Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 september 2011
De Universiteit van Leiden en TNO hebben 30 september jl. de Tweede Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen
en Jeugdigen (NPM-2010) uitgebracht. Hierbij bied ik u de studie aan.1
De studie is een bundeling van twee onderzoeken. Deze twee onderzoeken zijn een herhaling van de twee onderzoeken die in 2007
zijn uitgebracht : de Eerste Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2005) en het onderzoek
Scholieren over Mishandeling.
Het eerste onderzoek betreft de herhaling van de NPM-2005. Het betreft hier een informantenstudie onder beroepskrachten, aangevuld
met gegevens van de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s). Dit onderzoek laat een toename zien van het aantal
mishandelde kinderen tussen 2005 en 2010. Op basis van de meldingen komen de onderzoekers tot een schatting van 119 000 kinderen
in Nederland die jaarlijks slachtoffer zijn van mishandeling. In 2005 kwam men uit op 107 000 kinderen.
De onderzoekers geven als mogelijke verklaring hiervoor dat door de grotere aandacht voor kindermishandeling in de politiek,
de maatschappij en de media beroepskrachten meer alert zijn op signalen van kindermishandeling. Deze verklaring is in lijn
met het gevoerde Rijksbeleid van de afgelopen jaren waarin veel is geïnvesteerd in het beter signaleren en handelen. Door
professionals, door het Rijk en door provincies en gemeenten. Veel beroepsgroepen zijn met meldcodes gaan werken en veel professionals
hebben trainingen gevolgd om beter in staat te zijn signalen te herkennen en actie te ondernemen. Wanneer het werken met
een verplichte meldcode wettelijk is geregeld vanuit de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, zal
de signalering naar verwachting nog verder verbeteren. Gemeenten hebben via de regionale aanpak kindermishandeling het onderwerp
op de agenda gezet en geïnvesteerd in samenwerking en opleidingen. Met de publiekscampagne zijn mensen bewuster geworden van
het feit dat kindermishandeling voorkomt en men in actie kan en moet komen.
Het tweede onderzoek is een herhaling van het onderzoek Scholieren over Mishandeling en betreft een zelfrapportage onder middelbare
scholieren. Dit onderzoek laat ongeveer dezelfde prevalentie zien als in 2006. Dat is niet zo vreemd. Hoe graag we het ook
zouden willen, we kunnen niet na vier jaar aanpak kindermishandeling, waarin we sterk hebben ingezet op signaleren en melden,
verwachten dat het voorkomen al zienderogen afneemt. Het gaat immers om complexe problematiek die beleid voor de lange termijn
vereist met doorzettingsvermogen.
Kindermishandeling is een groot kwaad in de maatschappij. Dit onderzoek toont aan dat de omvang van het aantal kinderen dat
wordt mishandeld niet is afgenomen, maar wijst erop dat er wel beter gesignaleerd wordt waardoor beter gewerkt kan worden
aan het stoppen van mishandeling en het beperken van schade. Het onderzoek bevestigt mij in de noodzaak om de aanpak van kindermishandeling
met veel inzet door te zetten.
Ik werk daarom, met gebruikmaking van onder andere de resultaten van het prevalentieonderzoek, vol verve door aan een nieuw
actieplan aanpak kindermishandeling dat ik dit jaar, samen met de minister van Veiligheid en Justitie, verwacht te presenteren.
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner