31 066 Belastingdienst

Nr. 873 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juli 2021

Tijdens het tweeminutendebat hersteloperatie kinderopvangtoeslag op 7 juli jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 98, Tweeminutendebat Hersteloperatie Kinderopvangtoeslag) hebben leden van uw Kamer Kat, Grinwis, Alkaya, Snel, van Dijk, Azarkan en Idsinga een motie ingediend om de aanbevelingen van de kinderen en jongeren ten aanzien van de kindregeling over te nemen.1 Zoals toegezegd apprecieer ik deze motie met deze brief.

Allereerst wil ik nogmaals het belang van een aparte regeling voor kinderen van gedupeerde ouders benadrukken. In mijn brief over de 7e voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag (VGR) benoemde ik dat veel van de kinderen van gedupeerde ouders ten gevolge van de problemen bij de kinderopvangtoeslag in problematische omstandigheden zijn opgegroeid.2 Het kabinet wil hun leed erkennen en bijdragen aan een betere toekomst. Hiervoor is een breed pakket aan ondersteuning nodig, inclusief een financiële tegemoetkoming. Kinderen en jongeren hebben hierover een aantal concrete aanbevelingen uitgebracht.3 Ik ben de kinderen en jongeren erg dankbaar en onderschrijf de richting van hun aanbevelingen.

De ingebrachte motie ziet op meerdere onderdelen van de kindregeling. De adviezen over de contouren van de kindregeling, inclusief brede hulp, onderschrijf ik. Zoals ik schreef in de 7e VGR kan een breder pakket aan ondersteuning de kinderen helpen met de verwerking en te werken aan een nieuwe start. Ik benadruk dat uitvoerbaarheid en juridische haalbaarheid randvoorwaarden zijn en dat we hier in de nadere uitwerking nog goed naar moeten kijken.

Het vertalen van de adviezen van de kinderen en jongeren over de hoogte van de financiële tegemoetkoming gaat gepaard met een dilemma. Dit dilemma speelt ook bij de appreciatie van deze motie. Ik wil een regeling maken die recht doet aan het advies van de kinderen en tegelijkertijd ook rechtvaardig voelt voor anderen die onrecht zijn aangedaan. Ik denk hierbij specifiek aan de regeling die volgt uit het onderzoek van de commissie De Winter waar slachtoffers van geweld in de jeugdzorg aanspraak op kunnen maken. Zij ontvangen allen een uniforme compensatie van € 5.000. Met de richting voorgesteld in de 7e VGR, denkt het kabinet een balans te hebben gevonden in dit dilemma door enerzijds de door de kinderen en jongeren voorgestelde systematiek met gestaffelde bedragen te onderschrijven en anderzijds qua hoogte gemiddeld aan te sluiten bij soortgelijke regelingen elders.

Wij hebben uw Kamer gevraagd om te reflecteren op de voorgestelde richting van het kabinet en ook vanuit uw Kamer aan te geven welke richting het kabinet als uitgangspunt moet nemen bij de nadere uitwerking. Het hierboven beschreven dilemma in ogenschouw nemend, laat het kabinet deze motie dan ook aan het oordeel van uw Kamer. Dit oordeel zal ik meenemen bij de verdere uitwerking van de regeling, waarin de richting zal worden getoetst op uitvoerbaarheid, juridische haalbaarheid en met oog voor impact op soortgelijke regelingen. Na deze uitwerking zal ik met een concreet voorstel komen inclusief budgettaire verwerking en deze aan uw Kamer ter goedkeuring voorleggen.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Financiën, A.C. van Huffelen


X Noot
1

Kamerstuk 31 066, nr. 860

X Noot
2

Kamerstuk 30 166, nr. 854.

X Noot
3

Zie p. 7 «Aanbevelingen aanpak Kindregeling «Leven op de rit» vanuit gedupeerde kinderen en jongeren», 9 juni 2021 als bijlage bij brief Kamerstuk II, 2021/21, 30 166 nr. 854. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven