31 015 Kindermishandeling

Nr. 93 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 oktober 2013

Tijdens het Algemeen Overleg (AO) kinderpornografie en kindersekstoerisme op 4 juli 2013 (Kamerstuk 31 015, nr. 91) heb ik toegezegd uw Kamer na het zomerreces een brief met een meerjarig plan van aanpak kindersekstoerisme te doen toekomen. Met deze brief stuur ik u dit plan (bijlage 1) en doe ik mijn toezegging gestand1.

Tijdens het AO voornoemd heb ik uw Kamer tevens een brief over het liaisonbeleid voor de politie toegezegd. Deze brief doe ik u gelijktijdig separaat toekomen (Kamerstuk 31 015, nr. 94).

Algemeen

De afgelopen jaren heb ik in overleg met uw Kamer de aanpak van kinderpornografie versterkt. Door herprioritering binnen de politie heb ik in 2012 de sterkte die noodzakelijk is voor de bestrijding van kinderpornografie en kindersekstoerisme verdubbeld naar 150 FTE. Met de nationale inrichting van de aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme, en daarmee de landelijke sturing door het Openbaar Ministerie (OM) vormgegeven door het Landelijk Parket, is de aanpak van kinderpornografie zowel kwalitatief als kwantitatief sterk verbeterd. Ik zie dat de landelijke sturing het inzicht vergroot om te komen tot een efficiënte en effectieve bestrijding van kinderpornografie en daarmee ook bijdraagt aan de prioritering van zaken. Binnen deze prioritering wordt ook meer dan vroeger gekozen om ook zaken als kindersekstoerisme en grooming aan te pakken. Zo heeft de politie dit jaar al acht kindersekstoerismezaken opgepakt.

De basis voor het beleid ten aanzien van de aanpak van kindersekstoerisme is een aantal jaren geleden gelegd met de realisatie van de internethotline www.meldkindersekstoerisme.nl , het aangaan van publiek – private samenwerking tussen justitie, de Koninklijke Marechaussee (KMar) de reisindustrie en de niet-gouvernementele organisaties (ngo’s). Bovendien zijn twee campagnes georganiseerd om het publiek bewust te maken van het fenomeen kindersekstoerisme en het bij de aanpak daarvan te betrekken. Zoals hiervoor beschreven is met de realisatie van de nationale inrichting van de aanpak kinderpornografie de basis gelegd voor een meer gerichte aanpak van kindersekstoerisme door politie en OM. De meldingen over kindersekstoerisme worden sinds 1 oktober 2012 bij de politie centraal bij het Team Bestrijding Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (TBKK) van de landelijke eenheid kinderpornografie geregistreerd, gewogen en uitgezet voor opvolging. Verder is de Nederlandse politie op 18 april 2013 lid geworden van de Virtual Global Taskforce (VGT), een internationaal samenwerkingsverband tussen opsporingsorganisaties uit verschillende landen, Ngo’s en bedrijven ter versterking van de bestrijding van online kindermisbruik. In juli 2013 is vervolgens door politie en OM een fenomeenbeschrijving kindersekstoerisme opgeleverd (bijlage 22) waarin de nog vele openstaande vragen voor politie en OM over het fenomeen zijn uitgewerkt3.

Rapporten Nationaal Rapporteur en Terre des Hommes

Op 20 augustus 2013 heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NRM) haar rapport «Barrières tegen kindersekstoerisme» gepubliceerd. Terre des Hommes (TdH) heeft op 10 september 2.013 haar rapport «Aanpakken, oppakken, doorpakken» over kindersekstoerisme uitgebracht.

Deze rapporten bieden een goed inzicht in wat er nu al wordt gedaan om kindersekstoerisme goed aan te pakken en bevatten aanbevelingen over hoe het beter kan. Ik constateer dat beide rapporten goed gebruik hebben kunnen maken van de hiervoor genoemde fenomeenbeschrijving van politie en OM. De aanbevelingen van zowel de NRM als TdH zijn weergegeven in een apart overzicht dat als bijlage bij deze brief is gevoegd (bijlage 3).

Na bestudering van deze aanbevelingen kom ik tot de conclusie dat niet iedere afzonderlijke aanbeveling zich voor uitvoering leent. Ik doel daarmee op onder andere de aanbeveling van TdH om in het paspoort van iedere veroordeelde pedoseksueel een aantekening te plaatsten. Een aantekening in het paspoort voorkomt niet dat een veroordeelde pedoseksueel vrij kan reizen naar bijvoorbeeld bronlanden van kindersekstoerisme. Daders van kindersekstoerisme kunnen bovendien ook buiten de kanalen van kinderhulporganisaties om contacten met kinderen leggen. En een aantekening in het paspoort van iedere veroordeelde pedoseksueel levert, zonder individuele belangafweging en zonder een proportionaliteitstoets, strijdigheid met het EVRM op. In de aanpak van kindersekstoerisme wordt daarom gekozen voor andere maatregelen, bijvoorbeeld het weigeren of vervallen verklaren van een paspoort zoals in het plan van aanpak (bijlage 1) weergegeven.

Ook de aanbeveling van TdH om kinderhulpprojecten strenger te controleren acht ik niet uitvoerbaar. Meerjarige projecten die door de Nederlandse overheid worden gefinancierd, worden met een zorgvuldige tender procedure geselecteerd. Voor deze projecten vindt jaarlijkse monitoring en rapportage plaats. De controle van dergelijke projecten is daarin dan ook voldoende geborgd. Dit geldt eveneens ten aanzien van de controle van stichtingen die in het buitenland kinderhulpprojecten opzetten en door de Nederlandse overheid gesubsidieerd worden. Daarnaast is in de charitatieve sector sprake van een zelfregulering middels het onafhankelijke Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF). Liefdadigheidsinstellingen kunnen zich laten certificeren door het CBF, maar zijn daartoe niet verplicht. De Nederlandse overheid speelt, gelet op het zelfregulerende karakter, bij deze certificering geen actieve rol. Een instelling komt overigens pas in aanmerking voor het keurmerk wanneer deze minimaal drie jaar fondsen werft in Nederland. Het CBF-keurmerk is dan ook geen effectief middel wanneer het aankomt op het voorkomen van misbruik van kinderen in het buitenland dat plaatsvindt middels in Nederland opgerichte malafide vrijwilligersorganisaties die jonger zijn dan drie jaar. Bij de Nederlandse overheid zijn geen signalen bekend dat dergelijke constructies veelvuldig worden opgezet om in het buitenland kinderen te misbruiken.

Een groot deel van de aanbevelingen ondersteunt in hoofdlijnen de zowel eerder uitgevoerde acties als de acties die zijn opgenomen in het plan van aanpak (bijlage 1). De NRM, TdH en ik verschillen weliswaar op enkele onderdelen van inzicht, we zijn er allen van overtuigd dat dit onrecht tegen kinderen met grote voortvarendheid moet worden aangepakt en dat de huidige aanpak nog verbeterd kan en moet worden. In de contacten met uw Kamer over dit onderwerp en over de aanpak van kinderpornografie zie ik dezelfde overtuigingen op dit onderwerp. Kijkend naar de nu voorliggende aanbevelingen blijkt dat inzet op preventie waarschijnlijk het meeste rendement zal opleveren. Maar inzet op preventie staat niet op zichzelf. Voor een intensivering van de aanpak van kindersekstoerisme is het van belang dat tegelijkertijd wordt ingezet op opsporing en vervolging en samenwerking met andere partners, zowel nationaal als internationaal.

Plan van aanpak kindersekstoerisme

Het plan van aanpak kindersekstoerisme (bijlage 1) bevat als eerste actielijn de inzet op de preventie van kindersekstoerisme. Daaronder vallen naast preventieve maatregelen van algemene aard ook maatregelen ter voorkoming van recidive in het buitenland door Nederlanders die in het verleden in Nederland zijn veroordeeld voor seksueel geweld tegen minderjarigen. In het plan van aanpak zijn maatregelen opgenomen voor het gebruik van de internationale Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) en de daarbij behorende uitwisseling van justitiële gegevens tussen de EU landen. Verder is er gerichte aandacht voor veroordeelde zedendelinquenten, middels de al in procedure gebrachte voorstellen voor langdurig toezicht op zedendelinquenten. Ook is weigering of vervallenverklaring van het paspoort van veroordeelde pedoseksuelen met een hoog recidiverisico als barrière opgenomen in het plan van aanpak. Verder wordt de samenwerking gecontinueerd met de Koninklijke Marechaussee (KMar), de reisbranche en de ngo’s voor wat betreft de organisatie van bewustwordingscampagnes.

Naast de inzet op preventie is de versterking van de strafrechtelijke aanpak van kindersekstoerisme door politie en justitie de tweede actielijn in het plan van aanpak. Als onderdeel daarvan worden maatregelen ter verbetering van de informatiepositie in gang gezet, waaronder een verbetering van de registratie van kindersekstoerismezaken en de ontwikkeling van een uniform werkproces bij politie en OM. Iedere melding wordt bekeken en zaken die zich in Nederland voordoen worden in Nederland opgepakt. Bij zaken die in het buitenland spelen wordt middels de inzet van liaisons de samenwerking met buitenlandse autoriteiten opgezocht teneinde een bijdrage te leveren aan de opsporing en vervolging van die zaken in de pleeglanden. De inzet van de politie voor kindersekstoerismezaken komt ten laste van de voor de aanpak van kinderpornografie gelabelde capaciteit van 150 FTE. De weging en sturing van deze zaken vindt plaatst op het niveau van de Landelijke eenheid Kinderpornografie en Kindersekstoerisme. Op zaaksniveau vindt inzet van de Teams Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme (TBKK) van de politie plaats.

