Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31001 nr. 82 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31001 nr. 82 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 oktober 2009
Alle kansen voor alle kinderen is volop in uitvoering. Op rijksniveau is een ambitieus programma neergezet. Juist op gemeentelijk en regionaal niveau moet veel gebeuren. Lokaal zijn gemeenten en instellingen – daarin ondersteund op landelijk niveau – actief met de implementatie van Centra voor Jeugd en Gezin, Zorg- en Adviesteams, Verwijsindex Risicojongeren, Aanpak van Kindermishandeling, Digitale Dossiers JGZ (EKD), Digitaal CJG en Passend Onderwijs.
Dit zijn instrumenten om te bereiken waar het uiteindelijk om gaat: alle kansen voor alle kinderen. Daarbij zetten we in op:
– meer preventie
– versterken van de eigen kracht van gezinnen
– samenwerking tussen professionals – één gezin één plan
Daar gaat het om. We mogen niet tevreden zijn met het enkele feit dat de hierboven genoemde instrumenten tot stand komen: ze moeten daadwerkelijk bijdragen aan de genoemde inzet. Juist gemeenten zijn cruciaal om vanuit de overheid te sturen op deze inzet. Zij kunnen, samen met instellingen, op basis van de lokale situatie bezien hoe de inzet bereikt kan worden. Zij kunnen op basis van de grote beleidsruimte die zij hebben kijken wat de hiertoe benodigde onderling samenhangende invulling is van alle genoemde instrumenten en ook andere zoals Veiligheidshuizen. Daartoe is het vereist dat vanuit het landelijk niveau in samenhang wordt ondersteund. Juist de verbindingen zijn nodig om te komen tot een inzet waar jeugdigen en gezinnen bij gebaat zijn.
De voortgang van de genoemde instrumenten is tot op heden in afzonderlijke rapportages onder uw aandacht gebracht. Ik heb ervoor gekozen dit vanaf nu in samenhang te doen, startend met deze voortgangsrapportage. Daar waar nodig ontvangt u uiteraard ook afzonderlijk informatie inzake de betreffende projecten.
De ontwikkelingen zal ik hierna in paragraaf 2 kort en feitelijk belichten. Het onderwerp Centra voor Jeugd en Gezin wordt in paragraaf 3 van deze brief uitgebreider belicht.
Het gaat dus om de winst die een samenhangende aanpak oplevert voor jeugdigen en gezinnen. De eerste vruchten van de aanpak kunnen in een groeiend aantal gemeenten geplukt worden. Dit bleek ook op 7 oktober, tijdens het druk bezochte congres Samenwerken voor de Jeugd in Nieuwegein. Duizend deelnemers, vooral van gemeenten en instellingen, hebben kennis kunnen nemen van ontwikkelingen en in workshops hun kennis en expertise kunnen delen met anderen. De voorbeelden, de inzet en de gedrevenheid om te komen tot verdere verbetering heb ik als bijzonder ervaren. Ik zie veel enthousiasme en gedrevenheid, maar dat neemt niet weg dat ik alert blijf op zaken die minder voortvarend lopen dan beoogd. Als iets niet op schema loopt, dan moet snel duidelijk zijn wie wat gaat doen om het weer op schema te krijgen. In deze brief vindt u daar een paar voorbeelden van.
Wel is de vraag in welke mate de rijksoverheid zich moet bemoeien met de lokale invulling. Het is aan de lokale democratie om hierin keuzen te maken.
Ik noem een voorbeeld. Onlangs verscheen in een landelijk dagblad een artikel waar kritisch werd gesproken over de positionering van een Centrum voor Jeugd en Gezin op de tweede verdieping van een ziekenhuis. De gemeente werd daarmee te kijk gezet als een slecht voorbeeld. Bij navraag bleek mij dat in deze gemeente er bewust voor is gekozen om te starten met een Centrum voor Jeugd en Gezin op een locatie die qua ligging niet ideaal is, maar die wel snel beschikbaar was. Uiteindelijk gaat het Centrum voor Jeugd en Gezin naar een meer geschikte locatie in de omgeving. En elders in de stad komt een tweede centrum zodat zij voor iedereen goed bereikbaar zijn. Plannen hiervoor zijn in een vergevorderd stadium. Maar hoe bereikbaar een Centrum voor Jeugd en Gezin ook is, het succes wordt naar de volle overtuiging van de betreffende gemeente en de in deze gemeente werkzame instellingen bepaald door het samenwerken van mensen. Alle professionals in de regio worden getraind in het werken volgens «Triple P», een succesvolle methode voor opvoedingsondersteuning, gericht op het versterken van de eigen kracht en de opvoedingsvaardigheden van ouders. Als meerdere hulpverleners bij een gezin betrokken zijn, geldt het devies «één gezin, één plan». Alle professionals in de regio worden getraind in deze manier van werken.
Dit voorbeeld heeft mij geleerd dat we moeten oppassen om te snel, zonder de achtergronden te weten, bepaalde praktijken te bekritiseren.
Bij de uitwerking van deze trajecten komt bij gemeenten regelmatig de vraag op hoe deze zich onderling praktisch tot elkaar verhouden. Of beter gezegd: hoe zij zo vorm kunnen krijgen dat zij gezamenlijk maximaal de gestelde doelen kunnen realiseren. Ik ondersteun gemeenten graag door – samen met de staatssecretarissen van OCW en de VNG – meer samenhang aan te brengen in de aanpak.
Daartoe heb ik in mei de helpdesk Samenwerken voor de Jeugd bij het programmaministerie voor Jeugd en Gezin geopend. Eén telefoonnummer (070–3407 878) waar gemeenten met alle vragen over de in deze brief behandelde onderwerpen terecht kunnen. De brochure Samenwerken voor de Jeugd die alle gemeenten ter gelegenheid van de opening van de helpdesk hebben ontvangen, vindt u ter informatie bij deze brief.1
Met het openen van de helpdesk zijn ook de bestaande ondersteuningsorganisaties van de afzonderlijke projecten met elkaar verbonden. De ondersteuningsorganisaties van de projecten Centra voor Jeugd en Gezin, Verwijsindex Risicojongeren, Zorg- en Adviesteams, Digitalisering Dossiers JGZ, Aanpak Kindermishandeling, Lokale Educatieve Agenda, Passend Onderwijs en Digitaal CJG werken daarvoor samen in het Platform Samenwerken voor de Jeugd.
Verder is er een ambassadeur «Samenwerken voor de jeugd»: Dolf van Veen. Hij werkt in opdracht van de VNG, de staatssecretarissen van OCW en mij. Hij gaat gemeenten, die op verschillende onderwerpen een regierol hebben en daarin wettelijk versterkt worden, ondersteunen bij het aangaan van sluitende afspraken met onderwijs, provincies en hulpverlenende instanties.
Bovendien brengt de overkoepelende website www.samenwerkenvoordejeugd.nl de thema’s samen (deze website vervangt de website www.invoeringcjg.nl). Met de website is ook de regelmatig verschijnende e-mailnieuwsbrief voor de praktijk van start gegaan.
In 2007, aan het begin van deze kabinetsperiode, heeft het kabinet in het bestuursakkoord tussen rijk en gemeenten met de VNG afgesproken dat deze kabinetsperiode gekomen wordt tot landelijke dekking van de Centra voor Jeugd en Gezin, de Verwijsindex Risicojongeren en het Digitaal Dossier Jeugdgezondheidszorg (EKD). Ook ten aanzien van de Zorg- en Adviesteams en de Aanpak kindermishandeling staat landelijke dekking voorop. Bij het Digitaal CJG is landelijke dekking geen doel op zich, maar is het onze ambitie om een flinke impuls te leveren aan laagdrempelige, uniforme informatievoorziening die voldoet aan de landelijke norm. Om de voortgang in de landelijke dekking te volgen, is per traject (behalve bij het Digitaal CJG) een kaart van Nederland toegevoegd, die bij elke volgende voortgangsrapportage de actuele stand van zaken weergeeft.
2a Implementatie Centra voor Jeugd en Gezin
In de brief van 7 november 2008 bent u geïnformeerd over de voortgang van implementatie van Centra voor Jeugd en Gezin en de ondersteuning die daarbij vanuit ministerie en VNG wordt geboden (Tweede Kamer 2008–2009, 31 001, nr. 56). Het aantal gemeenten die een Centrum voor Jeugd en Gezin hebben ontwikkelt zich voorspoedig. Op 15 september 2009 waren er 70 gemeenten die een CJG hebben:
In paragraaf 3 van voorliggende brief ga ik uitgebreid in op de voortgang van de implementatie van de Centra voor Jeugd en Gezin.
2b Digitaal Centrum voor Jeugd en Gezin
De Centra voor Jeugd en Gezin hebben een belangrijke taak in het bieden van laagdrempelige informatie, advies en hulp. Het digitaal bereikbaar zijn van het CJG kan een belangrijke bijdrage leveren aan de laagdrempelige opgroei- en opvoedingsondersteuning. Door veel gemeenten wordt ook al gewerkt aan het inrichten van een website. Om gemeenten hierbij te ondersteunen werk ik aan een basismodel digitaal CJG (DCJG). Het basismodel DCJG bestaat uit een «voorkant» basiswebsite en een «achterkant» (centraal beheerde, landelijke databases, producten en diensten). Via het basismodel DCJG wordt de gemeente gefaciliteerd in het laagdrempelige aanbieden van betrouwbare, gevalideerde informatie en advies aan de burger. Daarnaast is er ruimte voor lokaal maatwerk, waar lokale initiatieven hun rol spelen. Momenteel wordt samenwerking gezocht tussen het DCJG en een van de lokale initatieven, het vCJG genaamd.
De ondersteuning speelt in op de gemeenschappelijke behoefte van gemeenten aan betrouwbare (gevalideerde) informatie, eenvoudige ICT en database beheer. Om reden van kwaliteit, beheersbaarheid en doelmatige besteding van publieke gelden wordt daarbij optimaal gebruik gemaakt van al eerder centraal ontwikkelde beschikbare producten en diensten. De regie voor de inrichting van het lokale DCJG ligt bij de gemeente. Afhankelijk van de lokale behoefte kiest de gemeente voor gebruik van (onderdelen uit) het basismodel. Om gemeenten te helpen snel en tegen zo laag mogelijke kosten de centraal ontwikkelde en beheerde informatie te ontsluiten wordt een basiswebsite ter beschikking gesteld. Momenteel wordt in samenwerking met de provincie Utrecht het basismodel DCJG in een pilot getoetst aan de lokale praktijk. Doel van de pilot is het vaststellen van de kritische succesfactoren van het DCJG. Inmiddels hebben 17 Utrechtse gemeenten ingestemd met deelname aan de pilot. Daarnaast wordt in de gemeente Roosendaal het DCJG-model getoetst in een bestaande webomgeving. Naar verwachting komt het basismodel begin 2010 landelijk beschikbaar. Het DCJG is een extra voorziening en dus geen vervanging van het fysieke inlooppunt van het Centrum voor Jeugd en Gezin, zoals dat in het basismodel CJG wordt genoemd.
2c Implementatie Zorg- en Adviesteams
Begin juni heeft u een brief ontvangen over de wettelijke borging van zorg in en om de school en de stand van zaken van de Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) (TK 2008–2009, 31 001, nr. 70). In deze brief zijn de ZAT’s in nauwe samenhang met de Centra voor Jeugd en Gezin geplaatst. Op dit moment vindt voorbereiding van het aangekondigde wetsvoorstel plaats. De planning is dat dit wetsvoorstel in de eerste helft van 2010 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.
Daarnaast is het Nederlands Jeugdinstituut op 1 oktober 2009 met een impactonderzoek van ZAT’s gestart. Dit onderzoek richt zich op de prestaties en resultaten van ZAT’s in het PO, VO en MBO ten behoeve van kinderen en jongeren, hun ouders en de school. Eind 2010 zijn de resultaten van dit onderzoek bekend. Op onderstaande kaarten vindt u de voortgang van de implementatie van de ZAT’s. De kaarten zijn gebaseerd op de monitorgegevens over 2008 van het NJI.
2d Implementatie Verwijsindex Risicojongeren
Met de verwijsindex krijgen professionals een instrument in handen om snel op de hoogte te worden gebracht van elkaars betrokkenheid bij een jeugdige. Op die manier kunnen zij jeugdigen die in de problemen zitten eerder en beter afgestemde hulp, zorg of bijsturing bieden. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk de eigen kracht van het gezin wordt versterkt. Bij die gezinnen waar meervoudige problematiek speelt moet gewerkt worden vanuit de gedachte «één gezin, één plan». De verwijsindex draagt daaraan bij omdat het de samenwerking tussen alle professionals die zich met jeugdigen bezighouden bevordert en ondersteunt en er zo toe bijdraagt dat de hulpverlening aan de jeugdige eerder en beter wordt afgestemd.
Op 8 oktober waren er in het kader van de proeftuin, die in 2007 is gestart om ervaring met het systeem op te doen, 175 gemeenten aangesloten op de verwijsindex:
Het wetsvoorstel verwijsindex risicojongeren is op 2 juli door uw Kamer aangenomen en ligt nu ter behandeling voor bij de Eerste Kamer. De algemene maatregel van bestuur waarin ondermeer de categorieën instanties en functionarissen worden aangewezen die bevoegd worden te melden aan de verwijsindex wordt naar verwachting dit najaar bij uw Kamer voorgehangen.
2e Digitalisering Dossiers Jeugdgezondheidszorg (EKD)
Gemeenten en jeugdgezondheidszorgorganisaties werken samen aan het invoeren van digitale dossiers in de jeugdgezondheidszorg. De JGZ-organisaties schaffen onder bestuurlijke regie van gemeenten regionaal een softwarepakket aan of nemen een licentie. Tot maart 2009 heeft daarom de VNG met subsidie van Jeugd en Gezin het bestuurlijke traject ondersteund. Inmiddels heeft 70% van de van de JGZ-organisaties een softwarepakket geselecteerd en werkt 35% van de organisaties geheel of gedeeltelijk digitaal. Vertaald naar regio’s is in 20 van de 29 GGD-regio’s de pakketkeuze afgerond en wordt in 15 van de 29 regio’s gedeeltelijk gewerkt met digitale dossiers. Dit houdt in dat in de betreffende regio de GGD of de thuiszorgorganisatie – of beide – werkt met een digitaal dossier/EKD of bezig is met de uitrol/implementatie hiervan. De landelijke standaarden zijn recent gereed gekomen en moeten nog ingebouwd worden in de automatiseringspakketten.
Omdat het project meer in de implementatiefase is gekomen heeft de VNG het stokje overgedragen aan ActiZ en GGD Nederland. Zij ondersteunen nu met een implementatieteam de JGZ-organisaties bij het invoeren van de digitale dossiers. Parallel werkt het RIVM aan standaarden voor uniforme registratie en overdracht. Nictiz werkt aan het mogelijk maken van veilige overdracht van de digitale JGZ-dossiers via de landelijke infrastructuur in de zorg.
Om te waarborgen dat men ook echt overal digitaal gaat werken is in de Wet publieke gezondheid de digitaliseringsplicht opgenomen. Vanwege vragen van en nader overleg met de Eerste Kamer is de digitaliseringsplicht niet gelijk met de andere onderdelen van de Wet publieke gezondheid in december 2008 van kracht geworden. De Eerste Kamer heeft op 30 juni 2009 ingestemd met het van kracht worden van de digitaliseringsplicht. De datum van inwerkingtreding van artikel 5, derde lid, van de Wet publieke gezondheid, waarin de digitaliseringsplicht wordt geregeld, is vastgesteld op 1 juli 2010. Dit is op 13 oktober bekend gemaakt in het Staatsblad. Deze datum is in overleg met het veld gekozen om zo veel mogelijk organisaties in staat te stellen aan deze verplichting te voldoen. Ik verwacht dat het grootste deel van de JGZ-organisaties op 1 juli 2010 digitaal kan werken. Daaronder versta ik dat vanaf dat moment ieder kind dat bij de betreffende JGZ-organisatie in zorg is bij het eerstvolgende consult een digitaal dossier krijgt.
2f Voortgang implementatie Aanpak Kindermishandeling
Ten opzichte van de eerste voortgangsrapportage, die uw Kamer voor de zomer heeft ontvangen (Tweede Kamer 2008–2009, 31 015, nr. 38), zijnbelangrijke verdere stappen gezet in de invoering van de regionale aanpak kindermishandeling.
Tot de zomer waren bijna alle regio’s bezig met het tot stand brengen van de randvoorwaarden voor de invoering in de regio’s (instellen regionale stuurgroepen en aanstellen regiocoördinatoren). Inmiddels zijn de regio’s verder met het maken van startfoto’s, het vaststellen van hun regionale werkplan en het uitvoeren van het handelingsprotocol en scholingsplan. Zoals ik u gemeld heb in de vorige voortgangsrapportage zijn die laatste twee belangrijke pijlers onder de regionale aanpak kindermishandeling. Ten slotte waren er op 1 oktober 6 regio’s nog niet zo ver. Dit zijn regio’s die een late start hebben gekend. Naar verwachting zullen zij in de loop van het najaar een inhaalslag gemaakt hebben. Om zeker te stellen dat ook deze zes regio’s eind 2010 vorm gegeven hebben aan een sluitende aanpak kindermishandeling vind ik per regio een plan hoe hiertoe te komen vereist. Ik heb met het Nederlands Jeugdinstituut (NJi), dat een belangrijke rol heeft bij de ondersteuning op het terrein van de aanpak kindermishandeling, afgesproken dat het met deze zes regio’s op korte termijn deze plannen opstelt. Indien nodig zal ik contact zoeken met betreffende centrumgemeenten als naar mijn mening de voorgestane aanpak onvoldoende zekerheid biedt dat de vertraging wordt ingelopen.
Begin juli 2009 heeft uw Kamer een motie aangenomen en heb ik een aantal toezeggingen gedaan. De stand van zaken ten aanzien van deze motie en toezeggingen is als volgt.
In de motie Langkamp (TK 2008–2009, 31 015, nr. 43) heeft uw Kamer mij verzocht om professionals en het tuchtcollege er zo snel mogelijk over te informeren dat het niet in strijd is met de wet om zonder toestemming van beide ouders een door kindermishandeling getraumatiseerd kind in behandeling te nemen.
Binnenkort zal ik hiertoe een brief uitsturen naar de betrokken partijen. Tevens wordt in het kader van het wettelijk traject meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling aandacht besteed aan de communicatie over de reikwijdte van het beroepsgeheim.
Naar aanleiding van de bijdrage van mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink heb ik aangegeven bereid te zijn om bijvoorbeeld via de Stuurgroep kindermishandeling het protocol voor oudermeldingen zoals dat ontwikkeld is in het Medisch Centrum Haaglanden (Westeinde Ziekenhuis, het zgn. Haagse protocol) actief onder de aandacht te brengen van alle ziekenhuizen en met name van de spoedeisende hulp.
Op 29 september vond een expertmeeting plaats, georganiseerd door de Stuurgroep kindermishandeling en de Inspectie voor de Gezondheidszorg, met als doel om duidelijker te krijgen wat verantwoorde zorg is bij het signaleren van en handelen na het vermoeden van kindermishandeling. Tijdens deze bijeenkomst is uitvoerig stilgestaan bij goede voorbeelden, waaronder het Haagse protocol. Dit zal er onder andere toe leiden dat dit protocol een belangrijke basis vormt voor het door de Inspectie voor de Gezondheidszorg te ontwikkelen landelijke veldnorm. Deze veldnorm gaat de ziekenhuizen duidelijkheid verschaffen wat verantwoorde zorg is en biedt de Inspectie in de toekomst een toetsingskader.
Tevens heb ik toegezegd op korte termijn in gesprek te gaan met de Inspectie jeugdzorg om te bekijken of deze mogelijkheid ziet om de voor 2010 geplande ronde langs de Advies en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) naar voren te halen. De Inspectie voor de Jeugdzorg heeft op mijn verzoek aangegeven dat verschillende elementen uit het onderzoek naar de AMK’s nog dit jaar uitgevoerd kunnen worden. Het betreft onder andere de vraag naar terugkoppeling aan de melder door het AMK en de vraag of het AMK het kind altijd in de context van het gezin ziet. Daarnaast zal de Inspectie nog in 2009 inventariseren wat er bekend is aan onderzoek naar het functioneren van de AMK’s en het beeld dat hieruit naar voren komt. Het onderzoek zal worden uitgevoerd bij maximaal zes AMK’s. De Inspectie verwacht haar rapport eind februari 2010 beschikbaar te hebben.
Ten slotte heb ik, in reactie op de bijdrage van mevrouw Langkamp over het belang van goede zorgverlening aan door kindermishandeling getraumatiseerde kinderen, aangegeven voornemens te zijn de Gezondheidsraad te vragen of wij zicht hebben op de behoefte aan en de vraag naar deze gespecialiseerde zorg voor slachtoffers van kindermishandeling, en op het ter beschikking staande zorgaanbod. De formele adviesaanvraag met de precieze vragen wordt momenteel uitgewerkt. Door contact met de Gezondheidsraad is mij bekend dat zij dit advies eind 2010 zal kunnen leveren.
3.1 Gemeenten hebben hun inhoudelijk verslag ingediend
Op grond van de Tijdelijke regeling CJG ontvangen de gemeenten vanaf 1 januari 2008 de Brede Doeluitkering Centra voor Jeugd en Gezin, met geringe administratieve lasten. Het is begrijpelijk dat deze middelen (oplopend tot € 100 mln vanaf 2011) en de middelen die via het accrès van het gemeentefonds ter beschikking worden gesteld (eveneens oplopend tot € 100 mln in 2011) in de eerste periode voor een zeker deel worden besteed aan de vorming van de Centra voor Jeugd en Gezin. Na deze opstart zullen de middelen besteed moeten worden aan extra hulpverlening (opvoed- en opgroeiondersteuning) en zorgcoördinatie.
Gemeenten hoeven geen aanvraag voor deze doeluitkering in te dienen en de financiële verantwoording vindt plaats aan het eind van de regeling (2012).
Hoewel gemeenten dus nu geen inzicht hoeven te geven in de besteding van de financiële middelen hebben zij wel op grond van de Tijdelijke regeling CJG de verplichting jaarlijks inhoudelijk verslag uit te brengen. Dit verslag gaat breder dan alleen de vorming van de Centra voor Jeugd en Gezin. Het heeft betrekking op die beleidsthema’s waaraan de brede doeluitkering besteed mag worden:
– Jeugdgezondheidszorg;
– de vijf functies van de Wet maatschappelijke ondersteuning;
– de afstemming van de jeugdgezondheidszorg en vijf functies van de Wet maatschappelijke ondersteuning op de domeinen onderwijs en provinciale jeugdzorg;
– het realiseren van een Centrum voor Jeugd en Gezin.
Voor de inhoudelijke verslaglegging wordt gebruik gemaakt van een door mij vastgesteld formulier met vragen, dat bewust beperkt is gehouden om de administratieve lasten gering te houden.1 Zo zijn er bijvoorbeeld geen vragen over de Verwijsindex Risicojongeren in dit formulier opgenomen, aangezien de ontwikkelingen op het terrein van deze verwijsindex door mij goed gevolgd kunnen worden via de aansluiting van (proeftuin-)gemeenten op het landelijke systeem.
Vóór 1 juli dit jaar moesten de gemeenten hun inhoudelijke verslag voor het eerst indienen. Dit verslag betreft 2008, het eerste jaar dat de brede doeluitkering werd verstrekt. Bij deze brief vindt u de rapportage met de uitkomsten waarmee op hoofdlijnen een landelijk beeld ontstaat van de ontwikkelingen binnen de gemeenten.2 Hieronder schets ik de mijns inziens belangrijkste uitkomsten.
Naast het gebruiken van de inhoudelijke verslagen voor het schetsen en beoordelen van het landelijke beeld, kan ik in contact treden met individuele gemeenten op grond van hun verslag. Dit om extra ondersteuning vanuit de implementatieorganisatie aan te bieden of om aansporingen te geven.
Ik heb meerdere gemeenten benaderd naar aanleiding van hun verslagen en zal dat de komende tijd blijven doen. Overigens zal ik dat niet alleen doen bij gemeenten die zaken nader moeten verduidelijken, wellicht extra ondersteuning kunnen gebruiken of aansporingen behoeven. Ik neem ook contact op met gemeenten die blijkens hun inhoudelijke verslag wellicht interessante informatie kunnen bieden voor andere gemeenten op een bepaald terrein.
3.2 Hoe staat het met deze centra?
3.2.1 Uitkomsten inhoudelijke verslagen van gemeenten
Beschikbaarheid laagdrempelige opvoed- en opgroeiondersteuning
Gemeenten geven aan dat er volgens hen nog het nodige moet gebeuren om echt te zorgen voor laagdrempelige opvoed- en opgroeiondersteuning. Zij zitten nog midden in het proces om van de centra een succes te maken en geven er blijk van niet snel tevreden te zijn als het gaat om het ter beschikking stellen van laagdrempelige opvoed- en opgroeiondersteuning:
– Een kwart van de gemeenten die in 2008 een Centrum voor Jeugd en Gezin hadden zijn tevreden over het bereik.
– Gemeenten zijn tevreden met het aanbod op de functies van het consultatiebureau en de jeugdgezondheidszorg. Zij zullen inzetten op uitbreiding van het aanbod op de vijf functies van de Wet maatschappelijke ondersteuning (informatie en advies, signalering, toeleiding naar hulp en zorg, licht pedagogische zorg, zorgcoördinatie). Er zal vooral veel ingezet gaan worden op meer zorgcoördinatie.
– Gemeenten hebben vanaf 2009 de regie over prenatale zorg. Bijna 40% van de gemeenten denkt in dit jaar aanbod op dit terrein vanuit een Centrum voor Jeugd en Gezin te realiseren. Dit stijgt via circa 70% in 2010 naar bijna 100% in 2011.
– Ruim 40% van de gemeenten geeft aan dat in hun gemeente extra licht-pedagogische hulp is gerealiseerd ten opzichte van 2007. Dit percentage stijgt volgens de verwachting van de gemeenten via circa 60% (in 2009) en circa 80% (2010) naar bijna 100% in 2011.
Ik waardeer de kritische houding waar gemeenten blijk van geven en ga ervan uit dat zij de komende tijd invulling geven aan de ambities die zij aangeven in hun verslagen. Ik ben voornemens om, net als begin dit jaar, een brief te sturen naar alle gemeenten over de ontwikkeling van (onder meer) de Centra voor Jeugd en Gezin en zal in die brief de gemeenten wijzen op de uitkomsten van de verslagen en ze daarbij oproepen om voortvarend invulling geven aan een cruciaal aspect: voldoende beschikbaarheid van laagdrempelige opvoed- en opgroeiondersteuning. Juist daarvoor én voor voldoende zorgcoördinatie zijn de aanvullende middelen die via de Brede Doeluitkering CJG en via het accrès van het Gemeentefonds worden verstrekt bestemd.
Afspraken om te komen tot één gezin één plan
Goede afspraken met betrokken instellingen vormen de basisvoorwaarde om te komen tot één gezin één plan. Over het Centrum voor Jeugd en Gezin zijn door
– een kleine 60% van alle gemeenten afspraken gemaakt met de jeugdgezondheidszorg;
– 55% van alle gemeenten afspraken gemaakt met de aanbieders van opvoedondersteuning;
– bijna de helft van alle gemeenten afspraken gemaakt met Bureau Jeugdzorg;
– ruim 40% van alle gemeenten afspraken gemaakt met het onderwijs;
– ruim 40% van alle gemeenten afspraken gemaakt met andere instanties zoals de kinderopvang, peuterspeelzalen, politie, GGZ, MEE, de huisarts en/of het veiligheidshuis.
De voortgang van het maken van afspraken over het Centrum van Jeugd en Gezin is naar mijn mening voldoende gezien het afgesproken doel dat in 2011 elke gemeente een Centrum voor Jeugd en Gezin heeft.
Om te komen tot één gezin één plan is een goede invulling van zorgcoördinatie noodzakelijk. Een kleine 25% van de gemeenten geeft aan dat er in 2008 voldoende aanbod van zorgcoördinatie was, waarmee deze functie van het Centrum voor Jeugd en Gezin volgens de gemeenten het minste is ingevuld. De gemeenten verwachten vooral in 2010 veel extra inzet op dit terrein te kunnen realiseren: meer dan 80% van de gemeenten denkt in 2010 de zorgcoördinatie op orde te hebben.
Ik vind het percentage gemeenten dat van mening is dat in 2008 de zorgcoördinatie op orde was onvoldoende. Ik verwacht dat gemeenten met meer urgentie invulling geven aan het tot stand brengen van meer zorgcoördinatie.
Ik zal er in bovengenoemde brief aan alle gemeente op aandringen dat zij aandacht besteden aan het sneller realiseren van meer zorgcoördinatie. Bij deze brief zal ik een handreiking over zorgcoördinatie voegen, om gemeenten een beeld te geven hoe invulling gegeven kan worden aan deze voor jeugdigen en gezinnen zo belangrijke functie. Deze handreiking sluit goed aan bij de wettelijke bepalingen over zorgcoördinatie in het wetsvoorstel aangaande Centra voor Jeugd en Gezin en de regierol gemeenten, dat bij uw Kamer in behandeling is.
Ontwikkeling totstandkoming Centra voor Jeugd en Gezin
Op grond van mijn eigen informatie was mijn beeld dat op 31 december 2008 46 gemeenten een Centrum voor Jeugd en Gezin conform het basismodel CJG hadden gerealiseerd. Blijkens de inhoudelijke verslagen waren dit er 45. Beide aantallen zitten overigens dicht in de buurt bij mijn in de begroting 2008 opgenomen verwachting voor dat jaar, te weten 50 gemeenten.
De verwachtingen van de gemeenten en mijn in de begroting opgenomen verwachtingen over de ontwikkeling in de periode 2009–2011 van het aantal gemeenten met een operationeel Centrum voor Jeugd en Gezin verschillen in positieve zin van elkaar:
Jaar | Verwachting gemeenten | Schatting begroting J&G |
---|---|---|
2009 | 147 | 125 |
2010 | 316 | 300 |
2011 | Alle | Alle |
Eerder in deze brief gaf ik aan dat 70 gemeenten op 15 september een Centrum voor Jeugd en Gezin gerealiseerd hadden. Ik vind het verschil tussen deze 70 gemeenten en 147 gemeenten die verwachten in 2009 een Centrum voor Jeugd en Gezin te hebben opvallend. Dit betekent dat er in korte tijd nog veel moet gebeuren om de verwachting van de gemeenten te realiseren. Ik blijf dit nauwlettend volgen.
Bij gemeenten met een kleiner inwonersaantal verloopt de ontwikkeling van de Centra voor Jeugd en Gezin langzamer dan bij gemeenten met een groter inwonersaantal. Zo bestaat ruim 54% van de gemeenten waarin in 2011 een Centrum voor Jeugd en Gezin operationeel wordt uit gemeenten met een inwonersaantal dat kleiner is dan 20 000. Ik heb de eerder in deze brief genoemde ambassadeur Samenwerken voor de jeugd, Dolf van Veen, gevraagd met een voorstel te komen over het bieden van extra ondersteuning aan deze kleinere gemeenten.
3.2.2 Aanvullende beelden vanuit de gemeentelijke praktijk
Het traject «Opvoeden in de Buurt», dat in 2006 van start ging met de zeven grote gemeenten die extra middelen kregen voor opvoed- en gezinsondersteuning en de bijbehorende provincies/stadsregio’s3, levert informatie op over de wijze waarop gemeenten het organiseren en realiseren van opvoedsteun het beste kunnen aanpakken. In een brief van 23 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006–2007, 29 815, nr. 91) bent u geïnformeerd over dit traject.
Bij deze brief treft u het eindrapport aan waarmee inzicht wordt geboden in de extra gerealiseerde opvoedsteun in de zeven gemeenten.1 De belangrijkste lessen van Opvoeden in de Buurt zijn:
– Het extra geld èn het gevoel van urgentie door de afspraken in het kader van Opvoeden in de Buurt hebben veel in beweging gezet. De sturende rol van de betrokken gemeenten en het aanbod in het preventieve domein hebben daardoor een enorme impuls gekregen. Er zijn snel meer dan 23 000 gezinnen extra bereikt, waarvan ook een aanzienlijk aantal met zwaardere problematiek. Op uitvoerend niveau zijn de professionals tot betere samenwerking gekomen.
– Door de druk van de tussen de betrokken overheden gemaakte afspraken is niet van tevoren heel veel tijd besteed aan het precies uitwerken van de wijze van betere ondersteuning van jeugdigen en gezinnen. Dit heeft als groot voordeel gehad dat heel snel daadwerkelijk meer opvoed- en opgroeiondersteuning beschikbaar is gesteld. Nu komt bij de zeven gemeenten de periode in beeld dat, mede op basis van de opgedane ervaringen, de effectiviteitsvraag centraal komt te staan. In toenemende mate ontstaat oog voor de vraag of de interventies van professionals soelaas bieden aan jeugdigen en gezinnen. De zeven gemeenten zien hierin parallellen met de implementatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning: ook bij de implementatie van deze wet begin na een paar jaar de echte cliëntgerichte innovatie van de grond te komen.
– Het is van groot belang dat verdere stappen worden gezet in het zoveel mogelijk inzetten van bewezen effectieve ondersteuning. Opvallend is namelijk dat er relatief weinig interventies in de zeven gemeenten zijn ingezet die vermeld staan in de Databank Effectieve Interventies. Er moet verder gewerkt worden aan het beoordelen van interventies, maar wellicht moeten ook op andere manieren verdere stappen gestimuleerd of afgedwongen worden. Mogelijkheden hiertoe wil ik bespreken tijdens het nog te houden laatste bestuurlijke overleg Opvoeden in de Buurt.
In november vindt deze laatste bestuurlijke bijeenkomst plaats. De betrokken wethouders, gedeputeerden en ik bespreken dan de uitkomsten van Opvoeden in de Buurt zoals vastgelegd in de bijgevoegde eindrapportage en de verrichtingen in de zeven gemeenten op het terrein van de aansluiting tussen de Centra voor Jeugd en Gezin en de bureaus jeugdzorg. Alle lessen van Opvoeden in de Buurt zullen betrokken worden bij het standpunt over de toekomst van de zorg voor jeugd, dat het kabinet uw Kamer begin 2010 zal doen toekomen.
Op 6 juli 2009 heb ik u bij brief mijn reactie gegeven op de – nog niet in stemming gebracht – motie Dibi waarin de regering wordt gevraagd «afzonderlijk vast te stellen wat de effectiviteit van de CJG’s is in het bereiken van ouders en kinderen en het bieden van preventieve jeugdzorg» (Tweede Kamer 2008–2009, 31 700 XVII, nr. 54).
In genoemde brief schrijf ik ondermeer dat ik in circa tien gemeenten aanvullend onderzoek wil verrichten om nader beeld te krijgen over de effectiviteit van de Centra voor Jeugd en Gezin. Ik geef daarbij aan dat ik in de nu voorliggende voortgangsrapportage uw Kamer zal berichten wanneer u deze informatie tegemoet kunt zien.
De roep om zicht op effectiviteit van Centra voor Jeugd en Gezin is ook vanuit gemeenten te horen. Inmiddels is vanuit meerdere gemeenten aan mij gevraagd of ik bereid ben om samen met hen uit te werken wanneer een Centrum voor Jeugd en Gezin effectief is en op welke wijze dit gemonitord kan worden. Deze gemeenten zien meerwaarde in een gemeenteoverstijgende benadering, omdat hierdoor kennis en kunde gecombineerd wordt en bovendien onderlinge vergelijking tussen gemeenten mogelijk wordt. Ik kom deze gemeenten graag in hun wens tegemoet.
Mijn in juli aan uw Kamer kenbaar gemaakte voornemen en het verzoek van de gemeenten wil ik samen voegen tot één ontwikkel- en onderzoekstraject. Ik wil daarbij de volgende stappen doorlopen:
– In september heb ik met een klein aantal gemeenten een aanzet gegeven in de beantwoording van de vraag wanneer een Centrum voor Jeugd en Gezin effectief is en op welke wijze dit gemonitord kan worden.
– Tijdens het congres Samenwerken voor de Jeugd op 7 oktober is in een workshop deze aanzet besproken en verrijkt met de ideeën van aanwezigen.
– De aldus verrijkte aanzet wordt verder uitgewerkt door Jeugd en Gezin en een aantal gemeenten. Ik zal Integraal Toezicht Jeugdzaken (ITJ) deze uitwerking voorleggen voor advies. ITJ is het samenwerkingsverband van de vijf inspecties op het terrein van jeugdzorg, gezondheidszorg, onderwijs, werk en inkomen en openbare orde en veiligheid
– Vervolgens worden de ideeën kritisch bezien door het onderzoeksbureau dat rond de jaarwisseling het effectiviteitsonderzoek in circa tien gemeenten zal verrichten. Ik verwacht hierdoor in het voorjaar van 2010 de onderzoeksrapportage aan uw Kamer te doen toekomen.
3.3 Activiteiten op landelijk niveau
Wettelijke verankering van de Centra voor Jeugd en Gezin
Op 15 juni 2009 is de wetswijziging om de Centra voor Jeugd en Gezin wettelijk te verankeren naar uw Kamer gestuurd (Tweede Kamer 2009–2010, 13 199, nr. 1). In dit wetsvoorstel wordt ook de gemeentelijke regierol op de jeugdketen wettelijk vastgelegd. Binnenkort ontvangt uw Kamer de nota naar aanleiding van het verslag.
Veel van de vanuit Jeugd en Gezin ontplooide activiteiten gericht op het ondersteunen van gemeenten hebben plaatsgevonden in het bredere verband van Samenwerken voor de Jeugd, waar in het begin van deze brief op is ingegaan. Via de website www.samenwerkenvoordejeugd.nl en via de regelmatig verschijnende e-mailnieuwsbrief wordt informatie gegeven over ontwikkelingen. En via de helpdesk Samenwerken voor de Jeugd worden vragen van gemeenten beantwoord.
Aanvullend hierop verschijnen er handreikingen in deGereedschapskist CJG. Via deze handreikingen wordt de aandacht van gemeenten gevestigd op bepaalde aspecten ten aanzien van de vorming van de Centra voor Jeugd en Gezin of aanpalende terreinen. Het meest ideaal is als in deze handreikingen aandacht besteed kan worden aan aansprekende voorbeelden uit gemeenten. Zo ben ik met GGZ Nederland aan het kijken welke voorbeelden in een handreiking geschetst kunnen worden om te stimuleren dat in de Centra voor Jeugd en Gezin vroegtijdige en psychische hulp beschikbaar is. Op die manier geef ik invulling aan de motie Langkamp-Dibi (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 XVII, nr. 47) waarin de regering wordt verzocht te stimuleren dat in alle Centra voor Jeugd en Gezin vroegtijdige en psychische hulp beschikbaar is.
In afstemming met mijn programmaministerie heeft de VNG een landelijk ondersteuningstraject ingericht voor gemeenten. De ondersteuning bestaat uit vijf onderdelen:
1. Kennisdeling: praktijkgerichte masterclasses en workshops, regionale intervisiebijeenkomsten voor wethouders, projectleiders, beleidsmedewerkers.
2. Bende van Bart: via een informeel bestuurlijk netwerk delen wethouders en gedeputeerden kennis en ervaring over de invoering van hun CJG.
3. Themawebsite www.vng.nl/cjg: praktijkvoorbeelden, formats, handreikingen, checklists, ondersteuningsinstrumenten.
4. Implementatieadvies: bereiken van een doorbraak bij het vastlopen van regionale samenwerking en besluitvormingsprocessen, in samenwerking met de invoeringstrajecten Verwijsindex en Digitaal Dossier JGZ.
5. CJG in één dag: bijeenkomsten rond de gemeenteraadsverkiezingen om nieuwe wethouders in te werken in het actuele jeugd- en onderwijsbeleid.
De VNG sluit bij de advisering van gemeenten zoveel mogelijk aan bij andere ondersteuningstrajecten in het bredere jeugd- en onderwijsveld, om dubbeling van activiteiten te voorkomen. De focus van het project ligt op het ondersteunen van laatbloeiers, veelal kleinere gemeenten die bij de invoering van hun CJG afhankelijk zijn van samenwerking met bovenlokale partijen.
De VNG heeft in de zomer een aantal succesvolle CJG-invoeringsprojecten laten beschrijven en filmen – van a tot z, in de vorm van businesscases. Met het Werkpakket CJG (DVD en werkboek) krijgen gemeenten de gelegenheid om bij voorlopers een «kijkje in de keuken» te nemen. Gemeenten kunnen het werkpakket gebruiken als basis voor een startbijeenkomst of als hulpmiddel voor (intervisie)gesprekken met partners binnen het CJG. In het werkpakket gaat behalve naar de organisatie van een CJG vooral aandacht uit naar de ontwikkeling van een professionele, contactgerichte cultuur die aansluit bij de belangrijke rol van gezinnen en van het onderwijs. Het pakket wordt in november gratis aan gemeenten toegezonden.
In aansluiting op het Werkpakket CJG biedt de VNG aan gemeenten en regionale samenwerkingsverbanden workshops op maat aan. Deze doorbraaksessies richten zich specifiek op urgente knelpunten in bovenlokale en regionale samenwerking.
De sleutel om te komen tot betere opvoed- en opgroeiondersteuning ligt in de handen van de professionals die jeugdigen en ouders daadwerkelijk terzijde staan. Het ontwikkelen van het Centrum voor Jeugd en Gezin is een opdracht die veel vergt van managers en professionals. Professionals kennen en kunnen al veel. Maar met de vorming van Centra voor Jeugd en Gezin komen er ook nieuwe uitdagingen op hen af op het gebied van bijvoorbeeld vraaggericht werken en samenwerken.
Jeugd en Gezin heeft daarom in overleg met vertegenwoordigers van brancheorganisaties, beroepsverenigingen, kennisinstituten, wetenschappers en cliëntenorganisaties een projectplan opgesteld voor een ondersteuningstraject voor de professional. De uitdaging is dat betrokken partijen, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, werken aan het verbeteren van de kwaliteit van de gezamenlijke dienst- en hulpverlening. Het gaat daarbij om de volgende aspecten:
– Faciliteren dat professionals voldoende zijn toegerust om hun taken binnen het Centrum voor Jeugd en Gezin te kunnen uitvoeren, door het benoemen van competenties (wat moeten professionals die werkzaam zijn in een Centrum voor Jeugd en Gezin kennen en kunnen) en het stimuleren van deskundigheidsbevordering.
– Stimuleren van optimale randvoorwaarden die professionals ondersteunen bij het uitvoeren van hun taken. Hierbij valt te denken aan de mogelijkheid voor scholing en werkbegeleiding en het toegankelijk maken van kennis (zoals methodieken en privacywetgeving).
In het najaar komen de volgende producten beschikbaar:
– Een brochure waarin de taken en competenties van professionals in het Centrum voor Jeugd en Gezin staan omschreven.
– Een overzicht van bestaand aanbod van (gezamenlijke) deskundigheidsbevordering van de professionals dat in het kader van de vorming van de Centra voor Jeugd en Gezin in den lande wordt gehanteerd. Hierbij wordt inzichtelijk gemaakt of en zo ja wat er aanvullend moet gebeuren aan deskundigheidsbevordering.
Verder wordt momenteel in overleg met de relevante kennisinstituten1 bekeken wat er gebeurt ten aanzien van kennisontwikkeling en kennisdeling. Op die manier zullen hiaten in kennis duidelijk worden.
Versterken van de eigen kracht
Een wethouder zei onlangs «Het Centrum voor Jeugd en Gezin moet gewoon zijn, heel gewoon. Mensen moeten zelf leren sterk te worden en het niet laten overnemen door anderen. Dat is het Centrum voor Jeugd en Gezin».
Deze schets geeft naar mijn mening uitstekend de essentie weer van het centrum zoals het mij voor ogen staat: het versterken van de eigen kracht.
