31 250 Beleidsbrief Ontwikkelingssamenwerking

Nr. 78 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 november 2011

Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het mondeling verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 17 november 2011 inzake landbouw in ontwikkelingslanden.

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

H. P. M. Knapen

Schriftelijke antwoorden van Ben Knapen, Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, op mondelinge vragen van de vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken tijdens het AO op 17 november 2011 over landbouw in ontwikkelingslanden.

Vraag 1 (lid de Caluwé, VVD)

Hoe ziet de staatssecretaris het verdelingsvraagstuk, vooral geografisch, of logistiek, of lokaal?

Antwoord

Het verdelingsvraagstuk heeft veel dimensies. Een belangrijk verdelingsvraagstuk betreft de toegang tot belangrijke productiefactoren: kennis, land, water, kapitaal. Onzeker landeigendom maakt investeringen moeilijk, hoge kosten voor een lening, of voor kunstmest of goede zaden maakt investeren in vernieuwing risicovol of zelfs onrendabel. In het beleid wordt sterk ingezet op het vergroten van kansen voor kleine producenten zodat ze kunnen meedoen in de economische ontwikkeling.

Inderdaad zijn er vaak geografisch grote verschillen. Betere ontsluiting door infrastructuur en goede logistiek kunnen een bijdrage leveren. Boeren bedrijven worden concurrerender als de afstand tot de consumentenmarkten kleiner wordt, voedsel kan tegen lagere prijzen beschikbaar komen waardoor arme consumenten gemakkelijker aan voedsel kunnen komen. Zowel in de plannen van de ambassades als binnen de bedrijfsleveninstrumenten is er aandacht voor regionale ontsluiting en logistiek.

Vraag 2 (lid El Fassed, GL)

Wanneer is het implementatieplan in het kader van het Europees beleidskader voedselzekerheid te verwachten?

Antwoord

Een eerste concept van het implementatieplan waar de Commissie in de Raadsconclusies van 10 mei 2010 om werd verzocht, is met de lidstaten besproken. Door de reorganisatie in Brussel (integratie van DEVCO en AIDCO) heeft de afronding van het plan echter vertraging opgelopen. Naar verwachting zal het plan in 2012 worden afgerond.

Vraag 3 (lid El Fassed, GL)

Graag nadere specifieke uitwerking op het gebied van enerzijds kleine producenten en anderzijds vrouwen. Met daarbij in ieder geval:

Welke specifieke behoeften hebben vrouwen, wordt daar onderzoek naar gedaan, en hoe gaat de regering vrouwen betrekken in het ontwerp en de uitvoering van maatregelen die hen raken?

Antwoord

Bij programma’s ten behoeve van landbouwontwikkeling worden altijd kleine boeren en boerinnen zoveel mogelijk meegenomen. De ambassades hebben dan ook de opdracht de rol van vrouwen bij de ontwikkeling van plannen mee te nemen. Uit bestudering van de plannen van de ambassades blijkt dat van de € 200 miljoen die beschikbaar is voor private sector ontwikkeling en voedselzekerheid 90% ten goede zal komen aan de kleine boeren en boerinnen. Hierop zal worden gemonitord. Een ander voorbeeld: Er zijn momenteel twee grote programma’s in ontwikkeling met FMO en IFC voor verbetering van toegang tot financiële dienstverlening voor de kleine boeren en boerinnen. Dit gaat om een bedrag € 180 miljoen voor de komende periode.

De programma’s van Agriterra en van de andere maatschappelijk organisaties zijn voor tenminste 90% gericht op het ondersteunen van ondernemerschap juist bij de kleine boeren, mannen en vrouwen.

Specifieke knelpunten voor vrouwen zijn: minder toegang tot land, productiemiddelen, kapitaal en financiële diensten, kennis en markten als mannen. Ook hebben vrouwen, met name zwangere en zogende vrouwen, behoefte aan gezond voedsel.

Het Nederlandse beleid ondersteunt zowel vernieuwingen in kleinschalige landbouw als het creëren van alternatieve inkomstenbronnen. Daar kan dan het bedrijfsleven, waaronder het MKB, een belangrijke rol bij spelen. Om goed aan te sluiten bij de behoeften van boerinnen is van belang samen te werken met maatschappelijke organisaties waar vrouwen ook daadwerkelijk zelf lid van zijn.

Vraag 4 (lid El Fassed, GL)

Gaat de regering bij het onderdeel «wet- en regelgeving» in het bijzonder richten op het verbeteren van landrechten voor vrouwen?

Antwoord

Ja, toegang tot land voor vrouwen is een groot obstakel. De regering richt zich dus op het verbeteren van hun landrechten. Zo werkt de Internationale Land Coalition aan het vergroten van toegang van vrouwen tot land en het betrekken van vrouwen bij politieke besluitvorming, doet LANDac onderzoek naar landongelijkheid en rechten en steunt Niza het bevorderen van landrechten voor vrouwen.

Vraag 5 (lid El Fassed, GL)

Gaat de regering inzetten op training en kennisoverdracht specifiek gericht op vrouwen en participatie in beslissingsorganen en coöperaties?

Antwoord

De regering zal erop toezien dat er bij training en kennisoverdracht altijd specifiek op toegezien wordt dat er een voldoende percentages vrouwen kan deelnemen aan deze programma’s. Dat is bv. bij Agriterra ook specifiek benoemd, er moeten tenminste 30% vrouwen deelnemen aan de activiteiten. In de praktijk wordt dit percentage overschreden. Waar nodig worden er activiteiten specifiek gericht op vrouwen opgestart.

Vraag 6 (lid El Fassed, GL)

Moeten bedrijven die deelnemen aan ODA programma’s rapporteren via het Global Reporting Initiative?

Antwoord

Bedrijven betrokken bij investeringssubsidies in het buitenlandinstrumentarium dienen de hernieuwde OESO richtlijnen te onderschrijven. Dat betekent dat ze niet alleen bij de onderhavige activiteit, maar in de hele bedrijfsvoering de betreffende internationale normen respecteren en naleven, en daarover dienente rapporteren. GRI kan daarvoor een goed instrument zijn maar wordt niet verplichtend opgelegd.

Vraag 7 (lid El Fassed, GL)

Welke criteria hanteert de regering om te zorgen dat het Nederlandse bedrijfsleven daadwerkelijk bijdraagt aan een verbeterd ondernemingsklimaat voor kleine boeren in OS landen en meer voedselzekerheid en hoe gaat de regering er op toezien dat dit gebeurt?

Antwoord

De programma’s die gericht zijn op het verbeteren van het ondernemingsklimaat zijn deels gericht op het versterken van economische actoren, zoals vakbonden, producenten organisaties (waaronder coöperaties voor kleine boeren) en werkgeversorganisaties, andere programma’s zijn gericht op toegang tot markten, tot financiën ed. In een aantal programma’s wordt samengewerkt met het bedrijfsleven (lokaal, Nederlands en ander bedrijfsleven) om het ondernemingsklimaat te verbeteren. Voor deze programma’s bestaan impact criteria die gericht zijn op duurzaamheid, kleinschalige boeren, decent work en MVO. Alle organisaties die de zogenaamde PSD programma’s uitvoeren hebben sinds een maand hetzelfde monitorings en evaluatie protocol zodat beter en duidelijker de impact gemeten kan worden. Dit monitoringsprotocol is in samenwerking met IOB tot stand gekomen.

Vraag 8 (lid Dikkers, PvdA)

Op welke resultaten kunnen we de staatssecretaris afrekenen? Hoe wordt dat gemeten?

Antwoord

U kunt mij uiteraard op ontwikkelingsresultaten afrekenen. In mijn brief heb ik daarom per pijler heldere resultaatsindicatoren geformuleerd. Zoals ik al aangaf worden met zowel ambassades als programma’s (zoals het IDH) heldere resultaatsafspraken gemaakt. Voor de meting wordt gewerkt met monitoring en evaluatie protocollen, waar ook nulmetingen deel van uitmaken.

Vraag 9 (lid Dikkers, PvdA)

Hoe staat het eigenlijk met de investeringen van de private Nederlandse investeerders in de aankoop van land? Is de staatssecretaris bereid om hier onderzoek naar te doen en de kamer hierover te informeren?

Antwoord

Ik verwijs o.a. naar mijn eerdere reactie op de Kamervragen naar aanleiding van het rapport Land and Power van OXFAM. De regering verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij zich houden aan de OESO richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Het Nationaal Contact Punt (NCP) is verantwoordelijk voor de bevordering van de naleving van deze richtlijnen. Aandacht voor structurele maatregelen die genomen dienen te worden om «landgrabbing» tegen te gaan maken deel uit van de Nederlandse inzet op internationale samenwerking.

BZ en EL&I overleggen regelmatig met het Nederlandse bedrijfsleven over land governance en handhaving van de OESO richtlijnen. Vanuit het perspectief van ontwikkelingssamenwerking is het van belang negatieve effecten van landverwerving op de bestaanszekerheid van kleine producenten en gemarginaliseerde groepen zoals pastoralisten te voorkomen. Ik ben vanuit dit belang bereid om nader onderzoek te doen naar de impact van landverwerving op deze groepen en de Kamer hierover te informeren, waarbij in overleg met EL&I ook de eventuele rol van de Nederlandse private investeerders aan bod zal komen.

Vraag 10 (lid Dikkers, PvdA)

Hoe zal Nederland zich inzetten om de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure and Land, Fisheries and Forests in the Context of National Food Security tot een succes te maken? Welke meetbare doelen worden gesteld?

Antwoord

Nederland is actief lid van de EU Working Group on Land Issues, ondersteunt de International Land

Coalition en een aantal andere organisaties (IIED, GRAIN) die naleving van de Guidelines nastreven. BZ heeft een samenwerkingsverband met Nederlandse kennisinstituten en NGO´s om de Nederlandse inzet voor het succes van de Guidelines te bewerkstelligen.

Voorbeelden van meetbare doelen zijn meer toezicht op land aankoop door bedrijven en andere investeerders, meer transparantie o.a. door verbetering van kadasters, herziening van landwetten, en het bevorderen van rechtszekerheid over, en toegang tot land voor de lokale bevolking in ontwikkelingslanden. In een aantal partnerlanden ondersteunen de ambassades programma’s specifiek gericht op «land governance». Nederland is nauw betrokken bij de verdere uitwerking van de Guidelines.

Vraag 11 (leden Wiegman-van Meppelen Scheppink, CU en Hachchi, D66)

Hoe ziet de regering de relatie tussen voedselzekerheid en klimaatverandering?

Antwoord

Namens staatssecretaris Bleker verwijs ik u graag naar het Verslag van de Conferentie Landbouw, Voedselzekerheid en Klimaatverandering die van 31 oktober tot 5 november 2010 in Den Haag is georganiseerd (Kamerstuk 30 196, nr. 118). De conferentie heeft als resultaat een actieplan opgeleverd (roadmap for action). Om de wetenschappelijke kennisontwikkeling rond dit thema internationaal verder te bespreken heeft de Wageningen Universiteit in samenwerking met het Ministerie van EL&I en de Wereldbank van 24–26 oktober jongstleden een internationale wetenschappelijke conferentie over climate smart agriculture georganiseerd. De bijeenkomst heeft geresulteerd in een Wageningen Statement over «climate smart agriculture – science for action. Om de voortgang van de uitvoering van de Roadmap for Action» van de Haagse Conferentie te bespreken heeft Vietnam aangekondigd in het voorjaar van 2012 een tweede bijeenkomst over «landbouw, voedselzekerheid en klimaatverandering» te willen organiseren. Milieu en klimaat blijft voor ontwikkelingssamenwerking een belangrijk dwarsdoorsnijdend thema.

De klimatologische veranderingen van deze tijd doen een groot beroep op het aanpassingsvermogen van de boer. Hierdoor neemt zijn/haar kwetsbaarheid toe. Voor voedselzekerheid in de wereld is het van het allergrootste belang dat de brede netwerken van kennis en bedrijvigheid worden gemobiliseerd om iedere boer van relevante informatie te voorzien en van mogelijkheden om risico’s te beheersen (gewasverzekering, droogteresistente gewassen, «more crop per drop» etc.) . Hierdoor kan de boer zijn/haar bedrijfskeuzes verbeteren en kwetsbaarheid voor klimatologische schokken verminderen. Hier zetten we mede vanuit ontwikkelingsperspectief de komende jaren op in.

Naar boven