In mijn eerder genoemde brief over het liaisonbeleid voor de politie beschrijf ik mijn belangrijkste overwegingen om over te gaan tot het plaatsen van politieliaison officers in de wereld. Vanwege het belang dat ik hecht aan een effectieve aanpak van kindersekstoerisme heb ik besloten tot een tijdelijke aanvullende inzet van politieliaisons in de meest kwetsbare regio’s voor kindersekstoerisme, te weten Azië en Zuid-Amerika. De nadere uitwerking hiervan is opgenomen in de tweede actielijn van het plan van aanpak. Deze komt er op neer dat ik voor een periode van twee jaar op de Filipijnen een flexibel inzetbare liaison (FILO) zal plaatsen die zich exclusief op de aanpak van kindersekstoerisme richt in de regio Zuid-Oost Azië. Daarnaast plaats ik voor een periode van een jaar een FILO in Brazilië voor de aanpak van kindersekstoerisme in de regio Zuid-Amerika. Daarnaast zal ik voor de periode van een jaar een politiefunctionaris vrijmaken voor de inventarisatie van samenwerkingsmogelijkheden met de politieautoriteiten van een aantal mogelijke partnerlanden.

Wat betreft Afrika constateer ik dat weliswaar een aantal bronlanden wordt genoemd door de NRM, maar dat de politie op dit moment geen concrete signalen heeft ten aanzien van Nederlandse plegers in deze regio. Ik zal dan ook niet overgaan tot plaatsing van een FILO in Afrika. Wel zal ik alle bronlanden die door de NRM genoemd en waarvoor thans geen politieliaison officer geplaatst of geaccrediteerd is, als aandachtsgebied toewijzen aan de reeds aanwezige politieliaisons. Tevens zal de politie via Interpol periodiek nagaan of er signaleringen zijn van mogelijke Nederlandse plegers. Indien sprake is van een signalering zal deze worden opgepakt door de liaison in wiens aandachtsgebied het betreffende land zich bevindt. Deze werkwijze betreft overigens niet alleen Afrika, maar pas ik toe op alle bronlanden.

Ik ben van mening dat ik met deze combinatie van maatregelen een samenhangende extra inzet pleeg die van grote toegevoegde waarde is voor de politie in haar aanpak van kindersekstoerisme.

De derde actielijn van het plan van aanpak omvat het aangaan, verdiepen of vernieuwen van samenwerking met zowel nationale als internationale partners. Deze lijn is ondersteunend aan de andere actielijnen. Belangrijk in deze actielijn is het verkennen, in de vorm van een pilot, van de mogelijkheden voor samenwerking tussen politie, justitie en ngo’s bij de strafrechtelijke aanpak van kindersekstoerisme. Ook meer algemene strafrechtelijke samenwerking, op grond van multi- of bilaterale verdragen, dan wel per geval op basis van wederkerigheid, wordt ingezet. Nederland heeft daar al een breed kader voor, maar specifiek wordt met Thailand het gesprek aangegaan hoe gezamenlijk onder andere kindersekstoerisme kan worden aangepakt. De uitkomst van dit traject met Thailand kan als voorbeeld dienen voor het aangaan van vergelijkbare relaties voor de aanpak met andere landen voor de aanpak van kindersekstoerisme. Daarnaast zullen politie en justitie actief deelnemen aan diverse expertmeetings en bijeenkomsten van en met relevante internationale partners om op de hoogte te blijven van internationale ontwikkelingen, nieuwe tools en aanpakmogelijkheden en voor de uitwisseling van best practices.

Bij het onderwerp kindersekstoerisme zijn veel overlegpartners (ook internationaal) betrokken en vele besluiten dienen in gezamenlijkheid genomen te worden. Daarnaast is, zoals ook blijkt uit de drie eerder genoemde rapporten van de NRM, TdH en politie en OM, het verkrijgen van beter zicht op het fenomeen een eerste vereiste voor de verbetering van de aanpak. Niet alle acties in het plan van aanpak zijn dan ook nu al scherp in tijd neer te zetten. De in het plan van aanpak opgenomen acties vormen een goede basis vanuit waar gaandeweg steeds gedetailleerder zal worden gepland en gemonitord en op basis waarvan de opgedane kennis en ervaringen nieuwe maatregelen zullen worden ingezet.

Over de uitvoering van de acties genoemd in het plan van aanpak zal ik uw Kamer in de halfjaarlijkse voortgangsbrief over de aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme informeren.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
3

Dit is het rapport dat in de voortgangsbrief over de aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme van 6 mei 2013 (Kamerstuk 31 015, nr. 90) is aangekondigd.

Naar boven