31 239
Stimulering duurzame energieproductie

nr. 77
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 november 2009

In het aanvullende beleidsakkoord is over de toekomstige vormgeving en financiering van de SDE-regeling het volgende opgenomen: «Om een schone en zuinige energievoorziening voor de toekomst veilig te stellen, zal de SDE in zijn huidige vorm blijven bestaan, maar zal deze ruimer en robuuster worden gefinancierd uit een opslag op het elektriciteitstarief. Zo wordt langjarige zekerheid gegeven over de beschikbaarheid van voldoende middelen om de ambitie van 20% duurzame energie in 2020 te realiseren. Bij de uiteindelijke vormgeving zullen de inkomenseffecten en de budgettaire beheersbaarheid worden meegewogen. De vrijvallende middelen op de EZ-begroting worden aangewend voor lastenverlichting.»

In deze brief schets ik, mede namens de bewindslieden van Financiën en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de route naar de nieuwe financiering van de SDE. Met deze brief wordt voldaan aan mijn eerdere toezegging om voor het eind van het jaar uw Kamer te informeren over de nieuwe financiering van de SDE. Achtereenvolgens ga ik in op:

1. Context en invoering van de nieuwe financieringsystematiek

2. Inhoud van de nieuwe financieringssystematiek

3. Vrijvallende middelen op de EZ-begroting

1. Context nieuwe financieringssytematiek

De doelstelling van een nieuwe financieringssystematiek van de SDE is te komen tot een ruimere en robuustere stimulering van duurzame energie. In het aanvullende beleidsakkoord is gekozen om deze vorm te geven via een opslag op het elektriciteitstarief. Tegelijkertijd is afgesproken de vrijvallende middelen op de EZ-begroting in te zetten voor compenserende lastenverlichting.

In deze brief worden de hoofdlijnen geschetst van het wetgevingstraject dat noodzakelijk is om de opslag vorm te geven. Ik zal u de nadere invulling van de nieuwe financieringsystematiek uiterlijk voor de zomer van 2010 toesturen. Dit is ook het moment om besluiten te nemen over de verdeling van de vrijvallende middelen op de EZ-begroting voor lastenverlichting. Hiermee houd ik zicht op invoering van de nieuwe systematiek per 1 januari 2011, maar dit is deels afhankelijk van de snelheid waarmee de Kamers het wetgevingstraject in behandeling nemen.

2. Financieringssystematiek

In het wetgevingstraject dat ik zal voorbereiden, zal de opslag de vorm krijgen van een afzonderlijke heffing, zonder dat de administratieve lasten toenemen. Het gaat hierbij om een nieuw te introduceren, direct zichtbare afzonderlijke SDE-heffing. Dit zal een bestemmingsheffing zijn, die vergelijkbaar is met de bestaande voorraadheffing aardolieproducten (COVA-heffing), die tezamen met de accijnzen op diesel, benzine en LPG wordt geheven bij het in het vrije verkeer brengen van genoemde brandstoffen. De bestemmingsheffing wordt geheven op het verbruik van elektriciteit en gas.

De SDE-heffing wordt geheven conform de belastingstructuur van de energiebelasting en zal als afzonderlijke heffing in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet worden opgenomen onder de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken. De Belastingdienst zal deze nieuwe heffing tegelijkertijd met de energiebelasting innen. Dit leidt tot een beperkte extra uitvoeringslast, omdat de SDE-heffing analoog is aan de energiebelasting met eenzelfde schijvenstructuur en identieke vrijstellings- en teruggaafbepalingen. Ook de controle op de heffing is daardoor goed gewaarborgd. De van de energiebelasting over te nemen tariefstructuur biedt de mogelijkheid om de lasten op flexibele wijze te verdelen.

De SDE-heffing zal, in aanvulling op de afspraken in het aanvullende beleidsakkoord, zowel op de elektriciteitsprijs als op de gasprijs kunnen drukken. Bij de wetgeving zal hiermee rekening worden gehouden. Reden is dat het vanuit het oogpunt van energiebesparing van belang is om niet alleen het elektriciteitstarief te belasten met een extra heffing.

3. Lastenverlichting

Tegelijk met het toezenden van een wetsvoorstel over de financieringssystematiek zal worden geschetst hoe om te gaan met de dan vrijvallende middelen op de EZ-begroting. Uitgangspunt is dat vrijvallende middelen – conform het aanvullende beleidsakkoord – zullen worden ingezet voor lastenverlichting en dat het hierbij gaat om zowel de middelen uit de MEP als van de SDE. Beide subsidies worden nu vanuit de algemene middelen betaald en vrijvallende MEP-middelen worden ingezet voor de SDE. Daarmee zijn de middelen van deze twee regelingen dus met elkaar verbonden. Het is daarom vanzelfsprekend om zowel de SDE als de MEP uit de heffing te financieren.

Ter indicatie: in 2011 gaat het in de huidige ramingen om een begrotingsbedrag van bijna € 900 miljoen. Doel van de lastenverlichting is dat deze terugsluis zodanig wordt vormgegeven dat lastenverzwaring voor burgers en bedrijven zoveel mogelijk wordt beperkt. De SDE-heffing zal vanaf 2012 – wanneer extra duurzaam vermogen moet worden gecommitteerd met het oog op het realiseren van de duurzame energiedoelstelling van het kabinet – kunnen oplopen (bij een CO2-prijs van € 20 per ton) tot additioneel € 2,5 miljard in 2020 (uitgaande van het ECN-scenario dat eerder in de brief van 17-04–09 gepresenteerd is (Kamerstuk 31 239, nr. 53)). Tegenover deze extra oploop staan geen extra vrijvallende begrotingsbedragen. De SDE-heffing zal dan daadwerkelijk gevolgen kunnen hebben voor de lasten van burgers en bedrijven.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven