31 239 Stimulering duurzame energieproductie

Nr. 166 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 mei 2013

Met deze brief geef ik invulling aan de toezegging nog enkele openstaande vragen te beantwoorden uit het verzamel Algemeen Overleg Energie van 24 april 2013.

Mevrouw Van Tongeren (GL) vroeg of ik kan garanderen dat het meenemen van de lokale energieplannen, die bij het ministerie zijn ontwikkeld, in het SER-energieakkoord de invoering per 2014 niet in de weg zal zitten. Deze plannen dienen namelijk eerst nog te worden verwerkt in het Belastingplan 2014. De SER heeft aangegeven uiterlijk begin juli naar een akkoord te streven. Ik heb inmiddels alles in gereedheid gebracht om invoering per 2014 mogelijk te maken. En zoals ik ook bij het AO heb aangegeven, zal ik de uitvoering van het Regeerakkoord onverwijld ter hand nemen, wanneer de SER niet tot overeenstemming zal komen. Dat geldt ook voor het onderwerp lokale energie.

Mevrouw Mulder (CDA) vroeg tijdens het Algemeen Overleg passages over geothermie uit de goedkeuring van de Commissie inzake staatssteun toe te sturen. Voor de gestelde voorwaarden aan geothermieprojecten van de Commissie in de goedkeuring van de Commissie inzake staatssteun verwijs ik graag naar de bijlage bij de Kamerbrief die ik u 26 september 2012 heb gestuurd1. Zo staat onder hoofdstuk 3 «Beoordeling» op pagina 16 de volgende passage:

«61. De berekening van het basisbedrag voor hernieuwbare warmte heeft met name op de volgende gronden geen overcompensatie tot gevolg (i tm vi):

(v) Met betrekking tot installaties voor de productie van warmte uit geothermie, waarvan de productiecapaciteit varieert al naar gelang van het succes van het boorproces, wordt in geval van een specifieke investering door het uitvoeringsorgaan (Agentschap NL) een specifieke verificatie uitgevoerd om te beoordelen of de voornaamste kenmerken van de installatie (bijvoorbeeld de investeringskosten en productiecapaciteit) redelijkerwijze overeenkomen met die van de referentie-installatie voor de productie van warmte uit geothermie. Zo niet, dan moet er een aanpassing plaatsvinden die voor lagere investeringskosten zorgt».

De Commissie stelt dat steun mag worden toegekend als projecten redelijkerwijs overeenkomen met de referentie-installatie voor geothermie (een installatie dat model staat voor een categorie en gangbaar voor nieuwe projecten, waar ECN en DNV KEMA met betrokkenheid van TNO over adviseren). Indien niet aan deze voorwaarde van de Commissie wordt voldaan, kan er sprake zijn van overcompensering en lopen producenten het risico dat de Commissie de uitgekeerde subsidie onrechtmatig vindt en dat deze moet worden terugbetaald. Daarmee zijn ondernemers niet geholpen.

Mevrouw Van Veldhoven (D66) heeft een aantal vragen gesteld met betrekking tot het schaliegasonderzoek. Witteveen + Bos Raadgevende Ingenieurs b.v. heeft de opdracht verworven voor het uitvoeren van het onderzoek naar de mogelijke gevolgen en risico’s van het opsporen en winnen van schaliegas in Nederland. Hierbij wordt ook gekeken hoe onze wet- en regelgeving de geïnventariseerde gevolgen en risico’s adresseert en mitigeert. De onderzoeksresultaten zullen op 1 juli aan mij aangeboden worden.

Met mijn brief van 19 juni 20122 heb ik u de definitieve onderzoeksvragen van dit onderzoek aangeboden. In het onderzoek worden vragen beantwoord die ingaan op de effecten van watergebruik, de processen en effecten in de ondergrond en emissies en afvalstromen bij schaliegaswinning. Zo zal er ook gekeken worden naar de totale klimaatvoetafdruk van de opsporing, winning en verwerking van schalie- of steenkoolgas (vraag A.2.4.). Hierbij wordt onder andere aangegeven welke stoffen (waaronder CO2) vrij kunnen komen bij deze mijnbouwactiviteiten. Op de vraag van mevrouw Van Veldhoven of er een analyse komt van de CO2-uitstoot van schaliegas over de hele levensduur, kan ik dus bevestigend antwoorden.

