Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 30982 nr. 10 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 30982 nr. 10 |
Vastgesteld 3 april 2013
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van de brief van 27 februari 2013 inzake de beleidsdoorlichting van artikel 9 van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die gaat over de Algemene nabestaandenwet (Anw) (Kamerstuk 30 982, nr. 9).
De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 2 april 2013.
Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Van der Burg
Adjunct-griffier van de commissie, Lips
Vragen en antwoorden
1
Kan de regering toelichten in hoeverre gemeenten daadwerkelijk de Anw-gerechtigden helpen om weer aan het werk te gaan?
Antwoord op vraag 1:
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor ondersteuning van nabestaanden bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Dit geldt ten aanzien van alle personen met een nabestaandenuitkering, dus ook de huidige groep nabestaanden. Gemeenten hebben in hun re-integratieverordening opgenomen dat nabestaanden gebruik kunnen maken van gemeentelijke voorzieningen die gericht zijn op re-integratie, zoals scholing of sociale activering. Gemeenten beschikken, sinds 2005, via de Stichting Inlichtingenbureau Gemeenten ook over de gegevens van nabestaanden met een Anw-uitkering die niet werken. Ik heb onlangs gesprekken gevoerd met nabestaanden. Daaruit heb ik een belangrijke boodschap meegenomen die alle nabestaanden mij meegaven. Nabestaanden hebben, juist direct na het overlijden van hun partner, behoefte aan begeleiding. Daarbij gaat het niet alleen om het financiële aspect, maar ook om alles wat erbij komt kijken als je partner overlijdt. Ik wil kijken of ik daar wat mee kan in de uitwerking van de maatregel. Daarom wil ik met de VNG in overleg treden om te bezien of er naast het verstrekken van de inkomensvoorziening door de SVB ook een actievere taak kan zijn weggelegd voor gemeenten in de individuele begeleiding van nabestaanden. Laat ik daarbij wel voorop stellen dat ik ook tot taak heb de overheidsfinanciën op orde te brengen.
2
De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat uit onderzoek van onder andere Astri blijkt dat gemeenten deze groep niet altijd van dienst zijn. Herkent de regering zich in deze constatering van het onderzoek?
Antwoord op vraag 2:
Nabestaanden kunnen op verzoek om ondersteuning vragen bij gemeenten. Zoals in vraag 1 aangegeven zijn gemeenten nu al verantwoordelijk om die ondersteuning te bieden. Gemeenten hebben geen verplichting om nabestaanden actief te benaderen.
3
Kan in de visie van de regering een reden van de constatering dat gemeenten Anw-ers onvoldoende van dienst zijn, gevormd worden door het feit dat gemeenten geen financiële prikkel hebben om deze groep aan het werk te helpen, omdat de Anw niet door hen wordt uitgevoerd? Zo ja, overweegt de regering om deze prikkels alsnog in te bouwen?
Antwoord op vraag 3:
De Anw wordt uitgevoerd door de Sociale verzekeringsbank. De nabestaandenuitkering wordt betaald uit het Anw-fonds. De Anw kent geen re-integratieverplichting. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ondersteuning van nabestaanden die op zoek zijn naar werk. Het financiële belang voor gemeenten om nabestaanden te ondersteunen is niet direct aanwezig. Echter, gemeenten zijn wel verantwoordelijk voor nabestaanden die een beroep doen op gemeenten bij de ondersteuning bij het zoeken naar werk. Zoals ook in vraag 1 aangegeven wil ik kijken of gemeenten daar een actievere taak bij kunnen innemen. Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting wordt het budgettaire effect van de regeerakkoordmaatregel nog eens tegen het licht gehouden. Mogelijk blijkt uit deze analyse dat de financiële opbrengst hoger is dan eerder werd gedacht.
4
De leden van de VVD-fractie constateren dat het doel van de integratie van de halfwezen- en nabestaandenuitkering vereenvoudiging is en het realiseren van een ombuiging. De regering maakt een verschil in de hoogte van de uitkering tussen nabestaanden met en zonder kinderen. Waarom wordt de Anw eenvoudiger in de uitvoering als twee uitkeringen worden geïntegreerd, maar daarnaast wel verschillende uitkeringshoogtes worden ingevoerd?
Antwoord op vraag 4:
De integratie van de halfwezenuitkering met de nabestaandenuitkering maakt onderdeel uit van de wet vereenvoudiging regelingen SVB (Kamerstukken II 2012/13, 33 318). Deze wet is inmiddels aangenomen door de Eerste Kamer en is in werking getreden. Deze maatregel levert minder werk op voor de uitvoering omdat de SVB geen aparte beschikkingen voor halfwezenuitkeringen meer hoeft te verzenden en omdat minder mensen een uitkering ontvangen. De structurele besparing op de uitvoeringskosten bedraagt € 0,3 miljoen per jaar.
5
Houden de geraamde uitkeringslasten rekening met inwerking treden van de Wet export uitkeringen? Zo nee, wat is het verschil in uitkeringslasten als hiermee wel rekening wordt gehouden? Zo ja, wat is het effect op de uitkeringslasten van de Anw?
Antwoord op vraag 5:
De wet export uitkeringen die door de Eerste Kamer in behandeling is, heeft alleen betrekking op het stopzetten van export van kinderbijslag en kindgebonden budget naar landen buiten de EU. De wet woonlandbeginsel heeft wel betrekking op de Anw. Door laatstgenoemde wet wordt er in 2013 € 9 miljoen bespaard op de Anw aflopend naar € 6 miljoen in 2016. De wet woonlandbeginsel is ook meegenomen bij de raming van de Anw-verkorting naar 1 jaar.
6
Wat is het structurele bedrag wat is gemoeid met de Anw, te weten de uitkeringslasten en uitvoeringskosten samen?
Antwoord op vraag 6:
In 2012 bedroegen de uitkeringslasten € 859 miljoen (Anw-uitkering + Anw-tegemoetkoming), de uitvoeringskosten bedroegen € 19 miljoen. Voorgenoemde bedragen betreffen de lasten op de begroting van SZW. De werkgeverslasten Anw1 bedroegen in 2012 € 57 miljoen. In 2017 worden de totale uitkeringslasten op € 480 miljoen en de uitvoeringskosten op € 12 miljoen geschat. Door demografische ontwikkelingen en voorgenomen beleid van dit kabinet (zoals de Anw-duurverkorting naar 1 jaar) zullen de uitkeringslasten en uitvoeringskosten in de verdere toekomst nog sterker dalen.
7
Kan de regering nader toelichten welk deel van de uitvoeringskosten wordt besteed aan opsporing en bestrijding van fraude in het kader van de Anw?
Antwoord op vraag 7:
Jaarlijks geeft de SVB circa € 6,5 miljoen uit aan handhaving. Dat levert € 21 miljoen op aan terugvorderingen en sancties (boeten en maatregelen). Hierbij zijn de besparingen op uitkeringen (na stopzettingen) nog niet meegenomen. De kosten van handhaving worden volgens een kostentoerekeningssystematiek, samen met alle andere kosten, over de wetten verdeeld. Grosso modo komt circa 7% voor rekening van de Anw, dat is € 460.000.
8
De leden van de VVD-fractie constateren dat Anw-gerechtigden, die aan het werk gaan, vaak later weer minder gaan werken of zelfs uitvallen. Welke verklaringen heeft de regering voor deze ontwikkeling? Hoe kan dit in de visie van de regering worden tegengegaan?
Antwoord op vraag 8:
Enerzijds heeft dat te maken met de samenstelling van de groep nabestaanden (een gemiddeld hogere leeftijd en een groter aandeel vrouwen dat nooit gewerkt heeft in vergelijking tot de beroepsbevolking). Anderzijds zorgt de afwezigheid van arbeids- en re-integratieverplichtingen in de Anw er voor dat er geen prikkel is om aan het werk te gaan of te blijven en beperkt de relatief ruime inkomensvrijlating de doorstroom naar een grotere baan.
De vrijlating van het inkomen uit arbeid is bedoeld om werken niet te ontmoedigen. Maar een neveneffect hiervan is dat er weinig stimulans is om meer te gaan werken dan de vrijlating en daarmee uit de uitkering te komen.
9
Grafiek 12 van de beleidsdoorlichting laat zien dat binnen de Anw-gerechtigden sinds 2002, het aantal nabestaanden zonder inkomsten uit arbeid toeneemt tot 55%. Dit in tegenstelling tot de algehele arbeidsparticipatie en de arbeidsparticipatie van vrouwen, die alleen maar is toegenomen. De regering stelt dat dit niet de personen zijn, die binnenkort 65 worden en niet degenen, die deels arbeidsongeschikt zijn. Kan de regering toelichten uit welke personen deze groep dan wel bestaat?
Antwoord op vraag 9:
In de toelichting bij deze grafiek is te lezen dat het steeds minder participeren waarschijnlijk samenhangt met de samenstelling van de Anw-populatie. Een groot deel van de Anw’ers bevindt zich in de leeftijdsklasse 55–65 jaar. De arbeidsparticipatie in deze leeftijdsklasse is lager dan in de algehele bevolking en binnen de gehele vrouwelijke bevolking.
10
Kan de regering de demografische achtergrond van de groep nabestaanden zonder inkomsten uit arbeid nader definiëren naar werkverleden, opleiding en achtergrond (waaronder allochtoon en autochtoon)?
Antwoord op vraag 10:
De SVB houdt geen gegevens over werkverleden en opleiding van nabestaanden bij. Deze gegevens zijn niet van belang bij het bepalen van het recht op Anw. Wel zijn er gegevens beschikbaar over de herkomst (geboorteland) van Anw-gerechtigden per maart 2013, zie volgende tabel:
Herkomst |
Percentage Anw-gerechtigden |
---|---|
Nederlands |
72% |
Westers |
7% |
Niet-Westers |
12% |
Onbekend |
9% |
Daarnaast laat onderzoek van het CBS2 zien dat het percentage nabestaanden dat gebruik maakt van de Anw na het overlijden van de partner vrijwel gelijk is onder autochtonen en allochtonen.
11
Valt uit de toegezonden gegevens de conclusie te trekken dat Anw-gerechtigden met kind na verloop van tijd stoppen met werken?
Antwoord op vraag 11:
Uit grafiek 7 van de beleidsdoorlichting blijkt dat het percentage Anw-gerechtigden met kind zonder inkomsten uit arbeid, iets stijgt in de periode 2002–2012 binnen het cohort dat in 2002 de Anw is ingestroomd (en in 2012 dus nog steeds in de Anw zitten). Nabestaanden die het lukt genoeg te verdienen om uit de Anw te komen zitten niet in deze grafiek. De reden voor het niet uitstromen is deels dat de populatie Anw’ers steeds iets ouder wordt waardoor terugkeer naar de arbeidsmarkt moeilijk wordt. Daarnaast speelt ook mee dat uitstroom naar werk lager wordt naar mate men langer in een uitkering zit.
12
In hoeverre hebben nabestaanden, die nu een nabestaandenuitkering krijgen, zich ook particulier tegen een overlijdensrisico verzekerd?
13
Is de regering bekend of alleen nabestaanden, die een eigen woning bezitten of erven, zich ook particulier verzekeren of is de groep breder?
Antwoord op vraag 12 en 13:
Het is in het algemeen lastig precieze cijfers te geven in welke mate paren zich verzekeren tegen het overlijdensrisico en in het bijzonder, in welke mate de huidige nabestaanden verzekerd waren tegen het overlijdensrisico van hun partner. Dit komt doordat de verschillende soorten verzekeringen die mogelijk zijn (hierbij dient gedacht te worden aan de collectieve regelingen via pensioenfondsen, private verzekeringen voor inkomensuitkeringen, maar ook overlijdensrisicoverzekeringen voor eenmalige uitkeringen, al dan niet gekoppeld aan een hypothecaire lening), niet centraal geregistreerd worden. Op onderdelen kan echter wel inzicht gegeven worden. Het blijkt uit gegevens van DNB dat circa 90% van de beroepsbevolking op enige wijze verzekerd is voor een partnerpensioen (naast de Anw)3.
Dit beeld wordt bevestigd door gegevens over de inkomensbronnen van nabestaanden, zoals bekend uit de representatieve steekproef die gebruikt wordt voor de reguliere koopkrachtberekeningen door het ministerie van SZW. Ook hieruit blijkt dat circa driekwart van de nabestaanden die onder de Anw-regeling vallen (en geboren zijn na 1950) enige vorm van een nabestaandenpensioen ontvangen.
Het is de regering niet bekend in welke mate die nabestaanden die een eigen woning bezitten zich meer of vaker verzekerd hebben tegen overlijdensrisico dan andere nabestaanden. Zoals hierboven ook gesteld heeft een ruime meerderheid, ook van degenen die geen eigen woning bezitten, een verzekering voor een partnerpensioen. Het ligt in de rede dat bezitters van een eigen woning relatief vaak een overlijdensrisicoverzekering gekoppeld aan de hypothecaire lening zullen hebben. Dit blijkt overigens niet altijd het geval4.
14
Kan de regering de demografische achtergrond van de weduwen, die niet economisch zelfstandig zijn, schetsen?
Antwoord op vraag 14:
Zie vraag 10.
15
Staat de huidige vormgeving van de Anw naar de mening van de regering de nastreving van het geschetste doel van de sociale zekerheid, te weten zelfredzaamheid, in de weg?
Antwoord op vraag 15:
De regering is van mening dat de Anw niet goed meer aansluit bij de uitgangspunten van het huidige sociale stelsel. Het sociale stelsel is nu meer activerend. De uitkeringsvoorwaarden van de Anw zijn minder activerend en gericht op participatie dan bij andere uitkeringsregelingen. In andere sociale zekerheidsuitkeringen gaat werk boven inkomen; participatie boven inkomensbescherming. De Anw heeft geen arbeids- en re-integratieverplichting. Alleen nabestaanden die zelf willen gaan werken, worden geholpen door gemeenten bij hun re-integratie. Ook is er een ruime vrijlating van inkomen uit arbeid. Deze is bedoeld om werken niet te ontmoedigen, maar heeft als neveneffect dat er weinig stimulans is om meer te gaan werken en zo uit de uitkering te raken. Voorkomen moet worden dat nabestaanden te lang aan de kant staan.
16
Welk gedeelte van de nabestaanden met een halfwezenuitkering, loopt door naar de Wet werk en bijstand (WWB) als hun jongste kind 18 jaar wordt?
Antwoord op vraag 16:
Uit gegevens van de SVB blijkt dat 44% van de nabestaanden met een kind, waarvan het jongste kind 17 is, geen inkomsten uit arbeid heeft. In de bijstand geldt een kleinere vrijlating voor inkomsten uit arbeid en bovendien geldt er een vermogenstoets. In de bijstand geldt geen vrijlating voor inkomsten uit een nabestaandenpensioen. Het is niet te zeggen welk deel van de nabestaanden met een kind van 18 door zal stromen naar de bijstand omdat er geen beschikking is over gekoppelde vermogensgegevens en stroomgegevens.
17
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat 42% van de nabestaanden geen baan heeft en is hiernaar ook niet op zoek is. Kan de regering deze groep nader omschrijven? Wat vindt de regering hiervan?
Antwoord op vraag 17:
Omdat het op zoek zijn naar werk niet van belang is bij het bepalen van het recht op Anw houdt de SVB hier geen gegevens over bij. De Anw heeft geen arbeids- en re-integratieverplichting. Alleen nabestaanden die zelf willen gaan werken, worden geholpen door gemeenten bij hun re-integratie. Ook is er een ruime vrijlating van inkomen uit arbeid. Deze is bedoeld om werken niet te ontmoedigen, maar heeft als neveneffect dat er weinig stimulans is om meer te gaan werken en zo uit de uitkering te raken. Voorkomen moet worden dat nabestaanden te lang aan de kant staan.
18
De leden van de VVD-fractie constateren dat nabestaanden zonder Anw-uitkering vaker een baan hebben, dan met een Anw-uitkering. Is er een significante relatie tussen het niet hebben van een baan en het hebben van een nabestaandenuitkering? Zijn er ook andere significante variabelen die het niet hebben van een baan verklaren in de groep nabestaanden met een nabestaandenuitkering? Zo ja, welke?
