Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 april 2021
Op 1 december 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 31, item 27) heeft de Tweede Kamer een motie van de leden Ziengs en Dijkstra aangenomen. In deze
motie (Kamerstuk 32 813, nr. 622) wordt de regering verzocht de te verwachten effecten van het instellen van een kwaliteitseis
voor bioethanol gebruikt in E10 en E5 in kaart te brengen en de Kamer voor het Kerstreces
de resultaten aan te bieden. Deze kwaliteitseis zou als gevolg hebben dat dat gedenatureerde1 ethanol niet langer kan worden gebruikt voor bijmenging in E10 en E5, maar dat enkel
pure ethanol hiervoor kan worden ingezet.
Ik heb aan de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) de opdracht gegeven om deze effecten te onderzoeken. Met
deze brief doe ik u de uitkomsten toekomen van het onafhankelijke onderzoek2.
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek, ben ik niet voornemens om een kwaliteitseis
voor ethanol in te voeren. De kwaliteitseis stuurt niet direct op CO2-reductie in de keten en kan (op termijn) ook averechtse gevolgen hebben, doordat
het een ongelijk speelveld creëert voor niet-Europese bioethanol. Hierdoor kan het
de toegang tot de Nederlandse markt voor geavanceerde bioethanol van buiten Europa
bemoeilijken.
Het door TNO uitgevoerde onderzoek concludeert dat het verwachte prijsverhogende effect
van de eis op de prijs van benzine en E10 voor importeurs in de ordegrootte van 9
cent per liter ligt, en voor consument en tankhouders in de ordegrootte van 0,25 cent
tot 1 cent per liter aan de pomp ligt.
Tevens concludeert TNO dat de kwaliteitseis geen CO2-reductie voor de verkeerssector oplevert, maar wel een CO2-effect in de ethanolproductieketen kan opleveren. Hiermee draagt het niet bij aan
de Nederlandse CO2 doelen. Het CO2-effect in de keten is sterk afhankelijk van de reactie van de markt. Zelfs in het
gunstige scenario waarin van buiten de EU geïmporteerde maïs-ethanol volledig wordt
vervangen door Europese bioethanol met een gemiddelde CO2-ketenemissie, zou dit een zeer beperkte CO2-reductie opleveren (ordegrootte 6 kton CO2, oftewel circa 0,12% van de CO2-reductie die wordt behaald met de inzet van hernieuwbare brandstoffen in het vervoer).
Hierbij merkt TNO op dat deze maatregel ook de toegang tot de markt bemoeilijkt voor
niet-Europese bioethanol met betere CO2-prestaties en toekomstige geavanceerde ethanol van buiten de EU.
Ten slotte merkt TNO op dat Duitsland juist de kwaliteitseis heeft ingetrokken, onder
andere vanwege de negatieve neveneffecten.
Waar de onderzochte kwaliteitseis op basis van de onderzoeksbevindingen ongeschikt
lijkt voor verduurzaming van de in Nederland ingezette ethanol, steun ik deze verduurzaming
op andere manieren. Hiertoe heb ik innovatieve ethanolproductiemethoden in de recent
aangekondigde SDE++ (Kamerstuk 31 239, nr. 329) opgenomen en ben ik voornemens een minimuminzet en een stimuleringsfactor voor geavanceerde
biobrandstoffen bij de implementatie van de Richtlijn hernieuwbare energie (REDII)
in te voeren.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer