31 015 Kindermishandeling

31 839 Jeugdzorg

Nr. 258 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 mei 2022

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 25 februari 2022 over het onderzoek veiligheidsbeleving onder jongeren in jeugdzorg met verblijf (Kamerstukken 31 015 en 31 839, nr. 243)

De vragen en opmerkingen zijn op 29 maart 2022 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 13 mei 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Smals

De adjunct-griffier van de commissie, Krijger

Inhoudsopgave

Blz.

     

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

VVD-fractie

2

 

D66-fractie

3

 

PVV-fractie

4

 

PvdA-fractie

5

 

GroenLinks-fractie

5

 

BBB-fractie

7

 

BIJ1-fractie

7

     

II.

Reactie van de Staatssecretaris

12

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie danken de onderzoekers van Andersson Elffers Felix (AEF) en Academische Werkplaats Risicojeugd (AWR) voor hun verhelderende inkijk in de belevingswereld van jeugdigen die, om welke reden dan ook, op een andere plek verblijven dan bij de eigen familie. Deze leden willen van deze gelegenheid gebruik maken om zowel jeugdhulpmedewerkers als pleegzorgers te bedanken voor hun niet aflatende inzet om jongeren te ondersteunen bij de zorg die ze nodig hebben. Het is duidelijk dat de doelgroep divers is en dat daarmee de (on)veiligheidservaringen zeer contextgevoelig zijn. Toch bieden de opgetekende rode draden in het voorliggende onderzoek naar de veiligheidsbeleving onder jongeren genoeg handvatten om de volgende vragen aan de Staatssecretaris te stellen.

De leden van de VVD-fractie hebben alle begrip voor de werkdruk bij jeugdzorgaanbieders, zowel gedurende de coronapandemie als daarvoor. De onderzoekers geven echter aan dat het door de ontwikkelingen rondom het coronavirus lastig was om zowel aanbieders als jongeren te vinden die deel wilden nemen aan het onderzoek. Deze leden zijn daarom benieuwd hoe aan dit onderzoek een vervolg gegeven gaat worden met genoeg respons. Wanneer gaat de Staatssecretaris hier een vervolg aan geven?

In hoofdstuk 2 «Veiligheidsbeleving jeugdhulp met verblijf» van het onderzoeksrapport wordt onder de paragraaf «Het belang van veiligheid», een onderscheid gemaakt tussen de manieren waarop jongeren omgaan met een gevoel van onveiligheid, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Daar waar de ene jongere zich in zichzelf terugtrekt, vertoont de andere jongere «externaliserend» gedrag, zoals agressie. Genoemde leden vragen of en hoe dit wordt bijgehouden. Internaliserend gedrag kan zich namelijk ook uiten door externaliserende beschadigingen zoals automutilatie. Is hier rekening mee gehouden in het onderzoek?

De leden van de VVD-fractie schrikken van het aantal jongeren dat in justitiële jeugdinrichtingen te maken krijgt met lichamelijk geweld of daar getuige van is. Ook schrikken deze leden van het percentage jongeren dat aangeeft seksueel geweld meegemaakt te hebben (28 procent) gedurende hun verblijf. Kan de Staatssecretaris er inzicht over geven wat met deze informatie wordt gedaan? Wordt aan de jongeren actief duidelijk gemaakt dat hier aangifte van kan worden gedaan? Het verontrust deze leden ook dat jongeren aangeven niet te weten waar zij melding kunnen doen van onveilige situaties. Op pagina 12 van het onderzoeksrapport lezen deze leden dat 90 procent van de jongeren aangeeft nooit een formele klacht te hebben ingediend of heeft overwogen dat te doen. Wat doet de Staatssecretaris met deze signalen en is hij bereid dit te bespreken met de sector om deze formele route beter te ontsluiten voor jongeren?

Op pagina 14 lezen de leden van de VVD-fractie voorts dat geweld tussen jongeren niet altijd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gemeld hoeft te worden. Kan de Staatssecretaris duidelijk inzicht geven over de vraag welke geweldsuitingen wel en welke niet gemeld moeten worden bij de IGJ? Waarom hebben de onderzoekers geen onderscheid gemaakt tussen geweld tussen jongeren onderling en tussen jongeren en jeugdhulpprofessionals?

De leden van de VVD-fractie lezen in paragraaf 2.5 «Verbetering voor in de toekomst» dat een aantal suggesties gedaan wordt voor het vergroten van de veiligheidsbeleving van jongeren (tabel 4). Ook hier wordt door de helft van de jongeren geopperd dat er meer mogelijkheden moeten zijn om zaken te melden, en dat er duidelijke consequenties moeten zijn als men dingen doet die niet mogen. Dit lijken voor genoemde leden praktische aanbevelingen waar goed gevolg aan gegeven zou kunnen worden. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hier gevolg aan gegeven zal worden? Ook met het oog op het actief blijven uitvragen van de veiligheidssituatie zoals in hoofdstuk 3 wordt vermeld, hebben de leden van de VVD-fractie de vraag: hoe worden jongeren na dit onderzoek blijvend betrokken bij de (on)veiligheidsbelevingsuitvraag?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de onderzoekers in hoofdstuk 4 een opsomming geven van een aantal aanbevelingen, dat zich in het eerste blokje richt op het vervolgonderzoek. Wat gaat de Staatssecretaris doen met deze aanbevelingen? Welke neemt hij over en welke niet? Waarom wel of niet? In het tweede blokje aanbevelingen wordt gesteld dat (on)veiligheid grotendeels voortkomt uit dagelijkse interacties. Ingrepen op stelselniveau hebben daar volgens de onderzoekers beperkt invloed op, maar aandacht vanuit de instellingen wel. Is de Staatssecretaris van plan dit te agenderen bij de instellingen dan wel de sector? Hoe wil de Staatssecretaris het gesprek tussen professionals over (on)veiligheid stimuleren en/of faciliteren? Neemt hij dan ook dit onderzoek – evenals vervolgonderzoeken – hierin mee?

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderzoek naar de veiligheidsbeleving van jongeren in jeugdzorg met verblijf. Het belang van het kind en in het bijzonder de veiligheid dienen voorop te staan in de jeugdzorg en het is ernstig te moeten lezen dat een deel van de jongeren zich niet veilig voelt. Genoemde leden willen benadrukken dat de overheid en zorginstellingen zich in alle lagen hiervoor dienen in te spannen, zodat jongeren zich veilig voelen en veilig zijn in de jeugdzorg met verblijf.

De leden van de D66-fractie complimenteren de onderzoekers met hun benadering waarin de veiligheidsbeleving van jongeren zelf centraal staat en deze ook samen met hen is gedefinieerd. Kan de Staatssecretaris ingaan op de vraag in hoeverre de resultaten van het definiëren van de veiligheidsbeleving breder zouden kunnen worden gebruikt in de beleidsvorming en in de monitoring en evaluatie van het beleid in de jeugdzorg?

De leden van de D66-fractie constateren voorts dat er te weinig respondenten op de enquête waren om specifieke conclusies te kunnen trekken over de veiligheidsbeleving van jongeren in de pleegzorg. Dit verbaast deze leden, aangezien pleegzorg wel een veelvoorkomende vorm van jeugdzorg met verblijf is. Wat is hiervan de oorzaak? Welke inspanningen zijn gedaan om alsnog voldoende respondenten te krijgen vanuit deze groep, namelijk jongeren die pleegzorg krijgen? Is bijvoorbeeld overwogen om de responsperiode te verlengen tot na de zomerperiode zodat er meer respondenten zouden zijn, specifiek in de pleegzorg? Waarom is er geen combinatie gezocht met de andere onderzoeken die liepen met betrekking tot dezelfde jongeren? Is vanwege deze omissie ten aanzien van de pleegzorg volgens de Staatssecretaris aanvullend onderzoek nodig of gewenst?

De leden van de D66-fractie lezen dat het aandeel jongeren dat een goede veiligheidsbeleving heeft in de gesloten jeugdzorg met 93% relatief hoog is. Dat is een positief signaal, maar het staat wel in contrast met andere onderzoeken. Denk aan het onderzoek van Het Vergeten Kind waarin 62% aangaf dat de gesloten jeugdzorg juist geen veilige plek was en 87% aangaf onveilige situaties te hebben meegemaakt.1 Wat is de oorzaak van deze tegenstelling? In hoeverre kan gesteld worden dat deze stellingen met een erg klein aantal respondenten (13/14) representatief zijn?

De leden van de D66-fractie constateren vervolgens dat een groot deel van de jongeren niet overweegt om een klacht in te dienen wanneer er sprake is van geweld. Wat is de reactie van de Staatssecretaris daarop en op welke manier wordt actie ondernomen om ervoor te zorgen dat jongeren zich in ieder geval veilig genoeg voelen om geweld ter sprake te kunnen brengen? Deze leden wijzen erop dat een groot deel van de jongeren aangeeft dat zij wel weten naar wie zij toe kunnen stappen om iets bespreekbaar te maken, maar dat ze er dus zelf expliciet voor kiezen dit niet te doen. Vraagt dit niet om andere procedures of waarborgen voor jongeren dat zij geen schade ondervinden bij het melden van geweld in de jeugdzorg met verblijf? Bijvoorbeeld dat zij de zekerheid hebben niet overgeplaatst te worden bij melding van geweld. Wat zegt een dergelijk lage meldingsbereidheid over de organisatiecultuur bij deze instellingen en welke acties worden ondernomen om deze te verbeteren? Is de IGJ zich hiervan voldoende bewust, zodat zij niet voornamelijk of alleen op basis van meldingen handelt, maar er ook rekening mee houdt dat veel vormen van geweld niet gemeld worden?

De leden van de D66-fractie merken tenslotte op dat de belangrijkste factor voor de veiligheidsbeleving is dat jongeren zelf kunnen bepalen wat er op hun eigen kamer gebeurt. Is dit een onderdeel van het gesprek in de kwaliteitscontrole en toezicht op jeugdzorginstellingen? Wat zijn op dit moment de geldende voorwaarden voordat zorginstellingen ertoe over kunnen gaan ongevraagd de kamer van de jongere te betreden, wat misschien in sommige gevallen noodzakelijk is, maar dat wel ernstige schade kan toebrengen aan de veiligheidsbeleving van deze jongeren? Wordt onderzocht of de ervaren schade aan de veiligheidsbeleving niet moet leiden tot strengere voorwaarden bij zorghandelingen die deze schade kunnen aanbrengen?

Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie

De leden de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek Veilig zijn en veilig voelen, naar de veiligheidsbeleving in de jeugdhulp met verblijf. Zij hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie betreuren het onveilige gevoel dat jongeren hebben in de jeugdzorg. Genoemde leden onderschrijven het belang van veiligheid voor jongeren. De leden van de PVV-fractie vinden het fijn dat veel jongeren (81%) zich veilig voelen bij hun begeleider en op de plek waar ze nu verblijven. Daarbij valt op dat de veiligheidsbeleving op de verblijfplek het hoogst is onder jongeren in de gesloten jeugdzorg (93%). De leden van de PVV-fractie vragen hoe dit percentage zich verhoudt tot het bovengenoemde onderzoek van de Stichting het Vergeten Kind over de onveilige situaties in de gesloten jeugdzorg. Hierin werd de conclusie getrokken dat de gesloten jeugdzorg 86% van de kinderen beschadigt. Deze leden zou graag een reactie hierover ontvangen.

Hoe komt het dat de respons in het onderzoek lager was dan vooraf verwacht en is dit onderzoek nog wel representatief?

De leden van de PVV-fractie lezen tenslotte dat fysiek en verbaal geweld vaak voorkomen, te vaak wat deze leden betreft. Hoe kan dit geweld teruggedrongen worden?

Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie hebben met veel interesse het onderzoek gelezen naar de veiligheidsbeleving onder jongeren in de jeugdzorg met verblijf. Zij zijn blij dat de aanbeveling van de commissie De Winter om onderzoek te doen naar de prevalentie van geweld in de huidige jeugdzorg is opgepakt. Wel waren zij teleurgesteld over de omvang van het onderzoek en stellen zij daardoor vragen bij de conclusies die eruit getrokken worden.

De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie lezen in zowel het onderzoek van AEF en AWR als in de kabinetsreactie dat de respons in het onderzoek lager was dan verwacht bij zowel de interviews als de enquêtes. Er wordt gesteld dat dit mede kwam vanwege de hoge belasting in het veld door andere onderzoeken die gelijktijdig of rond dezelfde periode liepen. Is overwogen om het onderzoek langer te laten lopen om op die manier meer respons te krijgen? Is overwogen om het onderzoek op een heel ander moment uit te voeren, zodat het niet gelijktijdig met andere onderzoeken zou lopen? Genoemde leden lezen dat er terughoudendheid geboden is bij het trekken van stevige conclusies vanwege de lage respons. Is het überhaupt mogelijk om conclusies te trekken bij een dergelijk lage respons? Hoe wil de Staatssecretaris bij het aangekondigde vervolgonderzoek meer respons krijgen? Hoe rijmt de Staatssecretaris de uitkomsten uit dit onderzoek, zeker op het gebied van de gesloten jeugdzorg, met het onderzoek dat Het Vergeten Kind heeft uitgevoerd onder jongeren uit de gesloten jeugdzorg?2 De conclusies op het gebied van veiligheid in de gesloten jeugdzorg van beide onderzoeken liggen nogal ver uit elkaar. Hoe verklaart de Staatssecretaris dat?

De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie vragen tevens waarom de onderzoekers geen afstemming hebben gezocht met de Stichting Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ), omdat dit de onafhankelijke organisatie is, waarvan de medewerkers optreden als vertrouwenspersoon voor jongeren. Daarom horen zij graag van de Staatssecretaris hoe de resultaten van dit onderzoek te rijmen zijn met de bevindingen van het AKJ, ook omdat deze leden in het laatste jaarverslag lezen dat het voor jongeren in de gesloten jeugdzorg moeilijk is hun vragen en klachten te bespreken en jongeren vaak aangeven geen klacht in te durven dienen.3 Hoe rijmt de Staatssecretaris dit met de conclusies uit het onderzoek van AEF en AWR? Ook stelt het AKJ dat vrijheidsbeperkende maatregelen te vaak onzorgvuldig worden ingezet en dat het bij fysiek ingrijpen ook gaat om een vorm van geweld. Hoe rijmt de Staatssecretaris dit met het onderhavige onderzoek? Bovendien gaat van de ruim 14.000 geuite klachten die in 2020 zijn ingediend bij het AKJ, het merendeel over de bejegening. Is de Staatssecretaris het met genoemde leden eens dat een veilige omgeving ook alles te maken heeft met de omgang met elkaar?

De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie hebben met interesse de aanbevelingen gelezen. Kan de Staatssecretaris aangeven of hij alle aanbevelingen overneemt en zo ja, op welke manier? Zo niet, waarom worden bepaalde aanbevelingen niet overgenomen? Eén van de aanbevelingen gaat over het creëren van een huiselijke sfeer in instellingen en het betrekken van jongeren bij de inrichting van de instelling en hun eigen plek. Wordt dit al voldoende in instellingen gedaan? In hoeverre hebben jongeren hierbij ook inspraak? Genoemde leden lezen dat het hebben van inspraak het veiligheidsgevoel van jongeren vergroot. In hoeverre hebben jongeren voldoende mogelijkheden tot inspraak? Op welke manier kan dit worden verbeterd? Hoe vaak worden bij instellingen en orthopedagogische behandelcentra metingen gedaan naar de veiligheidsbeleving van jongeren? Zijn die metingen verplicht? Wordt dat gecontroleerd?

De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie zijn kritisch over het gebruik van separeerruimtes en het inzetten van gedwongen afzonderingen. De Staatssecretaris schrijft in zijn brief dat de helft van de organisaties de separeerruimtes heeft gesloten en de andere helft in uiterlijk 2022 volgt. In hoeverre is dat proces nu op gang? Wordt bijgehouden hoeveel separeerruimtes inderdaad gesloten worden? Wordt de ambitie om tot nul separaties te komen daadwerkelijk gehaald? Hoe zit dat met andere vrijheidsbenemende maatregelen in instellingen?

De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie vinden het zorgelijk dat de meeste jongeren aangeven dat ze weten waar ze naartoe kunnen als ze zich onveilig voelen, maar dat zij tegelijkertijd in grote meerderheid nooit hebben overwogen een klacht in te dienen (89%) en ook nooit een klacht hebben ingediend (90%). Genoemde leden lezen dat dit komt omdat ze geen vertrouwen hebben in de anonimiteit van de meldingen en bang zijn voor eventuele consequenties. Ook geven ze aan dat niet iedereen weet dat ook buiten de instelling om een melding kan worden gedaan en wordt het indienen van klachten soms afgeraden of tegenwerkt door begeleiders. Wat gaat de Staatssecretaris doen om meer bekendheid te geven aan het AKJ en aan de IGJ? Genoemde leden lezen dat het AKJ in 2022 extra middelen krijgt om geweld beter bespreekbaar te maken en vroeg te kunnen signaleren. Zijn die middelen eenmalig of structureel? Hoe wordt dit onderwerp besproken met instellingen en met brancheorganisaties als Jeugdzorg Nederland? Wat gaat er binnen instellingen gebeuren om hieraan meer bekend te geven? Worden bijvoorbeeld ook ervaringsdeskundigenorganisaties ingezet om deze angst en onbekendheid over het melden onder de aandacht te brengen en bespreekbaar te maken? Sommige gemeenten hebben een jeugdombudsman. Wat is de opvatting van de Staatssecretaris hierover? Is dat iets wat er misschien bij elke gemeente zou moeten zijn?

Vragen en opmerkingen van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de kabinetsbrief over het onderzoek naar de veiligheidsbeleving jeugdhulp met verblijf, met het rapport «Veilig zijn en veilig voelen».

Het lid van de BBB-fractie onderschrijft de slotconclusie van de Staatssecretaris dat geweld in de jeugdhulp een urgent thema blijft en dat er nog het nodige te verbeteren valt. Jongeren in de jeugdhulp moeten veilig zijn en zich veilig voelen. Het lid van de BBB-fractie wil dat de Staatssecretaris deze urgentie niet alleen vertaalt in: «vervolgonderzoek» en «aandacht te houden en telkens te kijken naar oplossingen en verbetermogelijkheden» maar in concrete acties, nu.

Het lid van de BBB-fractie zou graag op korte termijn een terugkoppeling van de organisaties ontvangen die het «verblijf» leveren, over de vraag in welke mate zij de genoemde aanbevelingen in het rapport wel of niet op korte termijn kunnen uitvoeren en met welke argumentatie. Ook verneemt het lid van de BBB-fractie graag wat er eventueel aan aanpassingen nodig zijn in de huidige regelgeving om deze aanbevelingen uit te kunnen voeren. Dit in het kader van het uitgangspunt van genoemd lid: niet de regels maar de mensen centraal! Dit lid denkt hierbij vooral aan de volgende aanbevelingen:

  • 1. Een huiselijke sfeer is voor jongeren van belang, net als goed contact met de begeleiders.

  • 2. Betrek jongeren zoveel mogelijk bij de inrichting van de instelling en/of hun eigen plek hierbinnen.

  • 3. Organiseer regelmatige groepsgesprekken en/of spelletjes om de sfeer tussen jongeren in de gaten te houden en te verbeteren.

  • 4. Bespreek binnen de instelling hoe de jongeren geholpen kunnen worden om meer laagdrempelig te melden.

  • 5. Dit vraagt ook om handvatten voor begeleiders hoe om te gaan met een melding over hun collega; voer ook hier intern het gesprek over, bijvoorbeeld in de vorm van intervisie.

Graag hoort het lid van de BBB-fractie van de Staatssecretaris op welke termijn de Kamer hierover een terugkoppeling kan ontvangen.

Vragen en opmerkingen van de BIJ1-fractie

Algemeen

Het lid van de fractie van BIJ1 bedankt AEF en AWR voor hun onderzoek. De jeugdzorg is niet geweldloos. Het onder ogen zien van het eigen aandeel van zowel de professional als van het systeem, helpt om geweld in te dammen en jongeren in kwetsbare situaties bij te staan.

Het is belangrijk dat cijfers boven water komen, zodat tot actie kan worden overgegaan. Wat betreft het lid van de fractie van BIJ1 is dit onderzoek een bevestiging van de noodzaak om eindelijk de nodige veranderingen door te voeren. Op basis van gesprekken met ervaringsdeskundigen in de afgelopen jaren, komt genoemd lid op dezelfde signalen en meerdere oplossingsrichtingen.

Het verbaast het lid van de BIJ1-fractie niet dat er een lage respons is bij dit onderzoek. Wanneer men geen vertrouwen meer heeft in de oplossing, zal men ook niet bijdragen aan een oplossing. Hoeveel vertrouwen kan men hebben in het systeem van de jeugdzorg en de overheid die hiervoor verantwoordelijk is, als men eerst op een te lange wachtlijst stond, in de gesloten jeugdzorg opgesloten is geweest en de bestaanszekerheid niet op orde is? Dan rakelt men zijn pijn niet op door het invullen van een vragenlijst hierover. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij van plan is de komende periode het vertrouwen in de overheid en in het bijzonder het Ministerie van VWS te verhogen?

Zo vraagt het lid van de BIJ1-fractie wie de »veldpartijen» zijn die de Staatssecretaris meerdere malen in zijn brief noemt. Is dit de FNV met wie de samenwerking stroef verloopt en die in eerste instantie aan de hervormingstafel geweigerd werd, ondanks goede inhoudelijke en gedragen plannen zoals de Jeugdsprong? Zijn dit organisaties voor en door jongeren met ervaring in die jeugdzorg, die in tegenstelling tot andere organisaties geen instellingssubsidie krijgen van de overheid, waardoor ze niet zeker zijn van hun bestaan en basis om hun belangrijke werk te kunnen voortzetten en door ontwikkelen?

Achtergrond

Het doet het lid van de BIJ1-fractie goed te zien dat de stichting Nidos voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen betrokken is geweest bij het voorliggende onderzoek. Het is voor deze doelgroep moeilijk om klachten of problemen met betrekking tot hun voogd of de hulp aanhangig te maken. Jongeren worden zeer beperkt geïnformeerd door de Nidos over de mogelijkheden hiertoe. Daarnaast ervaren deze jongeren een grote mate van afhankelijk van hun voogd. Dat maakt de drempel om eventuele onvrede over de voogd bespreekbaar te maken zeer hoog. Ook zijn deze jongeren van huis uit lang niet altijd gewend zich te mogen uitspreken tegen een volwassene of inspraak te hebben in de zaken die hen aangaan.

Genoemd lid heeft zich eerder uitgesproken over deze «status aparte» die Nidos lijkt in te nemen ten opzichte van andere jeugdhulpverleningsinstanties, daar waar het om inspraak en invloed gaat. Kan de Staatssecretaris in het licht van dit onderzoek hierop reflecteren?

Bevindingen

Uit het voorliggende onderzoek blijkt dat 52% van de jongeren aangeeft dat discriminatie een factor is die bijdraagt aan onveiligheid en dat 13% dit heeft ervaren. Het lid van de BIJ1-fractie vraagt of er een reden is dat dit niet in de brief van de Staatssecretaris vermeld is. Bekend is dat er sprake is van micro agressie en dat racisme en discriminatie ernstige gevolgen kunnen hebben voor de psychische gezondheid.

Kan de Staatssecretaris het lid van de BIJ1-fractie op het hart drukken dat dit in volgende onderzoeken meer aandacht krijgt? Genoemde leden hebben signalen ontvangen dat jongeren ook bij de Commissie de Winter hebben aangegeven dat zij vermoeden dat geweld in de jeugdzorg vaker zwarte dan witte kinderen treft. Maar deze bevindingen werden ook daar niet belangrijk genoeg geacht om de benodigde aandacht te krijgen in het eindrapport. Is de Staatssecretaris bereid hierover in gesprek te gaan en een specifiek onderzoek naar discriminatie en racisme in jeugdzorgorganisaties te initiëren?

Het lid van de BIJ1-fractie is voorts enorm verbaasd dat in het onderzoek geen onderscheid is gemaakt tussen geweld vanuit hulpverleners of geweld door jongeren onderling. In de voorliggende brief wordt gesuggereerd dat er alleen maar sprake is van geweld tussen jongeren onderling. Genoemd lid mist een reflectie op geweld vanuit een machtspositie door iemand waar men van afhankelijk is. De oplossingsrichtingen gaan dan ook over andere zaken: bijvoorbeeld meer hulpverleners op het aantal jongeren door kleinschaliger woonvormen.

Wat het lid van de BIJ1-fractie betreft is het belangrijk om, daar waar geweld wordt ervaren, hier open en lerend over te spreken. Met andere woorden, kan de Staatssecretaris aan genoemd lid beloven dat in een vervolgonderzoek duidelijk onderscheid gemaakt zal worden tussen geweld onderling en geweld vanuit de professionals én het systeem?

Het lid van de BIJ1-fractie herkent, vanuit haar gesprekken met ervaringsdeskundigen, het genoemde referentiekader. Hospitalisering en conditionering vinden zeker plaats bij jongeren die langere tijd in de jeugdzorg verblijven. Genoemd lid adviseert dan ook om ervaringswerkers te betrekken bij de onderzoeksgroep, zodat zij mee kunnen denken over de vragen en de interpretatie van de uitkomsten. Zij weten als geen ander hoe de mechanismen werken waarmee jongeren zich handhaven binnen het jeugdzorgsysteem. Kan de Staatssecretaris aan dit lid beloven dit mee te nemen in het aangekondigde vervolgonderzoek?

Het lid van de BIJ1-fractie hoort van ervaringsdeskundigen dat zij in de jeugdzorg liefde hebben gemist. Zij heeft ook gehoord dat een arm om je heen of een knuffel als je verdrietig bent zo kan helpen, zeker omdat de hulpverlener soms als een »ouder-figuur» fungeert. Tegelijkertijd zegt een derde van de respondenten weleens te zijn aangeraakt zonder toestemming.

Het lid van de BIJ1-fractie zou willen dat hulpverleners trainingen krijgen in toestemming, dat zij bij alles wat zij doen controleren of de jongere hier überhaupt behoefte aan heeft. Dit gaat ook over eigen regie, autonomie en zelfbeschikking van jongeren. Wat is volgens de Staatssecretaris verder nodig in (bij)scholing om naast professionele afstand juist ook professionele nabijheid in de jeugdzorg te krijgen?

Het lid van de BIJ1-fractie neemt de risico’s van grensoverschrijdend gedrag zeker serieus, maar hoopt ook dat ons systeem niet verder wordt gebouwd op angst en wantrouwen, maar op basis van vertrouwen en gelijkwaardigheid. Alleen maar denken vanuit veiligheid en bescherming kan er immers ook voor zorgen dat jongeren niet volledig tot ontplooiing komen, aangezien hier juist verbinding en nabijheid voor nodig zijn. Genoemd lid hoopt dan ook niet op meer regels voor hulpverleners, maar op het voortdurend zoeken van relationeel afgestemde zorg, passend bij de jongere. Kan de Staatssecretaris garanderen aan dit lid dat er hiervoor vrije ruimte blijft en dat de uitkomsten van dergelijke onderzoeken niet nog meer regeldruk creëren?

Jongeren geven aan te hechten aan eerlijke en duidelijke regels. Uit de dialoogsessies die door Jeugdzorg Nederland met Stichting Presentie in instellingen worden georganiseerd, blijkt echter dat onder meer deze regels en de verkeerde handhaving ervan kiemen voor geweld kunnen zijn. Zinloze regels of niet goed uitgelegde regels kunnen leiden tot conflicten. Er zijn eerlijke regels nodig, die kinderen en jongeren uitgelegd krijgen. Is de Staatssecretaris in het kader hiervan op de hoogte van de basisafspraken die het platform JONG doet mee! samen met ExpEx in Den Haag heeft opgesteld? Het lid van de BIJ1-fractie is het met hen eens dat het samen maken van afspraken leidt tot veiligheid en vertrouwen en tot een gelijkwaardige relatie. Vooral wanneer dezelfde regels gelden voor zowel de jongeren als voor de hulpverleners in wederkerig contact. Heeft de Staatssecretaris ideeën hoe dit instrument breder benut kan worden in de jeugdzorg?

Van de onderzochte jongeren weten er negen van de tien waar een klacht binnen de instelling ingediend kan worden, maar net zoveel jongeren hebben overwogen dit niet te doen. Het lid van de BIJ1-fractie mist in de kabinetsbrief een reflectie van de Staatssecretaris op de achterliggende oorzaken, namelijk geen vertrouwen hebben in de anonimiteit en het bang zijn voor een melding. Een klacht indienen is namelijk gemakkelijker gezegd dan gedaan. Welke steun is hierbij mogelijk, zeker wanneer men tegengewerkt wordt door de eigen begeleider? Wat gaat de Staatssecretaris eraan doen om het aanbod van vertrouwenspersonen en de mogelijkheid van anoniem melden bekender te laten maken binnen de jeugdzorg?

Verbetermogelijkheden

De context waarbinnen professionals moeten werken, wordt in een zin in de kabinetsbrief genoemd. Afgelopen weken stonden niet voor niets duizenden van hen op het Malieveld. Ze luiden al jaren de noodklok. Medewerkers hebben tijd nodig om kwalitatieve hulp te bieden en willen minder administratieve lasten. Organisaties hebben budget nodig om te investeren in innovatie en de sfeer in gebouwen. Het lid van de BIJ1-fractie vraagt de Staatssecretaris dan ook of hij ervan doordrongen is dat er een crisis is in de sector en dat de jeugdzorg op omvallen staat.

Vakbond FNV heeft de Staatssecretaris tijdens bovengenoemde demonstratie documenten overhandigd met verhalen van jeugdzorgwerkers, samen met oplossingsrichtingen uit het veld. De Staatssecretaris is aangesproken op zijn hoofdrol om hier werk van te maken. Het lid van de BIJ1-fractie hoort daarnaast graag van de Staatssecretaris welke concrete stappen gezet worden om de adviezen uit het SER-rapport 4 zo snel mogelijk uit te voeren. Is de Staatssecretaris voornemens om het manifest «Toekomst Jeugd»5 van de Jeugdsprong daadwerkelijk de basis te laten zijn van de hervormingen? Genoemd lid vraagt de Staatssecretaris ook hoe hij de partijen die van de Hervormingstafel zijn weggelopen, het vertrouwen gaat geven dat de bezuinigingen van tafel zullen gaan omdat investeringen op dit moment hard nodig zijn.

Aanbevelingen

Naast oog voor de prevalentie van incidenten, heeft het lid van de BIJ1-fractie ook vragen over het voorkomen van incidenten. Bijvoorbeeld bij de kleinschalige alternatieven voor gesloten jeugdzorg. Hoe wordt dit gemonitord?

Het lid van de BIJ1-fractie is het eens met de aanbeveling ook jongeren die niet meer in jeugdhulp met verblijf zitten in het onderzoek mee te nemen. Genoemd lid zou dit, zoals eerdergenoemd in deze inbreng, willen aanvullen met ervaringsdeskundigen, die in hun opleiding hebben geleerd reflectief terug te kijken. Dit lid zou graag vernemen hoe deze aanbeveling wordt meegenomen in de vervolgplannen.

Het lid van de BIJ1-fractie is het oneens met de uitspraak dat ingrijpen op stelselniveau maar beperkt invloed heeft. De wijze waarop de overheid de jeugdzorg organiseert op macroniveau, bepaalt het beleid van instellingen op mesoniveau en de wijze waarop het beleid zich uit op microniveau. Kan de Staatssecretaris reflecteren op de vraag hoe hij zijn eigen rol als stelselverantwoordelijke hierin ziet?

Het lid van de BIJ1-fractie signaleert dat in de aanbevelingen losse gesprekken worden geadviseerd: professionals onderling over verbeteringen ten aanzien van de veiligheid en met jongeren over de sfeer op de groep. Juist de jongeren, professionals en bestuurders samen kunnen de beste inzichten en verbeteringen teweegbrengen, zowel op inhoudelijk als systeemniveau, zoals tijdens de genoemde dialoogsessies is gebleken. Genoemd lid vraagt waarom deze bij de aanbevelingen niet genoemd zijn.

In het kader van de aanbeveling dat regels en afspraken op de groep voor iedereen duidelijk moeten zijn, verwijst het lid van de BIJ1-fractie graag naar de wederkerigheid van deze afspraken naar goed voorbeeld van het platform JONG doet mee!, dat eerder in de inbreng van dit lid is genoemd. Genoemd lid verneemt graag hoe dit lokaal ontwikkelde advies landelijk benut kan worden.

Het lid van de BIJ1-fractie signaleert dat de tips die in de voorliggende brief genoemd worden tot op het niveau van het vakmanschap van professionals reiken. Zoals «niet de indruk wekken dat de ervaring van de jongere niet belangrijk is». Het gebeurt vaker dat de overheid op de stoel van professionals gaat zitten. Genoemd lid wijst de Staatssecretaris graag op zijn sectorverantwoordelijkheid en stelt de vraag: wat moet er volgens hem op basis van deze aanbevelingen anders worden gedaan in opleidingen om professionals beter toe te rusten om met dit thema aan de slag te gaan.

Het lid van de BIJ1-fractie snapt overigens niet waarom het zelf regie hebben voor jongeren in detentie in mindere mate mogelijk wordt geacht, aangezien zelfregie voor elk individu van belang is, in welke setting men ook woont, ongeacht welke maatregel men heeft gekregen. Elke vorm van jeugdzorg is bij uitstek relationeel werk en in de relatie ontstaat ruimte voor autonomie en regie. Kan de Staatssecretaris meer uitleg en duiding geven waarom hij komt tot deze formulering en hoe zelfregie ook in het justitieel kader geborgd zou moeten worden?

Beleidsreactie

Vervolgonderzoek

Het lid van de BIJ1-fractie leest in de beleidsreactie van de Staatssecretaris op het onderhavige onderzoek, dat hierin enkel wordt genoemd dat de inzet er op gericht zou moeten zijn om de respons bij een nieuw onderzoek te verhogen. Hier staan echter geen concrete ideeën bij. Kan de Staatssecretaris dit lid hier vast in meenemen bij wat zijn plannen zijn om te zorgen dat jongeren mee willen doen aan dergelijke onderzoeken? Kan hij hierin tevens het feit meenemen dat respondenten het vertrouwen moeten hebben dat er ook daadwerkelijk iets verandert en verbetert op basis van de resultaten van dergelijke onderzoeken?

Heeft de Staatssecretaris gedacht aan een andere vorm van onderzoek? Niet enkel het feit dat naast een enquête er ook interviews moeten worden afgenomen, zoals nu wordt vermeld, maar bijvoorbeeld het uitvoeren van actieonderzoek, waarbij ervaringsdeskundigen in instellingen aan de slag gaan samen met hulpverleners en hier meteen acties uit het onderzoek in komen in plaats van enkel een rapport met aanbevelingen?