Antwoord op vraag 18:
Nabestaanden zonder kinderen met een voldoende hoog arbeidsinkomen komen niet in aanmerking voor een Anw-uitkering. In die zin is het logisch dat er binnen de Anw een relatief grote groep is zonder inkomsten uit arbeid. Zoals ook in de beleidsdoorlichting gememoreerd bevindt zich een groot gedeelte van de Anw’ers in de leeftijdsklasse 55–65 jaar. De arbeidsparticipatie in deze leeftijdsklasse is lager dan in de algehele bevolking.
19
Kan de regering toelichten welke rol de regering voor de werkgevers ziet om de arbeidsparticipatie van nabestaanden te vergroten? In hoeverre dient maatwerk hier een rol bij te spelen?
20
Kan de regering toelichten wat de werkgevers nu al doen om nabestaanden aan het werk te krijgen of te houden?
Antwoord op vraag 19 en 20:
Het overlijden van een partner is een ingrijpende gebeurtenis voor de nabestaande. Uit het onderzoek «Rouw en werk» blijkt dat rouw een grote impact heeft op de inzetbaarheid en belastbaarheid van rouwende werknemers. Tegeljik geven zowel nabestaanden als ondersteuners aan dat werken – als het kan – van groot belang is voor de verliesverwerking en dat te lang thuis zitten problematiserend werkt. Nabestaanden geven aan dat aandacht, begrip en steun vanuit collega’s en leidinggevenden in de eerste periode na het verlies van groot van belang zijn voor een gezonde terugkeer naar werk. Ook de in het kader van dat onderzoek geïnterviewde werkgevers wijzen op het grote belang van het snel leggen en houden van contact met de rouwende werknemer en wijze op de noodzaak om flexibel met een rouwende werknemer om te gaan. Deze werkgevers hebben de ervaring dat als ze flexibel en meelevend zijn, de betrokken medewerker niet langdurig verzuimt. Werken helpt in grote lijnen bij het rouwproces, aldus deze werkgevers, maar daarbij is wel maatwerk nodig.
Uit het onderzoek blijkt ook dat er relatief veel aanbod is in cursussen en trainingen over hoe leidinggevenden en collega’s een werknemer kunnen ondersteunen na een verlies. In dit aanbod voor werkgevers en leidinggevenden wordt ook gewezen op de noodzaak om de nabestaande genoeg ruimte te geven om het verlies te verwerken. Steeds meer werkgevers hanteren ook een zogeheten «rouwprotocol». Het doel van een rouwprotocol is dat een goede verwerking van het verlies wordt bevorderd en ziekteverzuim wordt voorkomen. Een dergelijk protocol is een handleiding voor zorgvuldig handelen en biedt ruimte voor maatwerk. Het protocol beoogt ook een wijze van opvang te regelen van de werknemer die ruimte geeft om te rouwen zonder het contact met het werk te verliezen.
Het is kortom van groot belang dat werkgevers, leidinggevenden en collega’s zich bewust zijn van de gevolgen van rouw voor de inzetbaarheid van werknemers en de wijze waarop het werken kan bijdragen aan verliesverwerking. Sociale partners zouden hierin een verantwoordelijkheid kunnen nemen door voorlichting aan werkgevers en het stimuleren van het verder ontwikkelen van rouwprotocollen. Ook bedrijfsartsen en bedrijfsmaatschappelijk werkers kunnen hier een actieve rol bij spelen.
21
Deelt de regering de mening dat werkcoaches, arbeidsdeskundigen en klantmanagers beter uitgerust moeten zijn met kennis over de verwerking van rouw, zodat daarmee de nabestaanden beter geholpen kunnen worden en als gevolg daarvan mogelijk sneller of duurzamer weer aan het werk gaan? Zo ja, hoe zal dit in de visie van de regering concreet geregeld moeten worden?
Antwoord op vraag 21:
Mensen met een uitkering die geconfronteerd worden met een verlies van de partner, zullen ook tijdelijk niet of minder inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt. Klantmanagers van gemeenten en werkcoaches en arbeidskundigen van het UWV kunnen beoordelen of sprake is van verminderde inzetbaarheid en vervolgens een tijdelijke ontheffing van de re-integratieplicht en sollicitatieplicht geven. Uit het onderzoek «Rouw en werk» komt naar voren dat klantmanagers van gemeenten en coaches van UWV relatief weinig ervaring hebben met rouwende cliënten. Er is dan ook geen standaardaanpak. Afhankelijk van de individuele situatie wordt voor een periode van drie tot zes maanden ontheffing gegeven.
Het is wenselijk dat uitvoeringsorganen zelf een werkwijze ontwikkelen voor klantmanagers, werkcoaches en arbeidsdeskundigen voor de beoordeling van de inzetbaarheid van nabestaanden. Ook deskundigheidsbevordering bij deze medewerkers van UWV en gemeenten zijn van belang.
22
Hoe heeft het Anw-fonds zich afgelopen decennium ontwikkeld?
23
Hoe hoog zou een kostendekkende Anw-premie bedragen?
Antwoord op vraag 22 en 23:
Het afgelopen decennium was er sprake van een exploitatieoverschot waardoor het vermogen van het Anw-fonds is toegenomen van € 71 miljoen in 2003 tot € 2,2 miljard ultimo 2013. Het overschot in het Anw-fonds wordt meegenomen bij de berekening van het EMU-saldo. Indien middelen uit het fonds worden aangewend voor extra uitgaven, belast dit het door het kabinet beoogde EMU-saldo. Verder zullen extra uitgaven altijd binnen de uitgavenkaders moeten worden opgevangen. Per 1 januari 2013 is de Anw-premie verlaagd van 1,1% naar 0,6% waardoor de Anw-premie bij benadering kostendekkend is.
2003 |
2004 |
2005 |
2006 |
2007 |
|
---|---|---|---|---|---|
Exploitatiesaldo |
50 |
213 |
112 |
119 |
402 |
Fondsvermogen |
71 |
284 |
396 |
515 |
917 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
|
---|---|---|---|---|---|
Exploitatiesaldo |
14 |
37 |
214 |
410 |
650 |
Fondsvermogen |
931 |
968 |
1.182 |
1.592 |
2.242 |
In miljoenen euro’s; Bron: SVB.
24
Zijn er gemeenten, die actief Anw-gerechtigden benaderen voor re-integratie, zoals scholing of sociale activering?
Antwoord op vraag 24:
Er zijn mij voorbeelden uit het verleden (ca. 2008) bekend van gemeenten die positieve ervaringen hebben met de re-integratie van nabestaanden. Het is mij niet bekend in hoeverre deze gemeenten in de huidige tijd ook actief inzetten op het benaderen van nabestaanden. Ik wil bezien in hoeverre deze of andere gemeenten daarin op dit moment actief zijn. Dit neem ik mee in mijn uitwerking van de maatregel.
25
Zijn er ervaringen met de arbeidstoeleiding van nabestaanden naar de arbeidsmarkt? Hoe ziet een dergelijk traject er uit?
Antwoord op vraag 25:
Uit het onderzoek Rouw en Werk blijkt dat er geen standaardaanpak is. Het is altijd maatwerk. In het algemeen is het rekening houden met de individuele situatie van de nabestaande een belangrijke voorwaarde voor (de terugkeer naar) werk. Daarnaast blijkt dat het belangrijk is dat de nabestaande op het werk voldoende ruimte krijgt om aan te geven wat hij of zij kan. Daarbij hanteren zowel nabestaanden als ondersteuners dat te lang thuis zitten problematiserend werkt. Zie ook het antwoord op vraag 19 en 20.
26
Zijn er gegevens beschikbaar over de inkomensval voor de achtergebleven partner en/of de kinderen?
Antwoord op vraag 26:
De inkomensval hangt voor een groot deel af van de arbeidsmarktpositie van de achtergebleven partner en of er verzekeringen of voorzieningen getroffen zijn die de financiële consequenties van het overlijden van een partner verzachten. Dit verschilt van geval tot geval. Het is moeilijk hier een algemene uitspraak over te doen. Verschillende onderzoeken laten een gemengd beeld zien: Onderzoek van het CBS5 naar de koopkracht van verweduwden in het jaar voor de verweduwing met die in het jaar daarna laat zien dat de koopkracht zelfs licht kan stijgen. Er valt iemand weg die misschien bijdroeg aan het inkomen, maar de achtergebleven partner hoeft het overgebleven inkomen niet meer te delen. Bovendien kan er aanspraak ontstaan op allerlei voorzieningen zoals bijvoorbeeld huurtoeslag of partnerpensioen.
Uit onderzoek van de SVB (2008) onder circa 2.800 nabestaanden, bleek dat 40 procent van de ondervraagden vond dat de financiële situatie ongeveer hetzelfde is gebleven, bij 49 procent deze juist is verslechterd. 11 procent van de ondervraagden zag een verbetering in de financiële situatie na overlijden van de partner6.
27
Is er inzicht op welke wijze burgers zich verzekeren voor het overlijdensrisico?
Zie antwoord op de vragen 12 en 13.
28
Worden er in CAO’s afspraken gemaakt over collectieve verzekeringen, die voor het overlijdensrisico worden aangeboden? Zijn er gegevens beschikbaar of deze verzekeringen op basis van kapitaaldekking of op risicobasis zijn?
Antwoord op vraag 28:
Sociale partners maken naast afspraken over het ouderdomspensioen vaak ook afspraken over een nabestaandenpensioen. Deze regelingen worden ondergebracht bij pensioenfondsen of verzekeraars. In onderstaande tabel (informatie van De Nederlandsche Bank, stand per 1-1-2012) is weergegeven hoeveel collectieve pensioenregelingen bij pensioenfondsen een nabestaandenpensioen bevatten en hoeveel deelnemers er daarin waren. Daarnaast hadden 817.000 personen (stand per 2011) een collectieve partnerpensioenregeling bij een pensioenverzekeraar. Het is ook mogelijk een particuliere verzekering af te sluiten voor het nabestaandenpensioen. Er is echter geen informatie beschikbaar over het aantal personen dat een dergelijke verzekering heeft. Of er in Cao’s afspraken gemaakt worden over collectieve verzekeringen voor het overlijdensrisico is mij niet bekend. Voor zover deze afspraken bestaan, zijn deze ondergebracht in de pensioenregeling.
In onderstaande tabel is tevens aangegeven welke van de collectieve verzekeringen bij pensioenfondsen op opbouwbasis dan wel op risicobasis zijn. Ook combinaties hiervan zijn mogelijk (zie toelichting bij de tabel).
Nabestaandenpensioen 2012 |
Reglementen |
Actieven (x 1.000) |
---|---|---|
Opbouwbasis |
426 |
2.058 |
Risicobasis |
124 |
468 |
Combinatie |
71 |
1.557 |
Voor pens.datum op risico; na pens.datum op opbouw |
34 |
1.211 |
Toelichting bij de tabel:
De onderste twee categorieën in de tabel worden als volgt gedefinieerd:
Combinatie: Een combinatie van opbouwbasis en risicobasis, bijvoorbeeld voor de helft op risicobasis en voor de helft op opbouwbasis.
Voor pensioendatum op risicobasis, na pensioendatum op opbouwbasis: De partners van deelnemers en gepensioneerden kunnen aanspraak maken op het partnerpensioen. De partners van gewezen deelnemers kunnen hier geen aanspraak op maken.
29
Zijn er gegevens beschikbaar over het leeftijdsverschil tussen de overledenen en de achtergebleven partner?
Antwoord op vraag 29:
Hierover zijn wel gegevens beschikbaar, maar alleen voor de hele bevolking inclusief 65-plussers, dus niet specifiek voor Anw-gerechtigden. Volgens het CBS zijn in 2010 ongeveer 38.000 gehuwde mannen overleden. Hun gemiddelde leeftijd was 74,7 jaar, de gemiddelde leeftijd van de achterblijvende vrouwen was 71,2 jaar (een gemiddeld leeftijdsverschil van 3,5 jaar). Daarnaast zijn in 2010 ongeveer 18.000 gehuwde vrouwen overleden met een gemiddelde leeftijd van 70,9 jaar. De gemiddelde leeftijd van de achterblijvende mannen was 72,7 jaar (een gemiddeld leeftijdsverschil van 1,8 jaar).
30
Welke verklaringen worden er gegeven voor het feit dat de groep Anw-ers zonder inkomsten stijgt? Hoe ziet de samenstelling van deze groep er uit?
Antwoord op vraag 30:
Het steeds minder participeren hangt waarschijnlijk samen met de samenstelling van de Anw-populatie. Een groot deel van de Anw’ers bevindt zich in de leeftijdsklasse 55–65 jaar. De arbeidsparticipatie in deze leeftijdsklasse is lager dan in de algehele bevolking. Daarnaast wordt de stap naar arbeid moeilijker hoe langer men in een uitkering zit. In het antwoord op vraag 10 wordt aangegeven dat de SVB geen gedetailleerde achtergrondinformatie over bepaalde groepen in de Anw bijhoudt.
31
Zijn er verschillen tussen achtergrondkenmerken van de groep Anw-gerechtigden met kind, die geen inkomsten uit arbeid heeft, en de groep nabestaanden met kind, die niet in aanmerking komen voor de Anw uitkering omdat de inkomsten uit arbeid hoger zijn dan het Anw-normbedrag?
De SVB houdt geen gegevens bij voor deze specifieke groepen.
32
Zijn er onderzoeken beschikbaar over de combinatie van arbeid en zorg onder alleenstaande moeders? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van deze onderzoeken?
Antwoord op vraag 32:
Tussen 2009 en 2010 heeft «het Experiment ter bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders WWB» plaatsgevonden bij 13 gemeenten. Dit onderzoek richt zich op alleenstaande ouders in de WWB en niet specifiek op nabestaanden.
De uitkomst uit het onderzoek geeft aan dat gemeenten goed in staat zijn alleenstaande ouders richting werk te activeren. Uit interviews met de gemeenten en de enquêtes onder de ouders blijkt dat extra aandacht in de vorm van re-integratieactiviteiten (scholing, workshops, begeleiding, gesprekken) als een belangrijker aspect wordt gezien dan de financiële beloning. Daarnaast laten gemeenten weten dat ouders over de «werkdrempel» geholpen moeten worden. Zolang men nog niet werkt ziet men vooral bezwaren, maar als men eenmaal werkt ervaart men na enige tijd (ook) de positieve kanten.
33
Is er onderzoek gedaan naar de financiële situatie van kinderen, die beide ouders hebben verloren?
Antwoord op vraag 33:
Specifiek onderzoek naar de feitelijke financiële situatie van wezen is mij niet bekend. Het SVB-onderzoek «De inkomenspositie van achterblijvers» uit 2008 geeft wel enig inzicht in financiële voorzieningen voor wezen. Zo wordt beschreven hoe de wezenuitkering in de Anw is vormgegeven en geeft het onderzoek inzicht in de voorzieningen in de «tweede pijler». Waar de Anw een volksverzekering is, is de verzekering voor nabestaandenpensioen in de tweede pijler beperkt tot mensen die door hun arbeidsverband zijn aangesloten bij een pensioenfonds of een pensioenverzekeraar die dekking biedt tegen het overlijdensrisico. Het nabestaandenpensioen in deze pijler valt uiteen in partnerpensioen en wezenpensioen (hier worden vanuit pensioenfondsen ook pensioenen aan halfwezen onder gerekend). Bij veel fondsen is het wezenpensioen voor volle wezen tweemaal zo hoog als voor halfwezen.
34
Is er onderzoek gedaan naar de redenen waarom werkende nabestaanden eerder minder dan meer gaan werken na het overlijden van hun partner? Zo ja, wat zijn de bevindingen van dat onderzoek?
Antwoord op vraag 34:
In het onderzoek «Participatie, bekendheid met en beroep op de Anw» van de SVB uit 2008 is onderzoek gedaan naar de redenen voor aanpassing van het aantal arbeidsuren van nabestaanden na het verlies van de partner. Het bleek dat sommige nabestaanden minder gingen werken en dat sommige nabestaande juist meer gingen werken, na het verlies van hun partner.
De redenen om minder te gaan werken waren wegens psychische en/of lichamelijke klachten, het (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn, de zorg voor kinderen of zodat men in aanmerking komt voor de Anw. De redenen om meer te gaan werken waren, het verkrijgen van een hoger inkomen om hun vaste lasten te betalen, omdat nabestaanden mee willen kunnen doen aan sociale activiteiten, zodat de kinderen mee kunnen doen aan sociale activiteiten of omdat nabestaanden een aanbod kregen om hun contract uit te breiden. Uit het onderzoek Rouw en Werk blijkt dat zowel werkgevers, als professionals als nabestaanden van mening zijn dat werken -als het kan- helpt bij het verwerkingsproces. Benadrukt wordt wel dat het gaat om maatwerk.
35
Is er onderzoek gedaan naar de rouwverwerking van kinderen, die één van hun ouders hebben verloren? Zo ja, wat zijn daarvan de uitkomsten?
36
Is er onderzoek gedaan naar hoe kinderen het beste begeleid kunnen worden na het verlies van een ouder? Zo ja, wat zijn de bevindingen daarvan?
Antwoord op vraag 35 en 36:
Het verlies van een ouder is een ingrijpende gebeurtenis in het leven van een kind. Algemeen wordt aangenomen dat bij rouwverwerking door kinderen een veilige omgeving en steun van de ouder, leerkracht, familie en vrienden van groot belang zijn. Bij het begrijpen van het rouwproces wordt vaak uitgegaan van het model van vier rouwtaken7, zoals ook beschreven in het rapport «Rouw en werk».
In de recente publicatie «Wat werkt bij rouwverwerking» van het Nederlands Jeugd Instituut8 wordt aangegeven dat dit rouwtakenmodel ook gebruikt kan worden voor het begrijpen van verliesverwerking bij kinderen, hoewel de rouwtaken dan wel wat verschillen van de rouwtaken van volwassenen.
Het Nederlands Jeugd Instituut geeft in deze publicatie ook aan dat er veel geschreven is over rouw en rouwverwerking bij kinderen, maar dat goed onderzoek naar de effectiviteit van interventies bij rouwverwerking van kinderen grotendeels ontbreekt. Vrij recent zijn twee kleine overzichtsstudies verricht naar de effecten van rouwinterventies bij kinderen en jongeren. Deze laten zien dat de resultaten tegenvallen; maar een klein groepje jeugdigen blijkt baat te hebben bij rouwinterventies. Verschillende onderzoekers waarschuwen daarom voor het problematiseren van rouw; de meeste kinderen en volwassenen redden zich prima zonder extra hulp, aldus de publicatie van het Nederlands Jeugd Instituut.
37
Is er onderzoek gedaan naar de duur van de periode, die een nabestaande gemiddeld genomen nodig heeft om weer even productief te zijn als vóór het verlies en/of ziekte van de partner?
Antwoord op vraag 37:
Uit het onderzoek Rouw en Werk blijkt dat geen enkele situatie waarin nabestaanden zich bevinden gelijk is en dat ook cijfers over nabestaanden die weer terugkeren naar werk onderling niet altijd goed vergelijkbaar zijn. Uit het onderzoek komt naar voren dat er gemiddeld 100 dagen wordt verzuimd vanwege rouw, voordat de nabestaande die terugkeert naar het oude werk, weer aan het werk gaat. Uit de meest recente cijfers uit 2010 blijkt dat vrouwen gemiddeld 124 dagen en mannen gemiddeld 93 dagen verzuimen. Overigens keert niet iedere nabestaande terug naar het oude werk. Ongeveer de helft van de nabestaanden verdwijnt geheel of gedeeltelijk uit het arbeidsproces.
38
Zijn de regering onderzoeken bekend waarbij arbeidsverplichtingen of re-integratieverplichtingen negatieve effecten kunnen hebben op het rouwproces?
Antwoord op vraag 38:
De regering is niet bekend met dergelijk onderzoek. In tegendeel, zowel de nabestaanden zelf als werkcoaches en klantmanagers onderkennen dat werken in bijna alle gevallen helpt en dat ontheffing op ontheffing niet goed is voor de cliënt. Uit het onderzoek Rouw en Werk blijkt dat zowel werkgevers, als professionals als nabestaanden van mening zijn dat werken -als het kan- helpt bij het verwerkingsproces. Benadrukt wordt wel dat het gaat om maatwerk.
39
Is er onderzoek gedaan (ook in internationaal verband) naar de succes-en faalfactoren van arbeidsverplichtingen voor nabestaanden?
Antwoord op vraag 39:
Onder de titel «Naar een nabestaande die werkt» heeft de SVB in 2008 een rechtsvergelijkend onderzoek gedaan naar de stimulering van arbeidsparticipatie van nabestaanden. Daarin is ook een internationale paragraaf opgenomen, waaruit blijkt dat de nabestaandenvoorzieningen in vier landen ook arbeidsmarktverplichtingen kenen. Zo moeten nabestaanden in Noorwegen staan ingeschreven bij het arbeidsbureau, in deeltijd werken of onderwijs volgen. In Australie, Nieuw-Zeeland en het Verenigd Koninkrijk is vereist dat de nabestaande meewerkt aan een interview, waarin de mogelijkheid tot participatie in de maatschappij of op de arbeidsmarkt wordt bekeken. In Nieuw-Zeeland maken deze interviews deel uit van een gedetailleerd planningsproces gericht op arbeidsparticipatie. Er zijn geen evaluaties bekend van deze regelingen.
40
Wat is de oorzaak dat de participatie zo gering is? Wordt dit veroorzaakt door de vrijstellingen in de Anw?
Antwoord op vraag 40:
Enerzijds heeft de achterblijvende arbeidsparticipatie van nabestaanden te maken met de samenstelling van deze groep, een gemiddeld hogere leeftijd en een groter aandeel vrouwen dat nooit gewerkt heeft dan in de beroepsbevolking. Anderzijds zorgt de afwezigheid van arbeids- en re-integratieverplichtingen in de Anw er voor dat er geen prikkel is om aan het werk te gaan en beperkt de relatief ruime inkomensvrijlating de doorstroom naar een grotere baan.
41
Wordt de geringe participatie veroorzaakt door de afwezigheid van een arbeids- en re-integratieverplichting of aan de inkomen- en vermogensvrijstelling?
Antwoord op vraag 41:
Dit zijn beide verklarende factoren voor het achterblijven van de arbeidsparticipatie van nabestaanden. De afwezigheid van arbeids- en re-integratieverplichtingen vermindert de prikkel om aan het werk te gaan terwijl de relatief ruime inkomensvrijlating doorstroom naar een grotere baan beperkt.
42
Welke andere factoren spelen een rol ten aanzien van de geringe participatie?
Antwoord op vraag 42:
Andere verklarende factoren voor de geringe participatie van nabestaanden zijn onder andere het geringe arbeidsverleden en de gemiddeld hogere leeftijd van weduwen. Daarnaast ontleent een groot deel van de nabestaanden hun recht op Anw aan het feit dat ze meer dan 45% arbeidsongeschikt zijn.
43
Kan de regering systematisch aangeven, qua uitkeringsvoorwaarden, waarin de verschillen zitten tussen een weduwe, die een Anw-uitkering ontvangt, en de divorcee, die een WWB-uitkering ontvangt? Acht de regering een dergelijk verschil acceptabel of verklaarbaar. De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering bij de beantwoording van deze vraag het kabinetsstandpunt te betrekken zoals dat is te vinden bij punt 78 uit het regeerakkoord.
Antwoord op vraag 43:
De hoogte van de nabestaandenuitkering is gelijk aan de bijstandsnorm. Nabestaanden met een kind onder de 18 jaar ontvangen de hoge nabestaandenuitkering ter hoogte van 90% wettelijk minimumloon. Alleenstaande nabestaanden ontvangen een nabestaandenuitkering ter hoogte van 70% wettelijk minimumloon. De nabestaandenuitkering is inkomensafhankelijk maar kent een ruimere vrijlating voor inkomen uit arbeid dan de bijstand. De inkomstenvrijlating in de bijstand is maximaal 25% van de inkomsten gedurende ten hoogste 6 maanden. Voor alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar bestaat in aansluiting hierop nog een inkomstenvrijlating van maximaal 12,5% gedurende 2,5 jaar. De inkomstenvrijlating in de Anw bedraagt 50% van het brutominimumloon, plus 1/3 deel van het meerdere inkomen en is onbeperkt in de tijd. Inkomen in verband met arbeid (bijvoorbeeld een WIA- of WW-uitkering) wordt geheel gekort. Eigen vermogen, de inkomsten uit dit vermogen en particuliere aanvullende nabestaandenpensioenen worden niet gekort op de nabestaandenuitkering. Als gevolg van de vrijlating bestaat er vanaf een arbeidsinkomen van € 2.400,74 per maand niet langer recht op Anw.
Het voorstel uit het regeerakkoord om de duur van de Anw te beperken zal er toe leiden dat de Anw na een overgangsperiode meer activerend wordt en gericht zal worden op participatie. Ook zal de inkomensbescherming van nabestaanden met kinderen na deze overgangsperiode in lijn zijn met de inkomensbescherming van andere alleenstaande ouders met kinderen.
44
Is de regering bereid om bij een heroverweging van de Anw alsnog de wezenuitkering mee te nemen op de wijze, die door de prof. dr C.A. de Kam is gesuggereerd?
Antwoord op vraag 44:
Nee, in de beleidsdoorlichting wordt onderzocht of de uitkeringsvoorwaarden van de Anw de arbeidsparticipatie voldoende ondersteunen en daarmee aansluiten bij de gewijzigde uitgangspunten van het stelsel van sociale zekerheid. Omdat het gewijzigde karakter van het socialezekerheidsstelsel ziet op het belang van arbeidsparticipatie en geen betrekking heeft op de positie van kinderen wordt de wezenuitkering niet betrokken bij de heroverweging.
45
De leden van de SP-fractie constateren dat in het regeerakkoord het slechte voorstel is opgenomen dat de duur van de Anw wordt gemaximeerd tot één jaar. In de beleidsdoorlichting spreekt de regering ook over de re-integratieverplichting en de vermogenstoets.
Is het waar dat de regering – naast het maximeren van de duur van de Anw – ook voornemens is om de vrijlatingsregeling in de Anw te wijzigen en de vrijlatingsregeling zoals deze nu geldt in de bijstand te introduceren in de Anw?
46
Is het waar dat de regering – naast het maximeren van de duur van de Anw – ook voornemens is om een vermogenstoets naar voorbeeld van de vermogenstoets in de WWB te introduceren in de Anw?
47
Wat levert een extra aanscherping van de re-integratieplicht en een aanscherping van de vermogenstoets in de Anw op naast de reeds ingeboekte bezuiniging van 74 miljoen?
Antwoord op vraag 45, 46 en 47:
De regeerakkoordmaatregel ziet het beperken van de duur van de Anw tot één jaar. Ik werk momenteel aan de uitwerking van de regeerakkoordmaatregel. Ik ga graag aan de hand van het uitgewerkte voorstel met u in debat over de nadere vormgeving. Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting wordt het budgettaire effect van de regeerakkoordmaatregel nog eens tegen het licht gehouden. Mogelijk blijkt uit deze analyse dat de financiële opbrengst hoger is dan eerder werd gedacht.
48
Is het waar dat voorgestelde maatregelen voor de Anw slechts zijn ingegeven door financiële redenen en het op orde brengen van de overheidsfinanciën? Zo nee, waardoor dan wel?
Antwoord op vraag 48:
De noodzaak tot deze maatregel is tweeledig. Enerzijds heeft de regering als belangrijke taak om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Anderzijds blijkt uit de beleidsdoorlichting dat de Anw niet goed meer aansluit bij de uitgangspunten van het huidige sociale stelsel. Het sociale stelsel is nu meer activerend en gericht op participatie. De uitkeringsvoorwaarden van de Anw zijn minder activerend dan bij andere uitkeringsregelingen. In andere sociale zekerheidsuitkeringen gaat werk boven inkomen; participatie boven inkomensbescherming.
De Anw heeft geen arbeids- en re-integratieverplichting. Alleen nabestaanden die zelf willen gaan werken, worden geholpen door gemeenten bij hun re-integratie. Ook is er een ruime vrijlating van inkomen uit arbeid. Deze is bedoeld om werken niet te ontmoedigen, maar heeft als neveneffect dat er weinig stimulans is om meer te gaan werken en zo uit de uitkering te raken. Als Anw-gerechtigden na afloop van de Anw, als het jongste kind 18 jaar is geworden, niet werken, eindigt hun uitkering en rest de WWB. Voorkomen moet worden dat nabestaanden te lang aan de kant staan. De huidige uitkeringsvoorwaarden zijn verklaarbaar in de historische context. Tijdens de totstandkoming van de AWW in de vijftiger jaren werkten gehuwde vrouwen vrijwel niet en was de economische zelfstandigheid van vrouwen veel geringer. Het kostwinnersmodel was toen leidend. De omstandigheden zijn nu sterk veranderd.
De arbeidsparticipatie van vrouwen is fors gestegen en vrouwen zijn economisch meer zelfstandig geworden. Maar de economische zelfstandigheid van weduwen blijft hierbij achter en uit de beleidsdoorlichting blijkt ook dat Anw-ers gedurende de looptijd van de Anw steeds minder gaan participeren. Deze sterk gewijzigde omstandigheden leggen een legitieme basis voor een andere benadering, die meer gericht is op zelfredzaamheid en zelfstandigheid.
49
Kan de regering een overzicht geven van het aantal personen per 1 januari 2013 met een Anw-uitkering uitgesplitst in type uitkering en type huishouden?
Antwoord op vraag 49:
Op 31 december 2012 waren er:
– 3.554 samenwonende Anw-gerechtigden9. Van deze groep ontvingen 3.545 personen een nabestaandenuitkering en 9 personen een nabestaanden- én een halfwezenuitkering10.
– 44.592 Anw-gerechtigden die alleen woonden of met een kind van 18 jaar of ouder. Deze groep ontving een nabestaandenuitkering.
– 10.466 Anw-gerechtigde alleenstaande ouders. Deze groep ontving een nabestaanden- en een halfwezenuitkering.
– 14.946 Anw-gerechtigden die alleen een halfwezenuitkering ontvingen. De huishoudsituatie van deze groep is niet bekend.
– Daarnaast waren er 1.422 personen met recht op een wezenuitkering.
50
Kan de regering toelichten hoeveel personen met een Anw-uitkering per 1 januari 2013 tevens een inkomen uit arbeid hebben naast de uitkering?
Antwoord op vraag 50:
Uit de beleidsdoorlichting blijkt dat in augustus 2012 9% van de Anw-gerechtigden inkomsten uit arbeid van tussen de 0% en 50% van het wettelijk minimumloon had. 5% had inkomsten uit arbeid tussen 50% van het minimumloon en het Anw-normbedrag. Tegelijkertijd ontving 22% van de personen die in principe in aanmerking komt voor een uitkering, geen uitkering omdat de inkomsten uit arbeid hoger waren dan het Anw-normbedrag (2012: € 2.400,74 per maand). Bij 27% van de Anw-gerechtigden was bij de SVB onbekend of sprake was van inkomen uit arbeid. Dit zijn met name personen met een inkomensonafhankelijke halfwezenuitkering.
51
Hoeveel personen hebben per 1 januari 2013 een Anw-uitkering aangevuld met een andersoortige uitkering, uitgesplitst per type uitkering? Kan de regering deze aantallen ook per 1 januari 2012 geven?
Antwoord op vraag 51:
Cijfers van de SVB laten zien dat per 1 januari 2013 9% Anw-gerechtigden (inclusief oud-AWW-gerechtigden) inkomsten in verband met arbeid heeft. Bij inkomsten in verband met arbeid gaat het bijvoorbeeld om een WW-uitkering of een arbeidsongeschiktheidsuitkering. 2% heeft zowel inkomsten in verband met arbeid als inkomen uit arbeid. Een verdere uitsplitsing naar uitkering is niet te geven. Op 1 januari 2012 waren beide percentages hetzelfde.
