31 066 Belastingdienst

Nr. 244 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juni 2015

Tijdens het VAO Belastingdienst van afgelopen donderdag 4 juni (Handelingen II 2014/15, nr. 92), heeft het lid Schouten, mede namens het lid Omtzigt, een motie ingediend met betrekking tot de toepassing van de beslagvrije voet door de Belastingdienst.1 In mijn reactie op de motie heb ik richting het lid Schouten aangegeven dat ik zou laten weten welke aanbevelingen van de Nationale ombudsman met betrekking tot de beslagvrije voet wel zijn of worden overgenomen en welke aanbevelingen indruisen tegen de goede rechtsorde, dan wel tegen een goede afhandeling. Die toezegging doe ik met deze brief gestand. Ik leg de motie daarbij zo uit dat niet alleen wordt gevraagd de aanbevelingen van de Nationale ombudsman – een in de Algemene wet bestuursrecht beschreven mogelijkheid voor de Nationale ombudsman waarop een bestuursorgaan verplicht is te reageren – over te nemen, maar ook de door hem in 2015 gedane suggesties.

Bij brief van 23 februari 2015 doet de Nationale ombudsman de aanbeveling de Leidraad Invordering 2008 aan te passen in de zin dat een achteraf onjuist vastgestelde beslagvrije voet met terugwerkende kracht van ten hoogste één jaar wordt gecorrigeerd.

Conform de aanbeveling van de Nationale ombudsman is het beleid van de Belastingdienst om de beslagvrije voet met terugwerkende kracht te herzien van iedere schuldenaar die het niet kan worden aangerekend dat hij verzuimd heeft de Belastingdienst eerder te informeren. Hier is geen beperking in de tijd aan gesteld.

Dat ligt anders bij schuldenaren die uitdrukkelijk in de gelegenheid zijn gesteld om informatie te verstrekken, maar hier geen gehoor aan hebben gegeven. Het loonbeslag wordt namelijk vooraf aangekondigd, bij de aankondiging wordt de beslagvrije voet meegedeeld, en de schuldenaar wordt uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld informatie te verstrekken waardoor de bekend gemaakte beslagvrije voet mogelijk kan worden herzien. Het leggen van loonbeslag wordt dus zorgvuldig door de Belastingdienst voorbereid en de Belastingdienst doet bij het loonbeslag een maximale inspanning om te voorkomen dat een onjuiste beslagvrije voet wordt bepaald. In het geval de schuldenaar in gebreke blijft de gevraagde informatie te verstrekken maar dit later alsnog doet, wordt de beslagvrije voet alsnog aangepast vanaf de eerstvolgende inhouding. Dit is in lijn met de rechtspraak op dit punt.

De reactie op vorenbedoelde aanbeveling van de Nationale ombudsman is van 10 april 2015. Bijgaand treft u een afschrift hiervan aan2.

Bij brief van 20 maart 2015 heeft de Nationale ombudsman zijn zorgen geuit over de dwangverrekening van toeslagen. Hij verzoekt het beleid, waarbij achteraf en op verzoek van de schuldenaar rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet, te herzien. Daartoe heeft hij de volgende suggesties gedaan:

  • 1. Pas geen dwangverrekening toe als de schuldenaar een toetsingsinkomen onder een bepaalde grens heeft (bijv. 120% van het minimumloon).

  • 2. Ontwikkel een risicoprofiel van burgers die wel willen maar niet kunnen betalen en vrijwaar deze risicogroep van dwangverrekening. In dit profiel zouden- naast een inkomensgrens – ook nog andere criteria opgenomen kunnen worden, zoals een lopende betalingsregeling of recente kwijtschelding bij de Belastingdienst of opname in het toekomstig beslagregister.

  • 3. Bereken de beslagvrije voet vóórdat Toeslagen overgaat tot dwangverrekening, in ieder geval als het gaat om gezinnen met een laag inkomen. Benader deze doelgroep vooraf, in ieder geval schriftelijk maar liever nog telefonisch. Telefonische incasso heeft zijn waarde bij de Belastingdienst immers al bewezen. Wijs hen op de bescherming van de beslagvrije voet en op het belang om de hiervoor benodigde gegevens te verstrekken. Als betrokkene niet reageert en Toeslagen daarna alsnog overgaat tot dwangverrekening, stuur betrokkene dan in ieder geval een geschatte berekening van de beslagvrije voet.

  • 4. Als de beslagvrije voet door de dwangverrekening is aangetast en de schuldenaar pas na enige tijd de bescherming van de beslagvrije voet inroept, wees dan bereid om het teveel verrekende bedrag (over maximaal twaalf maanden) terug te betalen. Deze terugwerkende kracht zou als een financieel vangnet kunnen fungeren voor de gevallen waarin het bestaansminimum toch is geschonden.

Tevens geeft de Nationale ombudsman aan dat het door de Belastingdienst stopzetten van de dwangverrekening bij 40.000 alleenstaande ouders die vanaf 1 januari 2015 in aanmerking zouden komen voor de alleenstaande ouderkop van het kindgebonden budget, aanleiding zou moeten zijn om het beleid aan te passen ten aanzien van de dwangverrekening van toeslagen.

In mijn reactie ben ik ingegaan op de werkwijze van de Belastingdienst bij het verrekeningsbeleid en de effecten hiervan voor betrokkenen. Tevens heb ik aangegeven dat het kabinet de oplossing denkt te vinden in een fundamentele vereenvoudiging van de regeling met betrekking tot de beslagvrije voet. 3 Uw Kamer wordt hierover op korte termijn door het kabinet nader geïnformeerd.