Verbeteren veiligheid en veiligheidsbeleving

Het lid van de BIJ1-fractie leest in de beleidsreactie de ambitie om ouders er meer en beter bij te betrekken. Taal laat zien hoe je denkt, taal beïnvloedt hoe je handelt. Vandaar dat genoemd lid liever spreekt van »Samenwerken met ouders» in plaats van dat zij er door de ander bij betrokken worden. Dit lid vraagt de Staatssecretaris welke implicaties deze verwoording volgens hem heeft en hoe hij in zijn rol de samenwerking met ouders vormgeeft.

Het lid van de BIJ1-fractie heeft positieve signalen ontvangen over de dialoogsessies die worden aangeboden vanuit Jeugdzorg Nederland. Groter geweld kan voorkomen worden door «kleinere» zaken die anders buiten zicht zouden blijven, op tijd te horen, zien en erkennen. Om samen met elkaar uit te zoeken en van te leren, zodat er verbeteringen doorgevoerd kunnen worden en excuses gemaakt. Deze ruimte is voor elke jeugdzorgorganisatie belangrijk en onmisbaar, maar er is moed nodig om naar je eigen geweld te kijken. Dit moet aangemoedigd worden. Weet de IGJ van deze dialoogsessies? Kunnen dialoogsessies plaatsvinden in instellingen waar misstanden hebben plaatsgevonden? Kan de Staatssecretaris hier extra geld voor vrijmaken als stimulans voor organisaties en om te zorgen dat er geïnvesteerd wordt in een analytisch verslag van deze dialoogsessies, zodat deze vorm van doorlopend leren en onderzoeken in de sector kan plaatsvinden?

Het lid van de BIJ1-fractie leest in de beleidsreactie dat de Staatssecretaris stelt dat vertrouwenspersonen en de mogelijkheid voor het indienen van klachten in de justitiële jeugdinrichtingen veelvuldig worden benut. Terwijl uit het voorliggende onderzoek blijkt dat 90% van de jongeren niet meldt. Hoe verklaart de Staatssecretaris het verschil tussen zijn twee statements in de brief, de lage meldingsbereidheid en het veelvuldig benutten hiervan? Hoe ziet hij de rol van relationeel herstellen hierin in plaats van enkel een melding doen als resultaat?

Melden onveilige situaties

Het lid van de BIJ1-fractie is blij te lezen dat het AKJ gaat samenwerken met cliëntenraden en jongerenraden. In hoeverre weet de Staatssecretaris dat deze organisatie ook samenwerkt met opgeleide ervaringswerkers en hoe de ervaringskennis van vertrouwenspersonen zelf benut wordt? Het delen van een eigen ervaring kan immers de bereidheid om onveiligheid te melden doen vergroten. Wat zijn de plannen van de Staatssecretaris om meer ervaringswerkers in de jeugdzorg in dergelijke functies te positioneren?

Tot slot

Het lid van de BIJ1-fractie leest dat de Staatssecretaris wederom in het slot van zijn beleidsreactie oproept om samen op te trekken met de veldpartijen. Graag verwijst dit lid naar haar eerder gestelde vraag: wie zijn dit? Zij vraagt specifiek welke organisaties van ervaringsdeskundigen dit zijn. Hoe wordt de relatie met de FNV herstelt, aangezien juist de professionals nodig zijn om lerend om te gaan daar waar het schuurt en fout gaat, wanneer we spreken over geweld in de jeugdzorg?

II. Reactie van de Staatssecretaris

1. Vragen over het onderzoek

De leden van de VVD-fractie en het lid van de BIJ1-fractie vragen waarom er in het onderzoek geen onderscheid is gemaakt tussen geweld van hulpverleners en jongeren en tussen jongeren onderling en of hier bij een vervolgonderzoek rekening mee kan worden gehouden.

Het huidige onderzoek betreft een eerste verkennend onderzoek. De focus lag hierbij op het gevoel van (on)veiligheid. De inzichten die het huidige onderzoek heeft opgeleverd, zullen worden meegenomen bij het op te zetten vervolgonderzoek. Eén van die inzichten is dat het wellicht goed is bij het vervolgonderzoek onderscheid te maken tussen geweld tussen jongeren onderling en geweld tussen jongeren en professionals. Ik sta er positief tegenover de onderzoekers bij het vervolgonderzoek te vragen of en hoe dit onderscheid goed gemaakt kan worden. Het kan hierbij overigens ook gaan om geweld van jongeren richting professionals.

De leden van de VVD-fractie vragen of in het onderzoek rekening is gehouden met de omstandigheid dat internaliserend gedrag zich kan uiten door externaliserende beschadigingen.

In het onderzoek wordt – onder het kopje «Het belang van veiligheid» – kort stilgestaan bij de verschillende manieren waarop jongeren omgaan met een gevoel van onveiligheid, door middel van internaliserend dan wel externaliserend gedrag. Voor de vraagstelling van dit onderzoek was het niet nodig hier diep op in te gaan. Er is dan ook geen rekening gehouden met verschillende uitingen van internaliserend gedrag.

De leden van de VVD-fractie, de D66-fractie, de PVV-fractie, de PvdA en de Groenlinks-fracties en het lid van de BIJ1-fractie hebben verschillende vragen gesteld over de lage respons. Er wordt gevraagd hoe het komt dat de respons in het onderzoek lager was dan verwacht, wat er gedaan is om de respons te verhogen en of het onderzoek nu wel voldoende representatief is. De leden van de D66-fractie vragen daarna specifiek om de lage respons in de pleegzorg te verklaren.

In het onderzoeksrapport is ingegaan op de oorzaken voor de lage respons. Dat had, aldus het rapport, gedeeltelijk te maken met de extra werkdruk bij aanbieders vanwege corona. Ook heeft meegespeeld dat de responsperiode van de enquête grotendeels in de zomerperiode liep. Een andere belangrijke reden die vaak werd genoemd was de omstandigheid dat andere onderzoeken in ongeveer dezelfde periode liepen. Dat legt een hoge belasting op de jeugdhulpprofessionals, maar zeker ook op de kinderen en jongeren waar het om gaat, aldus het onderzoek.

Er zijn veel inspanningen verricht de respons zo veel mogelijk te verhogen. Zo is de enquête uitgezet via brancheorganisaties (inclusief het BGZJ), is op LinkedIn veel aandacht aan de enquête besteed en is de enquête via verschillende contacten, waaronder de leden van de begeleidingscommissie, onder de aandacht gebracht van de verschillende instanties. Er zijn daarbij verschillende reminders geweest voor deelname.

Er is bewust voor gekozen het onderzoek niet te combineren met andere onderzoeken die liepen, omdat de vragenlijst voor dit onderzoek – vanwege het verkennende karakter – al behoorlijk lang was. Voor het vervolgonderzoek ligt dit anders. Met de inzichten die het huidige onderzoek heeft opgeleverd, kunnen kinderen en jongeren in de toekomst gerichter worden bevraagd, waardoor de vragenlijst – zoals het zich nu laat aanzien – aanmerkelijk korter zal zijn. Daardoor is vervolgonderzoek naar verwachting beter te combineren met ander onderzoek.

De responsperiode is al een stuk langer geweest dan vooraf voorzien. Uiteindelijk is ervoor gekozen – ondanks de lage respons – de enquête te sluiten, omdat de verwachting niet was dat een nog langere responsperiode veel meer respons zou opleveren.

Wat de vraag betreft of het onderzoek representatief is, heb ik in mijn beleidsreactie6 laten weten dat terughoudendheid is geboden bij het trekken van stevige conclusies, helemaal als het gaat om het doen van uitspraken over de verschillende verblijfsoorten afzonderlijk. Dit laat onverlet dat het onderzoek laat zien dat er nog veel moet gebeuren ver om beteringen door te voeren. Bij het vervolgonderzoek zal de inzet erop gericht zijn de respons te verhogen bij alle verblijfsoorten, zodat uit dit vervolgonderzoek beter conclusies kunnen worden getrokken en bij voorkeur ook uitspraken kunnen worden gedaan over de verschillende verblijfsoorten afzonderlijk.

Het lijkt mij niet wenselijk en weinig toevoegen nu voor alleen pleegzorg aanvullend onderzoek te laten doen.

De leden van de D66-fractie, de PVV-fractie, de GroenLinks en de PvdA-fracties vragen naar de verschillen in de conclusies van dit onderzoek en het onderzoek van het Vergeten Kind.

In de beantwoording op de gestelde vragen over de lage respons heb ik aangegeven dat terughoudendheid geboden is bij het trekken van stevige conclusies. Dit geldt ook voor het doen van uitspraken over de gesloten jeugdhulp, omdat de resultaten hierover gebaseerd zijn op de respons van in totaal 14 jongeren.

De resultaten van het huidige onderzoek laten onverlet dat ik de signalen van het onderzoek van Het Vergeten Kind, dat gebaseerd is op de ervaringen van 37 jongeren, herken. De verhalen van deze jongeren spreken boekdelen en onderstrepen het belang van het ontwikkelen van kleinschalige alternatieven voor de gesloten jeugdhulp. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd naar aanleiding van Kamervragen over het onderzoek van Het Vergeten Kind7. Ik zal uw Kamer daarnaast voor de zomer nader informeren over hoe we de gesloten jeugdhulp gaan veranderen.

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt of er ook nagedacht is over een andere vorm van onderzoek, bijvoorbeeld een actieonderzoek waarbij ervaringsdeskundigen direct bij instellingen aan de slag gaan.

Dit onderzoek vloeit voort uit de aanbeveling van commissie De Winter om onderzoek te doen naar de prevalentie van geweld in de huidige jeugdzorg en is bedoeld om inzicht te verkrijgen. De onderzoekers hebben een meedenkgroep geformeerd om mee te denken over de invulling van het onderzoek. Daarin zaten ervaringsdeskundigen en jongeren. In de begeleidingscommissie van het onderzoek zat een jongere van ExpEx8. Er is voor gekozen zowel onderzoek te doen naar de prevalentie van geweld (zowel in formeel gemelde incidenten, als de mate waarin jongeren in het onderzoek aangeven geweld te hebben gezien of meegemaakt) als naar de veiligheidsbeleving van jeugd. Een actieonderzoek was in elk geval nu niet aan de orde. Dit neemt uiteraard niet weg dat in dit onderzoek aanbevelingen worden gedaan waarmee aan de slag kan worden gegaan.

2. Vragen over het vervolgonderzoek

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer er een vervolg wordt gegeven aan dit onderzoek en hoe ervoor gezorgd gaat worden dat er voldoende respons komt in het vervolgonderzoek. Ook vragen zij welke aanbevelingen ik wel of niet overneem tav het vervolgonderzoek. Ook de leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie vragen wat ik ga doen met de aanbevelingen op de respons te verhogen. Het lid van de BIJ1-fractie stelt ook verschillende vragen over het opvolgen van de aanbevelingen van de onderzoekers t.a.v. het vervolgonderzoek, en het meenemen van ervaringsdeskundigheid – specifiek die met een opleiding om reflectief terug te kijken – bij een vervolgonderzoek.

Ik heb in mijn brief toegezegd dat ik over ca. 2 jaar een vervolgonderzoek wil laten uitvoeren. Dan is voldoende tijd verstreken om te kunnen zien of er verschillen zijn t.o.v. dit onderzoek. Ik zal – wanneer ik de opdracht uitzet – de onderzoekers vragen het zo te plannen dat het afnemen van enquêtes niet in de zomerperiode valt. Ook zal ik rekening houden met andere onderzoeksvragen die vanuit de rijksoverheid lopen om te zorgen dat de belasting van het veld minimaal blijft. Net als de leden van de Tweede Kamer die hier vragen over stellen, sta ik positief tegenover het voorstel van de onderzoekers om ook jongeren die recent uit de jeugdhulp zijn gestroomd te bevragen. Het lijkt mij waardevol ook hun perspectief mee te nemen.

Zoals hierboven vermeld waren ook jongeren en ervaringsdeskundigen betrokken bij het uitvoeren van dit onderzoek, zowel in de meedenkgroep als in de begeleidingscommissie. Ik ben hier positief over en ben voornemens dat in een volgend onderzoek opnieuw zo op te pakken.

3. Justitieel Kader

De leden van de VVD-fractie schrikken van het aantal jongeren dat in justitiële jeugdinrichtingen te maken krijgt met lichamelijk geweld of daar getuige van is. Kan de Staatssecretaris er inzicht over geven wat met deze informatie wordt gedaan? Wordt aan de jongeren actief duidelijk gemaakt dat hier aangifte van kan worden gedaan?

Het melden van geweld is in de JJI’s voor jeugdigen mogelijk via de groepsleiding, vertrouwenspersoon en/of het indienen van klachten bij de commissie van toezicht, jeugdigen worden gewezen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte. Deze routes worden ook benut. Daarnaast zijn de JJI’s verplicht melding te maken van geweldsincidenten en in ernstige gevallen via een zogeheten «meldingen bijzonder voorval». Er wordt continue gewerkt aan het verbeteren van de veiligheid en de veiligheidsbeleving binnen de JJI’s. Zo is eind vorig jaar toegezegd extra personeel op de groep toe te voegen op mbo-niveau. Deze 3e lijn draagt bij aan de veiligheid op de groep. Ondanks deze inspanningen zijn (gewelds)incidenten in de JJI’s niet geheel te voorkomen, wel zien we een lichte afname.

Het lid van de BIJ1-fractie snapt overigens niet waarom het zelf regie hebben voor jongeren in detentie in mindere mate mogelijk wordt geacht, aangezien zelfregie voor elk individu van belang is, in welke setting men ook woont, ongeacht welke maatregel men heeft gekregen. Elke vorm van jeugdzorg is bij uitstek relationeel werk en in de relatie ontstaat ruimte voor autonomie en regie. Kan de Staatssecretaris meer uitleg en duiding geven waarom hij komt tot deze formulering en hoe zelfregie ook in het justitieel kader geborgd zou moeten worden?

In een JJI is geen sprake van een vrijwillig verblijf. Als een jongere een delict pleegt, moet hij een straf uitzitten. Het jeugdstrafrecht wordt gekenmerkt door een pedagogisch karakter maar een ander strafdoel is bijvoorbeeld vergelding. Het justitieel kader waarbinnen een jongere verblijft, bepaalt dat veel aspecten zijn gereguleerd en voor de jongere worden bepaald. De behandeling in een JJI kent een basis methodiek die uitgaat van het aanleren van eigen verantwoordelijkheid, waarbij toegewerkt wordt naar zelfstandigheid en een toenemende mate van vrijheid door bijvoorbeeld het toepassen van verloven. De ruimte voor zelfregie die binnen de behandeling op deze wijze wordt vorm gegeven, wordt echter door de jongeren mogelijk niet direct als zelfregie ervaren.

4. Meldingen van geweld en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd

De fracties van GroenLinks en de PvdA vragen waarom de onderzoekers geen afstemming hebben gezocht met het Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg (hierna: AKJ).

Er is van de zomer contact geweest tussen de onderzoekers en het AKJ. Ook is een vertrouwenspersoon geïnterviewd voor het onderzoek.

De leden van de VVD-fractie schrikken van het percentage jongeren dat aangeeft seksueel geweld meegemaakt te hebben (28 procent) gedurende hun verblijf. Kan de Staatssecretaris er inzicht over geven wat met deze informatie wordt gedaan? Wordt aan de jongeren actief duidelijk gemaakt dat hier aangifte van kan worden gedaan?

Ook ik schrik van de cijfers van het percentage jongeren dat aangeeft seksueel geweld meegemaakt te hebben. Geen enkele vorm van geweld mag voorkomen in de jeugdzorg met verblijf, zeker ook seksueel geweld niet. Voor dergelijke serieuze vormen van geweld kan aangifte gedaan worden als de jongere dat wenst. In de beantwoording op de vragen hieronder ga ik in op de acties die het AKJ neemt om jongeren actief in te lichten over hun rechten en de mogelijkheden om anoniem zaken te melden. Ook kan het AKJ ondersteunen bij het doen van aangifte. Onder kopje 5 ga ik in op specifieke acties die ik en de relevante veldpartijen nemen om de jeugdzorg veiliger te maken en alle vormen van geweld te voorkomen.

De D66-fractie vraagt om een reactie op de bevindingen uit het onderzoek dat het merendeel van de jongeren geen klacht wil indienen. De fractie van BIJ1 vraagt hoe dit zich verhoudt tot de opmerking uit de beleidsreactie dat de mogelijkheid voor het indienen van klachten in de justitiële jeugdinrichtingen veelvuldig wordt benut. Idem vragen de fracties van GroenLinks en PvdA naar de verhouding tot de bevindingen uit het AKJ jaarverslag over de drempels om te melden binnen de gesloten jeugdhulp. De fractie van D66 vraagt in lijn daarmee of de gesloten setting om een andere procedure vraagt. Ook vraagt deze fractie of een lage meldingsbereidheid iets zegt over de organisatiecultuur van instellingen en wat er aan gedaan wordt om deze te verbeteren.

Het is van groot belang dat jongeren zich veilig voelen om aan te kaarten waar zij tegenaanlopen, zeker de jongeren binnen de jeugdhulp met verblijf. Bijvoorbeeld wanneer zij een klacht hebben over hun begeleiding of zich onveilig voelen. Uit dit onderzoek blijkt dat de meeste jongeren (90%) weten waar ze naartoe kunnen gaan wanneer ze zich onveilig voelen. Tegelijkertijd heeft de meerderheid nooit overwogen een klacht in te dienen (89%) en ook nooit een klacht ingediend (90%). Dit kan verschillende oorzaken hebben. Een aantal van de redenen die jongeren genoemd hebben, zoals de mogelijke onbekendheid met procedures of vraagtekens hebben bij de anonimiteit, is aanleiding voor extra voorlichting en inzet – bijvoorbeeld via de vertrouwenspersonen van het AKJ. Dit vraagt mijns inziens niet om een andere procedure maar om meer bekendheid over de klachtmogelijkheden en ondersteuning daarbij voor jongeren. Zo zie ik de bevindingen uit het jaarverslag van het AKJ niet als haaks op dit onderzoek. Op dit moment is de afspraak dat de vertrouwenspersonen wekelijks de gesloten accommodaties bezoeken en jongeren bijstaan bij al hun vragen en klachten. De jongeren kunnen zo ook binnen de instelling zonder tussenkomst van derden contact hebben met de vertrouwenspersoon. We constateren met elkaar dat jongeren niet altijd klachten durven in te dienen en dat veiligheid voor een groot deel bepaald wordt in de dagelijkse interactie. Dit vraagt onze aandacht – samen met de sector. Ik zie dat de sector dit zelf ook erkent en zich hiervoor inspant. Bijvoorbeeld door de handreiking van Jeugdzorg Nederland om op een goede manier het gesprek aan te gaan binnen een instelling over geweld, of dialoogsessies over geweld binnen instellingen met bestuurders, professionals en jongeren.

Tegelijkertijd werk ik aan structurele verbetering met het wetsvoorstel Rechtspositie gesloten jeugdhulp (Kamerstuk 35 942). Het doel van dit wetsvoorstel is de rechtspositie van de jongeren voor wie gesloten jeugdhulp toch noodzakelijk blijkt, te verbeteren. Er is bijvoorbeeld toegevoegd dat indien een beslissing tot toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel wordt genomen, de jeugdige geïnformeerd moet worden over de klachtwaardigheid ervan en over de mogelijkheid van advies en bijstand van een vertrouwenspersoon. Het melden van geweld is in de JJI’s mogelijk via de groepsleiding, vertrouwenspersoon en/of het indienen van klachten bij de commissie van toezicht. Waarom deze routes vaker worden benut ten opzichte van de overige jeugdvoorzieningen is niet onderzocht. Mogelijk heeft dit te maken met een wat oudere doelgroep die goed op de hoogte is van de eigen rechten en het justitieel kader waarin een jongere verblijft met daarbij de beschikbaarheid van een advocaat.

De D66-fractie vraagt hoe ervoor gezorgd kan worden dat jongeren zich veilig genoeg voelen om wel een melding te doen. De fractie BIJ1 vraagt welke steun er is om anoniem te melden, zeker wanneer iemand wordt tegengewerkt door de eigen begeleider. In het verlengde vraagt deze fractie wat eraan gedaan wordt om het aanbod van vertrouwenspersonen en de mogelijkheid van anoniem melden bekender te laten maken binnen de jeugdzorg. Ook de fracties van GroenLinks en PvdA vragen hiernaar.

Wettelijk is geborgd dat jongeren (en hun ouders) toegang hebben tot een onafhankelijk vertrouwenspersoon, zonder tussenkomst van derden. Zij mogen hierin niet tegengewerkt worden door bijvoorbeeld hun begeleider. Tegelijkertijd onderstreept dit onderzoek dat het van belang is dat jongeren ook actief gewezen worden op dit recht, zodat zij niet schromen om hun klachten bespreekbaar te maken. Daarom zorgen wij via het AKJ voor gratis, onafhankelijke en laagdrempelig beschikbare vertrouwenspersonen die zichtbaar aanwezig zijn binnen instellingen. De vertrouwenspersonen van het AKJ informeren de jongeren actief over hun rechten en over de mogelijkheid om anoniem te melden. Ook geven zij uitleg aan groepen jeugdigen, cliëntenraden, jongerenraden en jeugdhulpprofessionals over de rechten en de rechtspositie van jeugdigen in de jeugdhulp.

Het AKJ heeft in 2022 incidenteel extra middelen gekregen om geweld beter bespreekbaar te maken en vroegtijdig te kunnen signaleren. De vertrouwenspersonen vragen frequent en expliciet naar ervaringen met geweld, bespreken vrijheidsbeperkingen na met jeugdigen en hun hulpverleners en signaleren mogelijk geweld vroegtijdig en kaarten dit aan bij hulpverleners en bestuur. Ook zet het AKJ extra in op het ondersteunen van jeugdigen bij het doen van aangifte, wanneer ernstige misstanden hebben plaatsgevonden. Dit doen zij door drempels weg te nemen, de jongere te adviseren of te vergezellen als deze aangifte doet.

Het AKJ zet er altijd op in dat jongeren zélf problemen aankaarten of melding maken van wat zij niet oké vonden. Als een jongere dit niet wil of durft, heeft het AKJ een signaleringsfunctie. Dit geldt voor zaken die een jongere ter sprake brengt, maar ook zaken die de vertrouwenspersoon ziet of ter ore komt in een instelling. De vertrouwenspersoon kan in zulke gevallen binnen de instelling zaken ter sprake brengen of een melding maken. Dit kan ook anoniem, zodat de jongere in kwestie beschermd is. Deze wordt hier zelf wel altijd over op de hoogte gesteld. Wanneer een signaal binnen de instelling onvoldoende wordt opgepakt, dan schaalt het AKJ op naar de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ). Bij acuut gevaar kan er heel snel geëscaleerd worden. Het AKJ volgt daarbij de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling en de richtlijn Professioneel handelen richting jongeren.

De D66-fractie vraagt of de IGJ er ook rekening mee houdt dat veel vormen van geweld niet gemeld worden.

Er is structureel overleg tussen het AKJ en de IGJ waarbij naast meldingen ook signalen worden besproken zoals hierboven beschreven. Als de IGJ een signaal van het AKJ niet overpakt – om welke reden dan ook – dan geven zij dit aan bij het AKJ zodat afspraken gemaakt kunnen worden over monitoring. De IGJ consulteert het AKJ geregeld voordat zij een instelling onderzoeken. Op deze manier wordt de IGJ gevoed met meer informatie en signalen dan alleen de meldingen of klachten van jongeren zelf.

De GroenLinks en PvdA-fracties vragen of ik erken dat een veilige omgeving alles te maken heeft met omgang met elkaar (bejegening). De fractie van BIJ1 vraagt in dit verlengde hoe ik de rol zie van relationeel herstellen in plaats van enkel een melding doen als resultaat?

Een veilige omgeving heeft alles te maken met omgang met elkaar. Dit is ook terug te zien in de jaarverslagen van het AKJ: bejegening is het belangrijkste onderwerp van gesprek en de grootste bron van klachten binnen de jeugdhulp. Het merendeel van deze klachten gaat over het niet serieus genomen worden of het gevoel hebben dat er niet geluisterd wordt. Wanneer er een klacht is – bijvoorbeeld over de bejegening door een begeleider – dan volgt er een gesprek met de betrokken hulpverlener. Een vertrouwenspersoon van het AKJ kan op verzoek van de jongere hierbij aanwezig zijn ter ondersteunging van de jongere. Het doel is in dit gesprek de relatie te herstellen. Het kan echter voorkomen dat dit gesprek niet de uitkomst biedt waar de jongere op had gehoopt. In dat geval kan de klacht opgeschaald worden naar de leidinggevende van de hulpverlener, en indien nodig nog verder naar de bestuurder, klachtencommissie of IGJ. De melding zelf is niet het doel, maar het herstellen van de relatie.

De fractie van BIJ1 vraagt of het AKJ ook samenwerkt met opgeleide ervaringswerkers en hoe de ervaringskennis van vertrouwenspersonen zelf benut wordt. Ook vraagt zij naar de plannen om meer ervaringswerkers in de jeugdzorg in dergelijke functies te positioneren.

Bij het AKJ werken vertrouwenspersonen met juridische kennis en kennis van het jeugdveld, zij bieden vooral formele kennis over de wet. Zij zijn daarmee aanvullend op de ervaringsdeskundigen die naast de jongeren staan, zoals een buddy of maatje. Het AKJ zoekt wel gericht de verbinding met ervaringsdeskundigen, bijvoorbeeld door bij ervaringsdeskundigen van ExpEx op te halen wat zij zelf hebben meegemaakt in het kader van geweld, wat zij daarin hebben gemist in de relatie tot de vertrouwenswerk, wat helpend was, wat niet en hoe het vertrouwenswerk op het gebied van veiligheid en geweld kan worden verbeterd. Ook betrekt het AKJ deze input bij verschillende communicatiemomenten, bijvoorbeeld door samen met het jeugdwelzijnsberaad het «Ken je rechten» boekje vorm te geven. Het is van grote meerwaarde dat ervaringskennis en -deskundigen worden ingezet binnen de jeugdsector. Zij zijn een belangrijke aanvulling op de kennis en kunde van de opgeleide professionals. Ik maak mij hier ook hard voor, samen met de sector. In mijn reguliere gesprekken met jeugdzorg instellingen en branchevereniging Jeugdzorg Nederland zal ik hier aandacht voor vragen.

De GroenLinks en PvdA-fracties vragen wat de opvatting van de Staatssecretaris is over dat sommige gemeenten een jeugdombudsman hebben. Zij vragen of dat iets is wat er bij elke gemeente zou moeten zijn.

Een jeugdombudsman in een gemeente kan een belangrijke rol vervullen voor jongeren. Wanneer een jongere klachten heeft over bijvoorbeeld jeugdhulp, kunnen zij bij deze jeugdombudsman terecht. Ik juich de aanwezigheid van een jeugdombudsman in een gemeente toe. Het is echter aan gemeenten zelf om hier een besluit over te nemen. Daarnaast kan iedere jeugdige terecht bij de nationale Kinderombudsman met een hulpvraag of klacht.

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer er wel of geen verplichting is om geweld te melden tussen jongeren.

De IGJ kent twee soorten meldingen: verplichte en niet-verplichte meldingen. Jeugdhulpinstellingen zijn volgens de jeugdwet verplicht melding te maken van calamiteiten en van elke vorm van geweld – fysiek, psychisch en seksueel grensoverschrijdend gedrag – van een hulpverlener richting een jeugdige. Daarnaast moeten jeugdhulpinstellingen bijvoorbeeld ook verplicht een melding maken wanneer gedwongen medicatie wordt toegepast bij een jongere. Voor geweld tussen jongeren onderling zijn beleidsregels opgesteld. Het uitgangspunt hierbij is dat van aanbieders wordt verwacht dat zij geweld tussen cliënten melden tenzij sprake is van minder ernstige lichamelijke of geestelijke geweldsincidenten. Een aanbieder beoordeelt zelf of daarvan in een bepaalde situatie sprake is. Een scheldpartij tussen jongeren hoeft bijvoorbeeld niet per definitie gemeld te worden. De IGJ adviseert aanbieders om bij twijfel een melding te doen. Ouders en andere betrokkenen kunnen ook altijd een melding maken bij de IGJ via het landelijk meldpunt zorg.

De leden van de D66-fractie vragen wat de regels zijn t.a.v. de eigen kamer en of zorginstellingen de kamer van de jongeren mogen binnengaan. Zij vragen tevens of er strengere voorwaarden moeten komen.

Op basis van de huidige Jeugdwet (art. 6.3.4) is het toegestaan dat de jeugdhulpaanbieder, waar een jeugdige op basis van een machtiging gesloten jeugdhulp geplaatst is, de kamer van de jeugdige onderzoekt op de aanwezigheid van voorwerpen die de jeugdige niet in bezit mag hebben. Dat onderzoek mag plaatsvinden voor zover dat noodzakelijk is de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken of te voorkomen dat de jeugdhulp aan andere jeugdigen wordt tegengewerkt. Zo’n onderzoek mag alleen worden gedaan als dat ook als maatregel is opgenomen in het hulpverleningsplan van die jeugdige.

In het wetsvoorstel Rechtpositie gesloten jeugdhulp is de mogelijkheid van het onderzoeken van de kamer op niet toegestane voorwerpen eveneens opgenomen. Wel zijn in het wetsvoorstel strengere eisen opgenomen voor het mogen onderzoeken van de kamer. In het wetsvoorstel is opgenomen dat het doorzoeken van de kamer alleen is toegestaan vanwege de volgende redenen:

  • 1. het waarborgen van de veiligheid van een jeugdige of anderen;

  • 2. het afwenden van gevaar voor de gezondheid van een jeugdige of anderen; of

  • 3. het bereiken van de in het hulpverleningsplan opgenomen doelen.

Bovendien is opgenomen dat het alleen toegepast mag worden als er geen minder zwaar alternatief is, als het evenredig is en naar verwachting effectief is. Bovendien vereist het wetsvoorstel dat het onderzoek in aanwezigheid van de jeugdige moet plaatsvinden.

De nota naar aanleiding van het verslag van het wetsvoorstel Rechtspositie gesloten jeugdhulp ontvangt de Kamer voor de zomer gelijktijdig met het plan hoe we de motie van de Tweede Kamer om te stoppen met gesloten jeugdhulp willen uitvoeren. Ik heb ervoor gekozen dat gelijktijdig te doen zodat de inhoud van het plan verwerkt kan worden in de nota naar aanleiding van het verslag.

5. Aanbevelingen om geweld te voorkomen binnen instellingen en vakmanschap

Een aantal vragen gaat over het terugdringen van geweld en een aantal maatregelen dat in de brief in dit kader is genoemd. De leden van de PVV-fractie vragen hoe geweld in de jeugdzorg kan worden teruggedrongen. De leden van de GroenLinks en PvdA-fracties vragen of er wordt bijgehouden hoeveel separeerruimtes nu gesloten zijn. Het lid van de BIJ1-fractie vraagt of er gemonitord wordt op de ontwikkeling naar kleinschaligheid in de gesloten jeugdzorg. Ik combineer deze vragen met de vraag van de VVD-fractie hoe jongeren blijven betrokken worden bij het thema veiligheid omdat ik het belangrijk vind om hun perspectief mee te nemen bij het voorkomen van geweld.

Elke vorm van geweld in de jeugdzorg is onacceptabel. Jongeren moeten zich niet alleen veilig voelen, zij moeten ook veilig zijn. Er zijn de afgelopen jaren verschillende trajecten ingezet om verbeteringen door te voeren in de jeugdzorg. Zo is geld beschikbaar gekomen voor de transitie naar kleinschalige voorzieningen en om groepsgroottes binnen instellingen te verkleinen. Vorig jaar heeft u als bijlage bij de Voortgangsbrief Jeugd een overzicht ontvangen van het aantal kleinschalige voorzieningen.9 Er vindt momenteel geen monitoring plaats van het aantal kleinschalige alternatieven voor de gesloten jeugdhulp. Ik ben bereid dat op te nemen in het plan dat de Kamer gevraagd heeft over het stoppen met gesloten jeugdhulp.

Instellingen voor gesloten jeugdhulp houden zelf bij hoeveel separeerruimtes nu gesloten zijn. Deze instellingen hebben mij laten weten dat in 2021 de helft van deze ruimtes is gesloten; in 2022 volgt de andere helft.

In de beantwoording op de volgende vraag hieronder ga ik ook in op de acties die de koepelorganisaties nemen om de aanbevelingen op te pakken en – al dan niet in samenwerking met jongeren – geweld te voorkomen. Daarnaast heb ik een opdracht uitgezet bij het Jeugdwelzijnsberaad om te bekijken hoe het thema veiligheid beter onder de aandacht kan worden gebracht. Daartoe gaan zij dit thema bespreekbaar maken in 5 jongerenraden van instellingen in de jeugdhulp en een handreiking opleveren. Ook Jeugdzorg Nederland betrekt in de dialoogsessies die zij voor instellingen faciliteert voor het bestuur en de medewerkers, actief de jongeren uit de instelling. Daarnaast wordt ook bij andere trajecten en aanbevelingen bekeken hoe jongeren en/of ervaringsdeskundigen betrokken kunnen worden. Zo waren ook bij dit onderzoek ervaringsdeskundigen betrokken in de meedenkgroep en in de begeleidingscommissie.

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt wie de veldpartijen zijn waarnaar gerefereerd wordt in de Kamerbrief. De leden van de VVD-fractie vragen hoe ik de aanbevelingen ga agenderen bij instellingen en in gesprekken tussen professionals onderling. De leden van de GroenLinks en de PvdA-fractie vragen eveneens hoe ik de aanbevelingen op ga volgen en wat er gebeurd met de aanbeveling om een huiselijke sfeer in instellingen te creëren en ze vragen naar de metingen naar veiligheidsbelevingen in OBC’s. Als laatste vraagt ook het lid van de BBB-fractie om een terugkoppeling van wat instellingen nu gaan doen met de aanbevelingen.

De genoemde veldpartijen zijn de BGZJ (Branches Gespecialiseerde Jeugdhulp) en Nidos10, met andere woorden de koepelorganisaties van aanbieders van jeugdhulp, waaronder jeugdhulpinstellingen, GGZ-instellingen en VOBC’s. Zij namen deel aan de begeleidingscommissie en hebben het rapport en de aanbevelingen met hun achterban gedeeld.