Daarnaast vroeg mevrouw Van Veldhoven naar mijn reactie op de kritiek van de watersector op het onderzoek. Bij het formuleren van de onderzoeksvragen zijn zeven consultatierondes gehouden. Zo is er onder andere gesproken met provincies, gemeenten, lokale en nationale belangengroepen, actiegroepen, burgers en de industrie. De vragen en zorgen die bij deze rondes geuit zijn, zijn, zolang ze onder de vastgestelde reikwijdte van het onderzoek vallen, meegenomen als onderzoeksvraag in het onderhavige onderzoek. In dit kader is toen ook met de watersector gesproken. Daarnaast is de watersector ook vertegenwoordigd in de klankbordgroep. Op dit moment kan ik niet inhoudelijk reageren op de kritiek van de watersector. Ik wil eerst de resultaten van het onderzoek afwachten.

Mevrouw Van Veldhoven vraagt tevens of het klopt dat veel mogelijke stoffen voor fracking nog niet door het REACH proces heen zijn en of ik vind dat bekend moet zijn welke stoffen ingebracht worden.

In het algemeen geldt dat alle stoffen, die gebruikt worden in de olie- en gaswinningindustrie (dus ook voor fraccen), moeten voldoen aan de vigerende regelgeving op het gebied van chemicaliën en biociden. Voor het fraccen van schalielagen (schaliegas) gelden geen andere regels dan bij het fraccen van andersoortige lagen. Op deze regels en het proces van registratie is ingegaan in de Kamerbrief van mijn voorganger van 12 december 20113.

Verder vraagt mevrouw Van Veldhoven of ik overweeg, als het onderzoek naar de randvoorwaarden voltooid is, ook een maatschappelijke kosten baten analyse (MKBA) te laten uitvoeren naar de winning, bijvoorbeeld door het CPB. Hierbij wil ik graag aangeven dat het onafhankelijk onderzoek bedoeld is om mij als vergunningverlener te ondersteunen bij het beoordelen van mijnbouw- gerelateerde aanvragen in de context van veiligheid voor mens, natuur en milieu. Dit omdat veiligheid en de manier waarop de activiteit uitgevoerd wordt een weigeringsgrond kan zijn voor een boring. Uitkomsten van een MKBA hebben formeel geen plek in het gehele besluitvormingstraject rond de vergunningverlening. Ik ben dan ook niet voornemens om een dergelijke analyse uit te laten voeren. In het kader van de Structuurvisie Ondergrond worden wel de bovengrondse effecten op mens en leefomgeving in kaart gebracht.

Tot slot vroeg Mevrouw van Veldhoven of er sprake is van aandacht voor de vraag of het bedrijfseconomisch wel zinvol is om schaliegas in Nederland te winnen. In deze vind ik het belangrijk om op te merken dat een dergelijke vraag niet door mij beantwoord kan worden. In algemene zin verwacht ik dat het ontwikkelen van schaliegas een positief effect kan hebben op zowel de Nederlandse economie als op de Staatsbaten.

Ik maak echter niet de bedrijfs-economische afweging om activiteiten te gaan ontplooien, dit wordt overgelaten aan de markt. Ik zorg voor de kaders waarbinnen activiteiten ontplooid kunnen worden en te borgen dat dit veilig en verantwoord gebeurt.

Naar aanleiding van de Begrotingsbehandeling 2013 van het Ministerie van Economische Zaken, deel Economie en Innovatie (inclusief Energie), heeft het lid Van Tongeren (GroenLinks) de volgende vraag gesteld:

Er is een moratorium op schaliegaswinning, dat door GroenLinks graag behouden blijft. Het afschaffen van het Lozingenbesluit Bodembescherming lijkt echter het winnen van schaliegas alvast makkelijker te maken, doordat er niet langer eisen kunnen worden gesteld aan welke chemicaliën de bodem in mogen worden gebracht bij «fraccen». GroenLinks wil dat het wijzigen van regels betreffende schaliegaswinning expliciet besproken worden in de Tweede Kamer. Kan de Minister dat toezeggen?

Deze vraag is in het kader van de Begrotingsbehandeling schriftelijk beantwoord. Bij het vervolg van de Begrotingsbehandeling op 16 januari 2013 in de Tweede Kamer bleek dat mevrouw Van Tongeren niet tevreden was met het antwoord. Zij heeft mij toen extra informatie ter beschikking gesteld en ging akkoord met schriftelijke beantwoording van haar vraag in plaats van mondelinge beantwoording tijdens de Begrotingsbehandeling.

Via deze brief vul ik naar aanleiding van de nader toegezonden informatie mijn eerdere schriftelijke antwoord aan.

