenmalig een bedrag te verstrekken
ter compensatie (36 410-VIII, nr. 36), waar wel alle studenten van kunnen profiteren en dat direct de bestaanszekerheid
van deze pechgeneratie verhoogt;
constaterende dat de bestaande tegemoetkoming voor het leenstelsel zal worden uitgekeerd
vanaf 2025, waarvoor de uitvoeringsinstelling DUO reeds in kaart brengt hoeveel maanden
een student onder het leenstelsel viel, wat een mogelijkheid geeft om deze tegemoetkoming
eenmalig te verhogen;
verzoekt de regering om de mogelijkheden uit te werken om met de financiële middelen
tot 2034 uit het amendement-Omtzigt (36 418, nr. 63) de bestaande tegemoetkoming van leenstelselstudenten te verhogen op zo kort mogelijke
termijn, maar uiterlijk per 2026, en deze naar de Kamer te sturen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Hertzberger