Het onderzoek laat zien hoe jongeren aankijken tegen veiligheid en wat belangrijk is voor jongeren om zich veilig te voelen in jeugdhulp met verblijf. In een reactie geven bovenstaande partijen aan dat ze zien dat ze meer moeten doen om de veiligheid en veiligheidsbeleving van jongeren in jeugdhulp met verblijf naar een hoger niveau te brengen. Uit het onderzoek blijkt dat op het oog kleine veranderingen een groot effect hebben op de veiligheidsbeleving van jongeren. Ze nemen de uitkomsten van het onderzoek vanzelfsprekend serieus en gaan daarom over de aanbevelingen met hun achterbannen in gesprek. Dat gesprek gaan ze ook voeren met jongeren, ervaringsdeskundigen, ouders en professionals.

Bij de Nederlandse ggz sluit het thema aan bij het speerpunt «minder verplichte zorg/0 separaties» van het Waardenetwerk Gezond opgroeien en het kwaliteits- en veiligheidsbeleid waarin agressie/grensoverschrijdend gedrag een vast onderdeel is. De Nederlandse ggz bespreekt het rapport ook met de werkgroep minder verplichte zorg. In dit professionele netwerk is in de afgelopen jaren veel aandacht geweest voor de ontwikkeling van de high end intensive care afdelingen (HIC jeugd). Op basis van de besprekingen wordt bekeken wat benodigde vervolgstappen zijn.

Jeugdzorg Nederland gaat de uitkomsten van het onderzoek verbinden aan de dialogen over geweld in de jeugdzorg die zij faciliteert. Zij gaat bij haar leden ophalen wat zij met de aanbevelingen doen en laat dat terugkomen in bijeenkomsten, om van elkaar te leren en de veiligheidsbeleving van jongeren, stap voor stap, samen te verbeteren. Hoe Jeugdzorg Nederland dat gaat doen, wordt de komende tijd verder uitgewerkt. Daarnaast hanteren de leden van Jeugdzorg Nederland het Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg, waarin bijvoorbeeld staat dat de organisatie de jeugdigen betrekt bij het opstellen van gedragsregels en dat de organisatie een instrument implementeert waarmee de beleving van de veiligheid structureel in kaart wordt gebracht.

Bij de Vereniging Orthopedagogische Behandelcentra (hierna: VOBC) wordt een kwaliteitskader gehanteerd waarin veiligheid een belangrijk thema is dat getoetst wordt tijdens onderlinge visitaties bij de orthopedagogische behandelcentra (OBC’s). Voor de meting van de veiligheidsbeleving van jongeren maken de OBC’s gebruik van een daarop toegesneden instrument, bijvoorbeeld de C-toets OBC, de Veiligheidsbarometer of veiligheid is onderdeel van een leefklimaatonderzoek. Resultaten van dit soort onderzoeken worden besproken op team-en organisatieniveau en waar nodig worden verbeteracties doorgevoerd. Metingen worden regelmatig gedaan; hoe vaak wisselt per instelling. Bij alle OBC’s staat het onderwerp veiligheid hoog op de agenda en is het een vast onderdeel van scholing en training.

Naast de genoemde acties in het verband van BGZJ, heeft de Vereniging Gehandicapte Zorg (VGN) een eigen Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg, dat juist is geactualiseerd en waarin aandacht voor veiligheid een belangrijk onderdeel is. Er wordt in de gehandicaptenzorg gewerkt met de in samenspraak met VGN ontwikkelde Leidraad veilige zorgrelatie en er is specifieke aandacht voor thema’s als vrijheidsbeperking/ onvrijwillige zorg en de aanpak van seksueel geweld in samenspraak met LFB11 (Leren van slachtoffers van seksueel misbruik). In samenspraak met politie en Openbaar ministerie wordt besproken hoe het taxatiegesprek bij vermoeden van seksueel misbruik kan worden verbeterd.

Nidos probeert qua veiligheidsbeleving de ambities kleinschaligheid, goed getrainde medewerkers en continuïteit van begeleiding te realiseren. Met de verhoogde instroom, het beperkt beschikbaar zijn van adequate voorzieningen en veel nieuw personeel dat snel ingezet moet worden zijn die ambities op dit moment lastig te realiseren.

Jeugdhulporganisaties moeten bij het veiligheidsbeleid van de organisatie voldoen aan het JIJ-kader (het toetsingskader) van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Nidos moet voldoen aan het Toetsingskader Kwaliteit opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen.

Het lid van de BIJ1-fractie vindt het beter om te spreken van «samenwerken met ouders» dan van de door mij in de brief gekozen formulering «ouders meer betrekken bij». De vraag luidt welke implicaties deze verwoording volgens mij heeft en hoe ik in mijn rol de samenwerking met ouders vormgeeft.

De aanbevelingen in het AEF-rapport «Veilig zijn en veilig voelen» gaan niet direct over samenwerking met ouders. De passage uit de beleidsreactie waarnaar in deze vraag wordt verwezen, gaat over een initiatief van de Nederlandse ggz aan het terugdringen van «dwang en drang».

In de jeugdhulp wordt de kwaliteit van de geboden hulp mede bepaald door de verbinding van de professional met de jongere en zijn ouders en vormgeving van «samen beslissen». Bij samen beslissen gaat het om de analyse van het probleem, de doelbepaling en het kiezen van de aanpak. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid stimuleer ik de ontwikkeling van richtlijnen voor professionals waarin het samen beslissen onderdeel is en stimuleer ik verspreiding van kennis hierover onder andere via het platvorm vakmanschap. Omdat de invulling van samen beslissen afhankelijk is van de soort hulp en de context van de jongere, de ouders en het netwerk om het gezin heen, zijn er voor professionals zowel algemene handvatten te vinden bij het NJI12 als toegespitste richtlijnen, bijvoorbeeld voor het gedwongen kader13.

Het lid van de BIJ1-fractie stelt dat de aanbevelingen ook gaan over eigen regie, autonomie, en zelfbeschikking bij jongeren en vraagt mij wat er nodig is in (bij)scholing om naast professionele afstand juist ook professionele nabijheid in de jeugdzorg te krijgen.

Een goede relatie tussen professional en jeugdige is mede bepalend voor het effect van de hulp. Het gaat hierbij om een balans tussen professionele afstand en nabijheid. In de opleidingen en in de bij-scholing wordt hier aandacht aan gegeven.

Het lid van de BIJ1-fractie vindt het belangrijk dat de overheid niet op de stoel van de professional gaat zitten en vraagt wat er vanuit de sectorverantwoordelijkheid van de Staatssecretaris in de opleidingen anders moet worden gedaan om professionals beter toe te rusten om het thema veiligheid aan de slag te gaan.

Professionals worden in de opleidingen toegerust met benodigde kennis over vakinhoudelijke onderwerpen, vaardigheden en aspecten zoals beroepshouding. Het thema veiligheid is een van de thema’s dat verankerd is in de opleidingen. De aanpak op voorkomen van geweld en leren richt zich o.a. op het verbeteren van de randvoorwaarden van het jeugdstelsel en het versterken van het lerend vermogen van de sector. Het versterken van het vakmanschap van jeugdprofessionals en het creëren van een lerende omgeving krijgen in de eerste plaats op de werkvloer zelf vorm. Als onderdeel van de beroepsontwikkeling reflecteren jeugdprofessionals regelmatig met collega’s tijdens reflectiebijeenkomsten op hun eigen handelen in de dagelijkse praktijk. Dit draagt eraan bij dat ze naar hun eigen overtuigingen en gedrag kijken. Het is belangrijk dat jeugdprofessionals met elkaar en met jeugdigen in gesprek zijn over geweld en nadenken hoe ze het veiliger kunnen maken voor jeugdigen. Daarnaast vinden er ook expertmeetings en dialoogsessies plaats. In november 2021 heeft VWS een expertmeeting georganiseerd over het thema «voorkomen van geweld in de jeugdzorg en hoe je daar als professional op wordt toegerust en voorbereid». Hierbij waren ervaringsdeskundigen, vertegenwoordigers van de opleidingen, werkgevers en professionals aanwezig. Partijen zijn het eens dat het niet alleen gaat om een passend curriculum van de opleidingen, maar ook om het investeren in het vakmanschap van professionals en het blijven met elkaar leren in de dagelijkse praktijk.

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt waarom in de aanbevelingen losse gesprekken worden geadviseerd en geen gecombineerde gesprekken.

Zoals ik het zie, gaat het in de aanbevelingen over het belang het gesprek aan te gaan en is het advies daarbij niet expliciet om «losse» gesprekken te voeren. Het lijkt mij heel goed dat (ook) gezamenlijk het gesprek wordt aangegaan.

Het lid van de BIJ1-fractie geeft aan dat zij positieve signalen heeft gehoord over de dialoogsessies van Jeugdzorg Nederland. Zij vraagt of de IGJ op de hoogte is van deze sessies en of het Ministerie van VWS bereid is om hier geld aan te geven.

Ik ben blij dat het lid van de BIJ1-fractie positieve signalen heeft gehoord over deze dialoogsessies. Ik ben zelf ook positief over dit initiatief. Het heeft meerwaarde dergelijke gesprekken met alle betrokkenen te voeren. De IGJ stimuleert aanbieders te reflecteren op (gewelds)incidenten. De IGJ is op de hoogte van de dialoogsessies en is van mening dat deze dialoogsessies een nuttig hulpmiddel kunnen zijn bij het reflecteren op (gewelds)incidenten. Jeugdzorg Nederland gebruikt geld van haar leden om deze sessies te financieren.

Bredere jeugdzorg

De leden van de D66-fractie vragen of de resultaten van het definiëren van de veiligheidsbeleving breder zouden kunnen worden gebruikt in de beleidsvorming en in de monitoring en evaluatie van beleid in de jeugdzorg.

De (on)veiligheid van jongeren in jeugdhulp met verblijf zal aandacht blijven vragen. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen worden betrokken bij een voorgenomen ZonMw onderzoeksprogramma over residentiele jeugdhulp. Daar kunnen thema’s als (on)veiligheid ook in de toekomst in mee worden genomen, om bijvoorbeeld te onderzoeken of jeugdhulpaanbieders hier beleid op hebben aangepast en of dit wel/niet heeft geholpen en waarom wel of niet. Voordeel is dat dit er dan voor professionals geen administratief belastende kwantitatieve uitvraag nodig is en dat snel kan worden ingespeeld op vragen in politiek en samenleving rond de kwaliteit van residentiele jeugdhulp.

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt of het mij bekend is dat er een staking is geweest in de Jeugdzorg, en of ik er van doordrongen ben dat er een crisis is.

Ja. Goed opgeleide professionals zijn het kapitaal van de jeugdsector en ik neem de zorgen van professionals over de arbeidsmarktsituatie en werkdruk in de jeugdzorg erg serieus. Ik was daarom aanwezig bij de actie op het Malieveld op 15 maart en ik heb daar geluisterd naar de verhalen van professionals. Ik wil dat kinderen en gezinnen die in de knel zitten de beste zorg krijgen. Zowel de jeugdzorg als het stelsel kan en moet slimmer en beter georganiseerd worden. Daar zijn alle betrokken partijen het over eens. Professionals verdienen dat ze goed worden toegerust voor hun belangrijke werk en hier hoort ook een passende beloning bij. Jeugdzorg Nederland en de vakbonden hebben op 11 april een onderhandelaarsakkoord gesloten over een nieuwe jeugdzorg cao. Het onderhandelaarsakkoord wordt de komende weken voorgelegd aan de leden van Jeugdzorg Nederland en de vakbonden.

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt mij of ik de adviezen uit het SER-rapport14 wil opvolgen, of ik voornemens ben om het manifest «Toekomst Jeugd»15 de basis wil laten zijn van de hervormingen en hoe ik de partijen die van de Hervormingstafel zijn weggelopen weer vertrouwen wil geven. In een andere vraag vraagt dit lid hoe de relatie met de FNV hersteld kan worden.

De adviezen van de SER en het manifest «Toekomst Jeugd» zijn herkenbaar en neem ik mee in de hervormingsagenda jeugd. Voor de bouwstenen die moeten leiden tot de hervormingsagenda heb ik gesproken met vertegenwoordigers van aanbieders, professionals, cliënten en gemeenten. In dat kader zijn de vakbonden, naast onder andere de beroepsverenigingen, één van de partijen die het perspectief van professionals inbrengen.

Het kabinet heeft besloten dat de beleidsverantwoordelijke departementen een plan uitwerken om de aanvullende besparingen van 511 miljoen te realiseren.

De gesprekken tussen Rijk en gemeenten zijn hervat en de VNG heeft zich weer gecommitteerd aan het komen tot een Hervormingsagenda Jeugd. Het streven is deze agenda dit najaar vast te stellen.

Het lid van de BIJ1-fractie stelt dat ze het oneens is met de conclusie dat ingrijpen op stelselniveau maar beperkt invloed heeft, en vraagt hoe ik als Staatssecretaris mijn rol als stelselverantwoordelijke zie.

Ten eerste wil ik benadrukken dat de conclusie zoals door BIJ1 genoemd, de conclusie is die de onderzoekers getrokken hebben naar aanleiding van dit onderzoek. Zij geven aan dat de oplossing voornamelijk gezocht moet worden op een kleinschaliger niveau en stippen het belang van de dagelijkse interacties aan.

Ik ben als Staatssecretaris verantwoordelijk voor een goede werking van het stelsel. In dat stelsel hebben ook andere partijen verantwoordelijkheden, zoals gemeenten en aanbieders. De koepelorganisaties waren ook betrokken bij de begeleidingscommissie van dit onderzoek en geven hierboven aan hoe zij de aanbevelingen oppakken. Ik neem mijn rol als stelselverantwoordelijke door ontwikkelingen in het veld, zoals de beweging naar kleinschaligheid, te faciliteren en te ondersteunen. En juist ook door het uitzetten van dergelijke brede onderzoeken en dit onder de aandacht te brengen en te bespreken met de betrokken partijen.

6. Ervaringsdeskundigheid

Het lid van de BIJ1-fractie stelt dat organisaties voor en door jongeren met ervaring in de jeugdzorg geen instellingssubsidie krijgen, en of deze organisaties bedoeld worden wanneer er gesproken wordt over veldpartijen.

Het is belangrijk dat jongeren en ervaringsdeskundigen goed betrokken worden bij beleid. Dit maakt beleid effectiever en zorgt voor meer begrip en (h)erkenning aan beide kanten. De afgelopen jaren zijn dan ook diverse subsidies en opdrachten verstrekt voor participatie van ervaringsdeskundigen binnen de rijksoverheid. Daarnaast biedt het kabinet met de subsidiering van patiënten- en gehandicaptenorganisaties (PGO) een waarborg dat goede informatievoorziening, lotgenotencontact en belangenbehartiging in de praktijk tot stand kunnen komen. Binnen het Ministerie van VWS wordt gewerkt aan een structurele vergoedingsstrategie zodat ervaringsdeskundigen op uniforme wijze een passende vergoedingen ontvangen voor hun inzet. Het is aan onze partners (gemeenten, aanbieders, zorgkantoren en zorgverzekeraars) om eveneens een passende vergoeding te bieden voor de inzet van ervaringskennis en deskundigheid binnen hun eigen organisaties.

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt daarnaast tweemaal naar het initiatief Jong doet mee! en vraagt of ik op de hoogte ben van dit initiatief en wil weten hoe dit lokale initiatief landelijk benut kan worden.

Ik ken het initiatief van Jong doet mee! Dit is één van de vele goede initiatieven in het veld en het is goed dat dit lokaal en regionaal georganiseerd wordt. Voor zover ik weet krijgen zij ook financiering van gemeenten in de regio Haaglanden. Veiligheid en vertrouwen vormen de basis tot een gelijkwaardige relatie tussen hulpverlener en cliënt. De basisafspraken van JONG doet mee! vormen hiervoor een goede uitgangspunt. Dit sluit ook aan bij het wetsvoorstel Rechtspositie gesloten jeugdhulp. Doel van dat wetsvoorstel is het verbeteren van de rechtspositie van jeugdigen die in de gesloten jeugdhulp verblijven. Daarom bevat het wetsvoorstel duidelijke regels tussen hulpverlener en cliënt, bijvoorbeeld over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen.

7. Overige vragen

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt om ervoor te zorgen dat vrije ruimte voor professionals blijft bestaan en dat de uitkomsten van dergelijke onderzoeken niet tot nog meer regeldruk leiden?

In algemene zin kan ik niet toezeggen dat er niet meer regels komen voor de Jeugdhulp, alleen al omdat bijvoorbeeld regels voor standaardisatie voor toewijzing of verantwoording de facto de ervaren regeldruk zelf kunnen verminderen. Tegelijkertijd leven er vragen in samenleving en politiek over bijvoorbeeld de stand van ervaren veiligheid door jongeren in jeugdhulpinstellingen. De vraag is dan vervolgens hoe hier een antwoord op te krijgen met zo weinig mogelijk administratieve lastendruk voor professionals. In het kader van de Hervormingsagenda ben ik voornemens om een ZonMw onderzoeksprogramma op te zetten naar kwaliteit van residentiele jeugdhulp, waarin vragen over onveiligheid bij jongeren kunnen worden meegenomen. Voordeel is dan dat professionals niet worden geconfronteerd met een administratief belastende kwantitatieve uitvraag en dat met onderzoek flexibel kan worden ingespeeld op vragen over de residentiele jeugdhulp die in de samenleving en politiek een leven.

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt hoe het vertrouwen in de overheid, en specifiek ten aanzien van het Ministerie van VWS verhoogd kan worden.

In het Regeerakkoord «omzien naar elkaar, vertrouwen in de toekomst» (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) heeft het kabinet aangegeven hoe het de komende periode het vertrouwen wil verhogen en werken aan een betrouwbare en dienstbare overheid die dichtbij en rechtvaardig is. Zo beoordelen we wetten op basis van eenvoud, menselijke maat en uitvoering. Daarbij willen we professionals zoveel mogelijk beslisruimte geven in de uitvoering.

In de afgelopen vier maanden dat ik nu Staatssecretaris ben, ben ik vaak het land in gegaan om te praten met professionals en jongeren in de jeugdhulp. Ik zie ook dat zaken beter georganiseerd moeten worden. Daartoe zijn verschillende acties ondernomen, zowel om geweld in de jeugdzorg te voorkomen als om het stelsel te verbeteren. In de beantwoording op deze vragen ben ik ook ingegaan op een aantal van de acties dat is ingezet. Het zal tegelijk ook enige tijd kosten deze veranderingen door te laten werken in de praktijk. Mede daarom laat ik over een paar jaar opnieuw onderzoek doen naar de veiligheidsbeleving onder jongeren.

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt naar de bevindingen van de onderzoekers dat jongeren in de jeugdhulp discriminatie ervaren, en vraagt waarom dit niet expliciet in de brief benoemd is. Dit lid vraagt tevens of ik bereid ben om een apart onderzoek uit te laten voeren naar discriminatie en racisme in de jeugdzorg.

Ik wil ten eerste benadrukken dat ik elke vorm van discriminatie op welke grond dan ook onacceptabel vind. In het onderzoek is niet uitgesplitst om welke vorm van discriminatie dit gaat. De onderzoekers hebben in hun enquête discriminatie uitgelegd als «het anders behandelen van iemand op basis van geloof, afkomst of huidskleur». Ik zie in het onderzoek dat 13% van de jongeren hiermee te maken heeft gehad en aangeeft dat dit hen een onveilig gevoel heeft gegeven. Dat is een veel te hoog aantal. Tegelijk zijn er ook factoren, zoals het zien van geweld, niet serieus genomen worden, en een onprettige ruimte/omgeving die bijdragen aan een gevoel van onveiligheid en waar jongeren nog vaker mee te maken krijgen. Een apart onderzoek naar discriminatie en racisme in de jeugdhulp vind ik op dit moment niet voor de hand liggen. Ik wil dat alle jongeren zich veilig voelen in de jeugdhulp, en ik wil daarom al deze factoren aanpakken.

Het lid van de BIJ1-fractie geeft aan dat Nidos een aparte status lijkt in te nemen ten opzichte van andere jeugdhulpverleningsinstanties daar waar het om inspraak en invloed gaat en vraagt de Staatssecretaris daarop te reflecteren.

Iedere alleenstaande minderjarige vreemdeling wordt na binnenkomst in Nederland direct door Nidos geïnformeerd over de rol van de voogd en over de mogelijkheid en de wijze waarop te klagen. Tevens wordt het bestaan van een externe vertrouwenspersoon benoemd. Ook op de site van Nidos wordt op dit alles gewezen.

Nidos is als gecertificeerde instelling gehouden aan dezelfde regels als andere gecertificeerde instellingen. De bestaande routes binnen het stelsel gelden ook voor deze instelling. Nidos is zich daarbij wel bewust van het feit dat het fenomeen «klagen/klacht indienen» vaak onbekend is bij haar doelgroep en zoekt daarom continue naar manieren om jongeren een stem te geven en te luisteren naar hun ervaringen op een manier die hen aanspreekt. Nidos vindt het belangrijk om vanuit het perspectief en de ideeën van jongeren het werk te verbeteren.

Daartoe werkt Nidos samen met de zogenoemde trusted juniors, een steeds wisselende groep van 10 tot 15 pupillen. Zij geven gevraagd en ongevraagd advies over diverse thema’s en geven aan wat zij belangrijk vinden in de begeleiding. Daarnaast werkt Nidos met een medewerker cliëntenparticipatie, die actief in gesprek gaat met pupillen die zich bij haar melden wanneer zij ontevreden zijn. Zij wijst hen daarbij op de mogelijkheid in gesprek te gaan met de externe vertrouwenspersoon. Uit al deze gesprekken – ruim 160 in 2021 – komen bepaalde thema’s naar voren die tot aanbevelingen leiden, die waar mogelijk nader worden uitgewerkt en geïmplementeerd. Een andere manier om pupillen en de opvangouders een stem te geven, gebeurt middels de door Nidos al jaren beproefde methodiek van de WorldCafé«s. Aan de hand van door de jongeren of opvangouders zelf aangedragen thema’s wordt dan binnen een informele setting het gesprek met elkaar gevoerd.

Tot slot wordt de tevredenheid van de jongeren over de kwaliteit van de begeleiding gemeten middels een evaluatieformulier aan het eind van de voogdij.


X Noot
1

Het Vergeten Kind, «Gesloten jeugdzorg beschadigt 86 procent van de kinderen» Onderzoek gesloten jeugdzorg | Het Vergeten Kind.

X Noot
3

AJK, Jaarverslag 2020 JAARVERSLAG_2020_mei_2021_print.pdf (akj.nl).

X Noot
4

Brief SER aan informateur m.b.t. briefadvies «Jeugdzorg: van systemen naar mensen», 21 mei 2021.

X Noot
5

Manifest De Jeugdsprong, 17 mei 2021, «Toekomst Jeugd».

X Noot
6

Kamerstukken 31 015 en 31 839, nr. 243.

X Noot
7

Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1859.

X Noot
8

ExpEx is een stichting met getrainde jongeren met jeugdhulpervaring. Zij zetten zich in als adviseurs voor instellingen en/of overheden, en als maatje van jongeren.

X Noot
9

Kamerstuk 31 839, nr. 812.

X Noot
10

Nidos treedt op als voogd van alleenstaande minderjarige vluchtelingen.

X Noot
11

Vereniging voor en door mensen met een verstandelijke beperking.

X Noot
14

Brief SER aan informateur m.b.t. briefadvies «Jeugdzorg: van systemen naar mensen», 21 mei 2021.

X Noot
15

Manifest De Jeugdsprong, 17 mei 2021, «Toekomst Jeugd».

Naar boven