Op drie manieren wordt gewerkt aan het versterken van de eigen kracht.
Ten eerste gaan circa tien gemeenten aan de slag met de vraag op welke manier de Centra voor Jeugd en Gezin een rol kunnen spelen in het versterken van de pedagogische kwaliteit van de buurt. Zij worden hierbij begeleid door een aantal experts, waaronder prof. dr. M. de Winter. Hij is vanuit de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling betrokken geweest bij het opstellen van het recente advies Investeren rondom kinderen van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling en de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg.
Het gaat hierbij om het volgende. Algemeen bekend is dat de buurt en sociale netwerken een belangrijke rol spelen bij het ontstaan en het voortduren van pedagogische problemen. Er zijn tal van aanwijzigingen dat de sociaal-pedagogische kwaliteit van de buurt in sterke mate kan bijdragen aan preventie: het voorkomen en het vroeg signaleren van problemen als kindermishandeling, jeugdcriminaliteit en jongerenoverlast. Het is daarom van belang onderlinge steun, vertrouwen en betrokkenheid van buurtbewoners te versterken. Om de bereidheid te bevorderen om informele sociale controle uit te oefenen, zoals het letten op elkaars kinderen. Om een aantal gemeenschappelijke waarden ten aanzien van kinderen en jongeren te delen.
Dit project ter versterking van de pedagogische kwaliteit van de buurt, is onderdeel van het «Progamma vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin». Dit programma is opgesteld naar aanleiding van de moties van de kamerleden Slob en Voordewind (Tweede Kamer 2008–2009, 31 700, nr. 17 en nr. 22). Het programma beoogt (1) meer vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin; (2) professionals maken meer gebruik van vrijwillige inzet; (3) gemeenten maken meer gebruik van inzet vrijwilligers en (4) structurele relatie (landelijke) vrijwilligersorganisaties en gemeenten. De looptijd van dit programma is van 2009 t/m 2011 en voor ieder jaar is € 6 miljoen beschikbaar.
Ten tweede zal via het opvoeddebat de eigen kracht worden versterkt, ook om de pedagogische kwaliteit in de buurt te versterken. Doelen van het opvoeddebat zijn: het bespreekbaar maken van opvoeding, het verlagen van de drempel naar het Centrum voor Jeugd en Gezin, het versterken van sociale samenhang op buurtniveau. Op 15 mei, de Dag van het Gezin 2009, is de site www.opvoeddebat.nl gelanceerd. Op het congres van 7 oktober is de start gegeven aan de opvoedestafette. Met deze estafette wordt een impuls gegeven aan lokale initiatieven om het gesprek over opvoeding te stimuleren zodat ouders en mede-opvoeders met elkaar in gesprek gaan over opvoeding. Gedurende de looptijd van de estafette, van oktober 2009 tot eind 2010, wordt geëxperimenteerd met diverse vormen waarop het opvoeddebat vorm kan krijgen. Dit leidt tot een eindadvies op de afsluitende conferentie eind 2010, waarbij zal worden ingegaan op de wijze waarop het organiseren van ontmoetingen tussen ouders een meer structurele vorm kan krijgen.
Ten derde bekostig ik effectiviteitsonderzoek naar de toepasbaarheid van de Eigen Kracht Conferentie in het preventieve jeugddomein in zes Overijsselse pilotgemeenten. Dit onderzoek vloeit voort uit de motie van het lid Voordewind (Tweede Kamer 2007–2008, 29 815, nr. 157) waarmee de regering is verzocht te bevorderen dat gemeenten de Eigen Kracht Conferenties opnemen als hulpaanbod in Centra voor Jeugd en Gezin.
Dat niets zo belangrijk is als het aanspreken van de eigen kracht van een kind, een jongere of een gezin heb ik aangegeven in mijn bijdrage op een conferentie over eigen kracht op 1 oktober. Tijdens deze op initiatief van de provincie Overijssel gehouden conferentie hebben ruim 200 vertegenwoordigers van instellingen, gemeenten en provincies hun ervaringen uitgewisseld over Eigen Kracht Conferenties in relatie tot het Centrum voor Jeugd en Gezin. Daarmee is een mooie stap gezet om initiatieven die de eigen kracht van gezinnen kunnen versterken bij elkaar te brengen.
Er is veel gaande in gemeenten, met heel veel inzet van velen. Het belang van verbinden, verbeteren en versterken van opvoed- en opgroeiondersteuning en van samenwerken voor de jeugd is onomstreden. Het gaat om een maatschappelijke opgave die burgers, professionals en bestuurders ervaren. Dat is een groot goed.
Uit de inhoudelijke verslagen die de gemeenten hebben ingediend in het kader van de Tijdelijke regeling CJG blijkt dat er heel veel in beweging is gemeenten. Gemeenten en instellingen zijn druk bezig te werken aan meer opvoed- en opgroeiondersteuning én aan meer samenwerking tussen instellingen. Gemeenten zijn nog verre van tevreden over het bereikte. De ervaringen van «Opvoeden in de Buurt» geven aan dat het tijd kost om de beweging die is ingezet vorm te geven. Ik herken dit beeld zeer: er is veel gaande dat heel positief is, maar er moet ook nog veel gebeuren om te komen tot waar het om gaat: daadwerkelijke verbetering van de steun die jeugdigen en gezinnen nodig hebben. Het in gang zetten van een andere werkwijze met de benodigde cultuurveranderingen kost tijd. Ik zie in het land heel veel enthousiasme en inzet, zowel bij professionals als bij bestuurders. Het is zaak om door te gaan op de ingeslagen weg en te werken aan verdere verbeteringen.
Het feit dat gemeenten nog niet tevreden zijn over het bereikte geeft aan dat zij serieus werk maken van het benodigde verbeteren, verbinden en versterken van opvoed- en opgroeiondersteuning. Dat neemt niet weg dat ik kritisch de verrichtingen volg en bij onvoldoende voortgang concrete actie onderneem om tot versnelling te komen, waar in deze voortgangsrapportage een aantal voorbeelden van te vinden is. We mogen daarbij niet te snel tevreden zijn: het gaat om het resultaat. Alleen zo kan worden bereikt wat een moeder zegt over het Centrum voor Jeugd en Gezin in Enschede (dat bekend staat onder de naam Loes): «Elke keer als er iets is, dan denk ik gelijk aan de website en dan ga ik Loes e-mailen».
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31001-82.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.