Uit de informatie die het lid Van Tongeren mij deed toekomen, werd duidelijk dat haar vraag niet zozeer was gericht op de chemicaliën die gebruikt worden bij het fraccen, maar dat haar vraag meer het verontreinigd afvalwater van schaliegasboringen betrof, zowel bij de opsporingsfase als de winningsfase. Het ging om het feit dat het leek alsof het verbod opgeheven werd, om het afvalwater van schaliegasboringen (zowel voor opsporing als winning) te kunnen lozen in de bodem vanaf het mijnbouwwerk. Dit is niet het geval, dergelijke lozingen worden nog steeds gereguleerd. In het onderstaande zal ik hierop in gaan.

Allereerst is op de activiteiten om schaliegas te kunnen opsporen of winnen dezelfde wet- en regelgeving van toepassing als op «conventionele» gaswinning. Daarnaast werd het lozen van het afvalwater van boringen (zowel voor opsporing als winning) dubbel gereguleerd, namelijk zowel door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) (voor 1 oktober 2010 via de Wet Milieubeheer) als door het Lozingenbesluit bodembescherming (hierna: Lbb). Artikel 196 van het Mijnbouwbesluit verklaarde namelijk het Lbb van toepassing op het lozen van vloeistoffen in de bodem binnen een mijnbouwwerk.

De regelgeving van het Lbb is per 14 september 2012 opgenomen in de derde tranche van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim, ook wel aangeduid als het Activiteitenbesluit). Hiermee werd het verwijzende artikel 196 van het Mijnbouwbesluit overbodig, ook gezien het feit dat de Wabo de bodem en het grondwater voldoende beschermt. Een nieuw verwijzend artikel naar het Activiteitenbesluit is daarom niet nodig. Hiermee is een bijdrage geleverd aan het verminderen van administratieve lasten voor bedrijven en het uniformeren van de regelgeving. Er is dus geen sprake van het afschaffen van regelgeving met als doel om de winning van schaliegas te vergemakkelijken.

Hieronder geef ik weer welke regelgeving op dit moment van toepassing is op het lozen van afvalwater bij opsporing en winning van aardgas. Mocht uit het onderzoek blijken dat schaliegas op een veilige manier opgespoord en gewonnen kan worden, dan is op deze activiteiten dezelfde regelgeving van toepassing als op de «conventionele» gaswinning.

De mijnbouwmaatschappij dient, ingeval deze zich wil ontdoen van afvalwater dat is vrijgekomen bij de aardgaswinning, dit te doen conform de geldende (ongewijzigde) regels. Voor het lozen van afvalwater is een omgevingsvergunning nodig. Voor het beoordelen van deze vergunningaanvraag ben ik bevoegd gezag. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt bepaald aan welke criteria een eventuele afvalwaterinjectie dient te voldoen. Als het afvalwater van buiten de inrichting afkomstig is, is een verklaring van geen bedenkingen van de provincie nodig.

Voordat de injectie van afvalwater (zijnde een afvalstof) in de diepe ondergrond vanaf een mijnbouwwerk kan aanvangen, moet er in overeenstemming met het Besluit milieueffectrapportage worden bepaald of er een MER (beoordelings-)plicht is. Indien dit het geval is, moet eventueel een Milieueffectrapport (MER) worden opgesteld. Hierin worden alle mogelijke milieueffecten van de activiteit onderzocht, waarbij een afweging wordt gemaakt van verschillende alternatieven. Dit MER wordt gebruikt als onderbouwing bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning ingevolgde de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Ook als er geen MER-plicht voor de activiteit van toepassing is, worden de anders in de MER onderzochte en van toepassing zijnde milieueffecten afgewogen bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in zijn vigerende Landelijk Afvalstoffen Plan (LAP-2) duidelijk zijn beleid ten aanzien van de ontdoening van afvalstoffen vastgelegd. Onderdeel daarvan is de beschrijving in welke gevallen waterinjectie bij delfstofwinning is toegestaan en aan welke randvoorwaarden dit dient te voldoen.

Met deze regelgeving (Wabo, Activiteitenbesluit en Mijnbouwwet) is – ook zonder het Lozingenbesluit Bodembescherming – naar mijn mening afdoende geborgd dat het afvalwater op een veilige wijze wordt geloosd.

Het eerder genoemde onderzoek zal uitwijzen of schaliegas op een veilige en verantwoorde wijze in Nederland opgespoord en gewonnen kan worden. Hierbij wordt tevens gekeken of de van toepassing zijnde wet- en regelgeving de geïnventariseerde gevolgen en risico’s afdoende adresseert en mitigeert.

De minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Kamerstuk 31 239, nr. 141

X Noot
2

Kamerstuk 28 982, nr. 128

X Noot
3

Kamerstuk 32 849, nr.9

Naar boven