Ik begin met de algemene notie van de Nationale ombudsman over de in zijn brief genoemde groep van 40.000 alleenstaande ouders. Bij deze groep heeft de Belastingdienst naar aanleiding van een suggestie van de Nationale ombudsman een generieke uitzondering gemaakt. Deze uitzondering kon worden gemaakt omdat voldoende informatie beschikbaar was over het actuele inkomen van die groep. Die groep was namelijk samengesteld op basis van gegevens van de Belastingdienst zelf; voor zover de groep op grond van die gegevens in aanmerking kwam voor de volle alleenstaande-ouderkop, kon in dat geval met een grote mate van waarschijnlijkheid worden gesteld dat sprake was van een dermate laag inkomen dat voor verrekening van het kindgebonden budget 2015 geen ruimte bestond. Daarbij is van belang dat het kindgebonden budget vanaf 2015 een belangrijke factor vormt binnen de berekening van de beslagvrije voet. Voor het tot stand brengen van de maatregel is de betreffende groep «gemanipuleerd» in de zin dat de betreffende vorderingen voor korte tijd de status «uitstel van betaling» hebben gekregen. Deze maatregel was eenmalig en stond in het teken van het vervallen van de alleenstaande oudernorm binnen de bijstandswetgeving per 1 januari 2015.

Deze situatie doet zich echter in het algemeen niet voor. De suggesties genoemd onder 1, 2 en 3 kunnen daardoor niet worden uitgevoerd. Hoe wenselijk de suggesties van de Nationale ombudsman ook zijn voor schuldenaren, de systemen zijn er niet op ingericht om deze suggestie toe te kunnen passen. Deze suggesties gaan er namelijk van uit dat de Belastingdienst binnen het verrekeningsproces onderscheid kan maken op basis van het actuele inkomen van schuldenaren, en dat is helaas niet het geval. In het verrekeningsproces van de Belastingdienst worden opeisbare vorderingen waarvoor geen betalingsregeling is getroffen of anderszins uitstel van betaling is verleend, maar waarvoor ten minste (wel) een aanmaning is verstuurd, vergeleken met uit te betalen bedragen aan dezelfde persoon. De verrekeningsapplicatie kan helaas geen rekening houden met de persoonlijke financiële omstandigheden van betrokkenen.

Bovendien is het actuele inkomen van belastingplichtigen niet bekend bij de Belastingdienst omdat dit uit de polisadministratie moet worden gehaald en die gegevens ongeveer twee maanden achterlopen op de actualiteit. Het betreft dan bovendien het bruto-inkomen terwijl voor de vaststelling van de beslagvrije voet het netto-inkomen nodig is. Bij het inkomen van ondernemers, zijn de inkomensgegevens die de Belastingdienst beschikbaar heeft vaak nog minder actueel.

Voor wat betreft suggestie 4 geldt hetzelfde als hiervoor is opgemerkt naar aanleiding van de aanbeveling in de brief van 23 februari 2015. De suggestie van de Nationale ombudsman wordt daarbij deels gevolgd. Schuldenaren worden door de Belastingdienst direct na de verrekening actief geïnformeerd hierover. Daarbij wordt er met nadruk op gewezen dat als gevolg van de verrekening mogelijk de beslagvrije voet is aangetast zodat betrokkene niet meer over voldoende middelen beschikt om in zijn levensonderhoud te voorzien. De schuldenaar wordt daarbij uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld informatie te verstrekken waardoor de verrekening mogelijk kan worden herzien. Ook hier geldt dat eerdere verrekeningen met terugwerkende kracht tot en met de eerste verrekening terug worden gedraaid indien het betrokkene niet valt aan te rekenen dat hij niet heeft gereageerd op eerdere verrekeningsberichten. Indien de schuldenaar pas na verloop van tijd in actie komt, toont de Belastingdienst zich bereid de laatste verrekening terug te draaien en bij een volgende verrekening rekening te houden met iemands beslagvrije voet.

Los van de reactie op genoemde recente aanbevelingen en suggesties van de Nationale ombudsman hecht ik eraan te vermelden dat naar aanleiding van eerdere aanbevelingen en verzoeken van de Nationale ombudsman het beleid van de Belastingdienst (Leidraad Invordering 2008) wel aangepast is in de zin dat:

  • de Belastingdienst op verzoek een verrekening van een openstaande toeslagvordering corrigeert met een toeslagvoorschot, indien blijkt dat als gevolg van die verrekening de beslagvrije voet van betrokkene is aangetast (november 2013). Hiermee is de Belastingdienst ruimer dan waartoe zij wettelijk gehouden is;

  • op verzoek corrigeert de Belastingdienst een beslag op de bestedingsruimte van een bankrekening indien blijkt dat als gevolg van het beslag de beslagvrije voet van betrokkene is aangetast (november 2013). Ook hiermee is de Belastingdienst terughoudender dan de ruimte die de Invorderingswet 1990 en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bieden.

Bovenstaande reactie laat zien hoe ingewikkeld de beslagvrije voet voor de Belastingdienst is toe te passen. Hoewel ik met de Nationale ombudsman van opvatting ben dat de door hem gedane suggesties voor schuldenaren een verbetering zouden kunnen betekenen, zie ik pas met de nieuwe vereenvoudigde wettelijke regeling de kans om de geconstateerde knelpunten aan te pakken. Daarmee kan mijns inziens voor alle gevallen waarin de beslagvrije voet van toepassing is aan de bezwaren van de Nationale ombudsman tegen de huidige uitvoering van de beslagvrije voet door de Belastingdienst tegemoet worden gekomen.

Ik hoop u met bovenstaande voldoende geïnformeerd te hebben.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Kamerstuk 31 066, nr. 238.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Kamerstuk 31 066, nr. 234.

Naar boven