31 200 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2008

nr. 158
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 mei 2008

Tijdens het spoeddebat van 20 mei jl. inzake het strafrechtelijke optreden tegen Gregorius Nekschot heb ik u toegezegd op twee punten het Openbaar Ministerie (OM) nadere vragen te stellen. De vragen zien op de termijn van de vrijheidsbeneming van verdachte en op het onderzoek naar de identiteit van verdachte.

Tijdens het debat is gebleken dat over de uitgangspunten van het beleid, te weten volledige erkenning van zowel het belang van de vrijheid van meningsuiting als van het belang van de bestrijding van discriminatie en de verantwoordelijkheid van het OM om daartegen op te treden, brede overeenstemming bestaat. Het OM treedt actief op tegen haat zaaien, racisme en discriminatie, zoals in de «Aanwijzing discriminatie» van het OM en in de motie-Bos/Halsema c.s.1 wordt gevraagd. In dat kader is het OM gehouden de aangiften ter zake te beoordelen. Het is op grond daarvan – aan de hand van de bestaande jurisprudentie – tot de conclusie gekomen dat stafrechtelijk onderzoek dient plaats te vinden. Waar het in deze brief om gaat, is hoe het OM dit optreden vorm heeft gegeven, gelet op de vragen en bedenkingen bij uw Kamer inzake de doorzoeking en inverzekeringstelling die op 13 mei jl. hebben plaatsgevonden. Dit raakt de proportionaliteit van de toegepaste strafvorderlijke middelen. Ik benadruk dat het hier gaat om een bijzondere kwestie vanwege de grote maatschappelijke interesse. Het gaat hier voorts om een individuele zaak die – bij vervolging – nog beoordeeld moet worden door de rechter. Dat betreft ook de vragen die onderwerp zijn van deze brief. Dit betekent dat de politieke beoordeling met de nodige terughoudendheid dient te geschieden. In deze brief zal ik schetsen wat de overwegingen zijn geweest van het OM om over te gaan tot de doorzoeking van de woning en de vrijheidsbeneming van de verdachte.

Het onderzoek

Naar aanleiding van de aangifte in april 2005 heeft het OM, zoals gezegd, de strafbaarheid van de tekeningen onderzocht. Dit onderzoek heeft geruime tijd geduurd, omdat ook de strafbaarheid van andere tekeningen daarbij betrokken is geweest. Dit heeft het OM doen besluiten om een opsporingsonderzoek in te stellen. Doel van het onderzoek was bewijsmateriaal vergaren en de identiteit van Gregorius Nekschot vaststellen. Informatie over gedane betalingen wees naar de bewoner van de inmiddels doorzochte woning, als zijnde betrokken bij het onderhouden van de website van Gregorius Nekschot en dus bij het maken en/of verspreiden van de tekeningen. De bewoner kon echter zeer wel een ander zijn dan Gregorius Nekschot, wiens identiteit toen niet vaststond en werd afgeschermd. Het doel van de doorzoeking was tweeërlei: ten eerste het verzamelen van bewijs – door middel van inbeslagneming van relevant materiaal – over de rol van de bewoner bij het maken en verspreiden van de tekeningen en over eventuele andere betrokkenen. Ten tweede het vaststellen van de identiteit van de maker die zich bedient van het pseudoniem Gregorius Nekschot. Deze doorzoeking onder leiding van een rechter-commissaris vond plaats op 13 mei jl.

Er is gekozen voor een doorzoeking en niet voor het uitnodigen voor verhoor van de bewoner van de woning, op grond van de in zulke situaties gebruikelijke overweging de kans uit te sluiten dat betrokkene voor de vaststelling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid relevant bewijsmateriaal zou kunnen wegmaken. Om dezelfde reden achtte het OM het niet wenselijk de identiteit van Gregorius Nekschot te achterhalen via diens uitgever. Immers, ook dan was er een kans dat verdachte op de hoogte zou komen van het onderzoek.

Bovendien is het uitnodigen voor verhoor van een betrokkene alleen zinvol indien bekend is wie welke rol heeft vervuld. Dit was in deze zaak toen nog niet het geval. Vrij snel nadat de doorzoeking van de woning was begonnen, werden aanwijzingen aangetroffen waaruit bleek dat de aanwezige persoon de maker van de tekeningen is.

De vrijheidsbeneming

Nadat was gebleken dat de bewoner van de woning de tekenaar zelf was, was het van belang om te onderzoeken of hij inderdaad zelf verantwoordelijk is voor de verspreiding van de tekeningen, en welke personen daarbij mogelijk verder een rol hebben gespeeld. Voort was het van belang om zicht te krijgen op de bewustheid van de maker ten aanzien van het discriminerende karakter van de tekeningen. Dit is immers voor de strafbaarheid van belang. De serieuze aard van de verdenking, de verwachte duur van het onderzoek aan de in beslag genomen computer en toebehoren en de noodzaak om verdachte te confronteren met de onderzoeksbevindingen, maakte het noodzakelijk dat verdachte – nadat hij was overgebracht naar het politiebureau – in verzekering werd gesteld.

Tijdens de inverzekeringstelling is verdachte op de eerste dag twee maal verhoord. De aanwezigheid van verdachte nadien was van belang om hem te kunnen confronteren met de uitkomsten van het digitale onderzoek. Hij moest nog kunnen worden gehoord over informatie die uit het digitale onderzoek naar voren zou komen, waardoor eventueel een verband kon worden gelegd met eerder uit het onderzoek naar voren gekomen gegevens.

Het digitale onderzoek heeft tot woensdagmiddag 14 mei geduurd. Toen die middag bleek dat het onderzoek geen nieuwe gegevens opleverde die in een verhoor aan de verdachte voorgehouden dienden te worden, is verdachte heengezonden.

Bij de beslissing of een verdachte wel of niet heengezonden kan worden, weegt de officier van justitie het onderzoeksbelang af tegen het belang van de verdachte om in vrijheid te worden gesteld. De maatschappelijke impact van de toepassing van dwangmiddelen speelt daarbij ook een rol. Met name bij delicten die spelen in een maatschappelijk spanningsveld is dat een zeer gevoelige en moeilijke afweging. Deze afweging is verbonden aan de concrete omstandigheden van het geval en laat zich achteraf gemakkelijker beoordelen dan op het moment waarop die beslissing wordt genomen.

Conclusie

Het College van Procureurs-Generaal heeft mij laten weten dat gezien de zwijgende houding van verdachte er ook voor gekozen had kunnen worden om hem na het tweede verhoor heen te zenden en hem – als nieuw materiaal zou worden gevonden – uit te nodigen voor een nader verhoor. Deze optie hield een mogelijk nadeel in voor het onderzoek, maar gezien de opstelling van de verdachte (zwijgen) en gelet op de kans dat er geen nieuw materiaal zou worden gevonden, lijkt de mogelijke meerwaarde van langer vasthouden (zeker achteraf bezien) niet groot. De meerwaarde van de detentie voor het onderzoek was in deze fase dus kleiner dan voor en tijdens de verhoren op de eerste dag.

Dit betekent dat met de kennis van nu de afweging tussen enerzijds het onderzoeksbelang en anderzijds het belang van de verdachte om in vrijheid te worden gesteld én het mogelijke beeld dat zou ontstaan door hem na de eerste verhoren langer vast te houden, anders had kunnen uitpakken dan nu het geval is geweest. Ik maak deze constatering tot de mijne. In geval van strafvervolging zal, zo het ten laste gelegde strafbaar feit bewezen wordt verklaard, de rechter met de toegepaste vrijheidsbeneming rekening kunnen houden bij de straftoemeting.

De hier beschreven afwegingen zijn sterk gebonden aan de casuïstiek. Deze casus is een voorbeeld van de uiterst gevoelige afweging van de belangen van de opsporing, van de verdachte en van de impact in de samenleving; belangen die in de loop van het onderzoek naar gewicht kunnen veranderen en voortdurend opnieuw onderlinge afweging vereisen. Het OM werkt in het kader van het programma versterking opsporing en vervolging aan het versterken van de professionaliteit. Het betrekken van de maatschappelijke effecten van het handelen van de officier van justitie is daar onderdeel van. In de voortdurende professionalisering van het OM zal deze casus – hoe het eindoordeel ook uitvalt – worden betrokken. Ik ondersteun deze lijn. In het kader van het versterkingsprogramma vind ik het wenselijk dat het OM ruimte houdt om te bezien hoe de – ook door uw Kamer gewenste – weging van maatschappelijke effecten bij de wijze van uitoefening van zijn bevoegdheden verder kan worden bevorderd. Dat is geen kwestie van regels en protocollen. Daarom ben ik geen voorstander van het opstellen van een protocol zoals tijdens het kamerdebat door sommige fracties naar voren is gebracht.

Voor het verdere verloop van deze zaak zal de uitkomst van het onderzoek moeten worden afgewacht. Ten behoeve van de veiligheid van verdachte is afgesproken dat het proces-verbaal ten aanzien van de verdachte zal worden geanonimiseerd. Als het OM na voortzetting van het onderzoek tot de conclusie komt dat vervolging moet worden ingesteld, zullen over de eventuele feitelijke behandeling op zitting te zijner tijd met de raadsman passende afspraken worden gemaakt.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Kamerstukken II, vergaderjaar 2004–2005, 29 754, nr. 7.

Naar boven