52
Kan de regering de analyse dat de economische zelfstandigheid van nabestaanden is achtergebleven ten opzichte van andere groepen cijfermatig onderbouwen?
53
Kan de regering de arbeidsparticipatie van nabestaanden cijfermatig weergeven voor de jaren 2000 t/m 2013?
Antwoord op vraag 52 en 53:
Over de jaren heen zijn zowel mannen als vrouwen economisch zelfstandiger geworden. In 2010 was 57,8% van de personen tussen 15 en 65 jaar economisch zelfstandig. Onderverdeeld naar mannen en vrouwen is dit respectievelijk 67,9% en 47,5%.
Wanneer specifiek gekeken wordt naar de positie van nabestaanden (tot 65 jaar), valt op dat deze groep inderdaad achterblijft. In 2010 is slechts 35,9% van de nabestaanden volgens het CBS economisch zelfstandig. In 2011 waren 36,1% van de nabestaanden economisch zelfstandig.
Daarbij is het zo dat weduwnaren economisch zelfstandiger zijn dan weduwen. In 2010 waren 57,4% van de weduwnaren economisch zelfstandig. Dit tegen maar 28,2%11 van de weduwen. In 2011 is dit respectievelijk 54,6% en 29,3%.
54
Kan de regering toelichten wat er precies wordt bedoeld met de zinsnede: «Werken is niet strijdig met het verwerken van het verlies van de partner.» Kan de regering deze zinsnede nader onderbouwen?
Antwoord op vraag 54:
Uit het onderzoek Rouw en Werk blijkt dat zowel werkgevers, als professionals als nabestaanden van mening zijn dat werken – als het kan – helpt bij het verwerkingsproces. Benadrukt wordt wel dat het gaat om maatwerk. De nabestaande mag best gestimuleerd worden, maar wel met individuele ruimte, begrip en steun vanuit de werkomgeving. Er is geen standaardaanpak.
55
Acht de regering het denkbaar dat het verwerken van het verlies van de partner en de zorg en begeleiding voor minderjarige kinderen wél strijdig kan zijn met het (zoeken naar) werk?
Antwoord op vraag 55:
Zoals bij vraag 37 en 54 aangegeven is geen enkele situatie, waarin nabestaanden zich bevinden gelijk. Dat bleek ook uit de gesprekken die ik heb gevoerd met nabestaanden. Een situatie, zoals geschetst, is ook denkbaar. Het sociale stelsel is er op gericht dat ook in die gevallen, waarin in individuele gevallen wegens dringende redenen arbeid tijdelijk niet kan worden gevergd, er een vangnet bestaat en er mogelijkheid is tot tijdelijke ontheffing van de sollicitatieplicht.
56
Acht de regering het wenselijk dat er ook ruimte is voor ouders met minderjarige kinderen, die ruimte en tijd nodig hebben voor rouwverwerking van de partner?
Antwoord op vraag 56:
Een aangepaste Anw sluit beter aan bij het maatschappelijk breed gedragen uitgangspunt dat werk mensen perspectief, zelfrespect en zelfstandigheid biedt en daarmee een goed voorbeeld voor hun kinderen. In alle gevallen lijkt het wel aan te bevelen personen die nabestaande geworden zijn, de eerste periode na het overlijden te ontzien.
57
Wat is de reden dat het onderzoek naar re-integratie van nabestaanden uit juni 2011 pas anderhalf jaar later aan de Kamer is aangeboden?
Antwoord op vraag 57:
Zodat de uitkomsten van het onderzoek «Rouw en werk» in een breder perspectief van de beleidsdoorlichting geplaatst konden worden en gezamenlijke verzending met de beleidsdoorlichting kon plaatsvinden. Ook de kabinetswisseling heeft een rol gespeeld.
58
Is de regering van mening dat rouwverwerking aan een bepaalde termijn is gebonden? Zo ja, aan welke termijn? Zo nee, wat is de reden dat de Anw zo fors wordt aangescherpt dat nabestaanden in grote (financiële) problemen kunnen komen?
Antwoord op vraag 58:
Nee. Met het voorstel om de duur van de Anw te beperkten tot maximaal een jaar, wordt niet de verwachting geschapen dat mensen voldoende hebben aan een rouwperiode van een jaar.
Recent nog heb ik gesprekken gevoerd met nabestaanden en ook in het rapport «Rouw en werk» zijn de ervaringen van nabestaanden neergelegd. Uit deze ervaringen komt naar voren dat alle geïnterviewde nabestaanden van mening zijn dat werken – als het kan – goed is voor het verwerkingsproces. Het verwerken van een groot verlies en het na een overgangsperiode weer gaan werken, zijn niet strijdig. Werk kan nabestaanden ook weer perspectief en structuur geven. Wel is het wenselijk dat werkgevers, collega’s en leidinggevende op de werkvloer oog hebben voor de gevolgen van rouw voor de inzetbaarheid.
59
Is de regering voornemens om de uitvoering van de Anw over te laten aan gemeenten in plaats van aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB)? Wat zijn daarbij de beweegredenen van de regering?
60
Is de regering voornemens om indien gemeenten de Anw gaan uitvoeren een financiële prikkel (profiteren van succesvolle re-integratie) voor gemeenten in te voeren over de rug van nabestaanden?
Antwoord op vraag 59 en 60:
De Anw wordt uitgevoerd door de SVB, maar gemeenten hebben al een taak bij de begeleiding van nabestaanden naar werk. Recent heb ik gesprekken gevoerd met een aantal nabestaanden. Daaruit bleek dat nabestaanden, juist direct na het overlijden van hun partner, behoefte hebben aan maatwerk, ondersteuning en begeleiding. Daarbij gaat het niet alleen om het financiële aspect en de begeleiding (terug) naar werk, maar ook om alles wat er bij komt kijken als je partner overlijdt. Ook is het van groot belang dat met deze begeleiding niet te laat begonnen wordt en de begeleiding naar werk niet pas gestart wordt als het jongste kind 18 jaar is. Gemeenten zijn goed in het bieden van maatwerk en begeleiding, omdat zij dichter bij de individuele burger staan. Ik wil daarom onderzoeken of er een betere balans kan worden gevonden in de wijze waarop de SVB en gemeenten nabestaanden ondersteunen. Bij de concrete uitwerking in wetgeving zal ik hierop terugkomen.
61
Acht de regering het wenselijk dat nabestaanden in een periode van rouw worden opgejaagd naar werk en onvoldoende tijd krijgen om zorg en begeleiding voor de minderjarige kinderen te organiseren?
Antwoorden op vraag 61
Het beperken van de duur van de Anw is ingrijpend, maar voor nieuwe gevallen wel wenselijk om zo sociale uitsluiting te voorkomen. De regering heeft er begrip voor dat het verlies van een partner een grote impact heeft en dat er na het overlijden van de partner een periode nodig is waarin verdriet de overhand heeft en men moet worden ontzien. Maar de ervaringen van nabestaanden zelf rechtvaardigen na deze periode van ontzien ook een andere aanpak, waarbij je weer bij de hand gepakt wordt. Uit de recente gesprekken met nabestaanden en ook uit het rapport «Rouw en werk» komt naar voren dat alle geïnterviewde nabestaanden van mening zijn dat werken – als het kan – goed is voor het verwerkingsproces. Het verwerken van een groot verlies en het na een overgangsperiode weer gaan werken, zijn niet strijdig met elkaar. Werk kan nabestaanden ook weer perspectief bieden. Wel is het wenselijk dat werkgevers, collega’s en leidinggevende op de werkvloer oog en begrip hebben voor de gevolgen van rouw voor de inzetbaarheid van de persoon in kwestie.
Ook blijkt uit de ervaringen dat het niet meevalt om weer aan de slag te gaan na lange tijd niet op de arbeidsmarkt geparticipeerd te hebben, vanwege o.a. de zorg voor kinderen. Dit laatste is ook wat de regering wil voorkomen bij de duurverkorting van de Anw en het sneller inzetten op maatwerk en begeleiding.
62
Kan de regering een overzicht geven van de netto inkomenseffecten per type huishouden van het voorstel zoals opgenomen in het regeerakkoord?
63
Kan de regering een overzicht geven van de cumulatieve inkomenseffecten in nettobedragen van het voorstel zoals opgenomen in het regeerakkoord en de eerdere aanpassingen per 1 januari 2013?
Antwoord op vraag 62 en 63:
Het voorstel in het regeerakkoord beperkt de duur van de Anw voor nieuwe gevallen tot maximaal één jaar. Dit betekent dat er voor het zittende bestand geen inkomenseffecten zijn. Voor nieuwe gevallen zijn er geen effecten voor het eerste jaar. Na het eerste jaar vervalt het recht op de Anw. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de bijstand kan een beroep op de bijstand worden gedaan. De bijstand is even hoog als de Anw, wel worden in de bijstand meer inkomensbronnen verrekend dan in de Anw. Ook valt met het recht op Anw de Anw-tegemoetkoming weg (momenteel ca. € 190 per jaar).
De bijstand kent een vermogenstoets en in de bijstand is de inkomenstoets strenger dan in de Anw. Indien er dus sprake is van vermogen (van meer dan € 5.685 voor een alleenstaande of van meer dan € 11.370 voor een alleenstaande ouder) of ander inkomen, zal er geen of geen volledig recht op bijstand ontstaan.
Ik neem aan dat met «eerdere aanpassingen» wordt gedoeld op de Wet vereenvoudiging regelingen SVB (Kamerstukken II, 2012/13, 33 318) die recent is aangenomen door de Eerste Kamer. Zoals hierboven aangegeven beperkt het voorstel zich tot nieuwe gevallen. Er is dus geen sprake van cumulatie van inkomenseffecten met de aanpassingen ten gevolge van de wet vereenvoudiging regelingen SVB.
64
Kan de regering toelichten hoe de regering rekening gaat houden met het feit dat de belastbaarheid van rouwenden door zowel psychische als fysieke gezondheidsklachten lager is dan niet-rouwende situaties?
65
Op welke wijze gaat de regering ermee rekening houden dat één op de vier werkenden na het overlijden van de partner niet meer terug keert naar de «oude» werkplek?
66
Op welke wijze gaat de regering rekening houden met het feit dat slechts 50% van de nabestaanden volledig terugkeert in de oude functie?
67
Op welke wijze gaat de regering rekening houden met het feit dat 40% van de nabestaanden als zij eenmaal aan het werk zijn zich korte of langere tijd weer ziek moeten melden vanwege nog te verwerken rouw?
Antwoord op vraag 64, 65, 66 en 67:
De regering stelt voorop dat nabestaanden zich in een uitermate lastige situatie bevinden als hun partner ineens komt te overlijden. Deze mensen krijgen nogal wat voor hun kiezen en dit kan van invloed zijn op zowel de psychische als fysieke belastbaarheid. In de praktijk blijken werkgevers, collega’s, werkcoaches en klantmanager in hun contacten met rouwenden ook rekening te houden. Maar het kan ook beter, zoals ik bij vraag 19, 20 en 21 ook heb aangegeven.
Recent heb ik gesprekken gevoerd met een aantal nabestaanden. Wat opviel was dat er juist behoefte is aan individuele begeleiding. Ik acht het belangrijk om te bezien in hoeverre het mogelijk is daar rekening mee te houden, zodat nabestaanden de weg terug naar het oude werk, met betere ondersteuning, gemakkelijker kunnen oppakken. Op de concrete uitwerking daarvan kom ik terug in het kader van het wetsvoorstel.
68
Op welke wijze gaat de regering rekening houden met het feit dat uit onderzoek blijkt dat het beste moment voor nabestaanden om aan het werk te gaan per individu verschilt?
Zie vraag 37, 54 en 55 en 64.
69
Is de regering voornemens om de uitkomsten van een onderzoek van de SVB uit december 2008 (Participatie, bekendheid met en beroep op de Anw), waaruit onder andere blijkt dat 34% van de nabestaanden psychische of lichamelijke klachten heeft naar aanleiding van het overlijden van hun partner en waaruit blijkt dat 25% van de nabestaanden meer tijd nodig heeft om de kinderen te begeleiden, te betrekken bij verdere beleidsvorming?
Antwoord op vraag 69:
Het onderzoek is betrokken bij de beleidsdoorlichting en zal ook bij de uitwerking van het wetsvoorstel worden betrokken. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat ook nabestaanden relatief weinig werken. Voorkomen moet worden dat mensen, ook nabestaanden, te lang aan de kant staan. Als nabestaanden met kinderen nog steeds geen baan hebben als hun jongste kind 18 jaar wordt, eindigt de uitkering en rest de WWB. Daar geldt dan wel een arbeids- en re-integratieplicht; tevens wordt een vermogenstoets toegepast. Het zal dan voor hen lastig zijn te gaan participeren, vanwege hun leeftijd en lange afwezigheid op de arbeidsmarkt. Werk biedt mensen perspectief, zelfrespect, sociale contacten en zelfstandigheid.
70
Wat is naar aanleiding van de beleidsdoorlichting van artikel 9 van de begroting SZW, de visie van de regering op de toekomst van de Anw?
Antwoord op vraag 70:
De regering is van mening dat de Anw niet goed meer aansluit bij de uitgangspunten van het huidige sociale stelsel. Het sociale stelsel is nu meer activerend. De uitkeringsvoorwaarden van de Anw zijn minder activerend en gericht op participatie dan bij andere uitkeringsregelingen. In andere sociale zekerheidsuitkeringen gaat werk boven inkomen; participatie boven inkomensbescherming. De Anw heeft geen arbeids- en re-integratieverplichting. Alleen nabestaanden die zelf willen gaan werken, worden geholpen door gemeenten bij hun re-integratie. Ook is er een ruime vrijlating van inkomen uit arbeid. Deze is bedoeld om werken niet te ontmoedigen, maar heeft als neveneffect dat er weinig stimulans is om meer te gaan werken en zo uit de uitkering te raken. De arbeidsparticipatie van vrouwen is fors gestegen en vrouwen zijn economisch meer zelfstandig geworden. Maar de economische zelfstandigheid van weduwen blijft hierbij achter en uit de beleidsdoorlichting blijkt ook dat Anw-ers gedurende de looptijd van de Anw steeds minder gaan participeren. Deze sterk gewijzigde omstandigheden leggen een legitieme basis voor een andere benadering, die meer gericht is op zelfredzaamheid en zelfstandigheid. In alle gevallen is het wel aan te bevelen personen die nabestaande geworden zijn, de eerste periode na het overlijden te ontzien.
71
Blijft in de visie van de regering de Anw een volksverzekering, uitgevoerd door de SVB of wordt de Anw een voorziening uitgevoerd door de gemeenten? Kan de regering haar antwoord uitgebreid toelichten?
Antwoord op vraag 71:
De Anw blijft in de visie van de regering een volksverzekering gericht op de hele bevolking die voor alle nabestaanden, werknemers, zelfstandigen en niet werkenden het vangnet blijf en die wordt uitgevoerd door de SVB. Daarnaast wil ik bezien in hoeverre het mogelijk is of gemeenten een belangrijkere rol kunnen innemen in de individuele begeleiding van nabestaanden direct na het overlijden van hun partner.
72
De leden van de D66-fractie constateren dat de wezenuitkering buiten de scope van de beleidsdoorlichting is gelaten. Waarom is dit deel van de Anw buiten beschouwing gelaten?
Zie vraag 44
73
Hoe groot is het bedrag dat wordt betaald wordt aan wezenuitkeringen en welk deel is dit van het totale Anw-budget?
Antwoord op vraag 73:
In 2012 is € 12 miljoen uitgekeerd aan wezenuitkeringen. Dit is 1,4% van het totale Anw-budget.
74
De leden van de D66-fractie constateren dat de onderzoekers concluderen dat de betekenis van het Anw-fonds in de loop der jaren is afgenomen en dat de principes voor een fondsconstructie steeds meer uit beeld zijn geraakt. Wat is de mening van de regering over de wenselijkheid van een afzonderlijk Anw-fonds?
Antwoord op vraag 74:
Vanuit de begroting bezien is de betekenis van het Anw-fonds afgenomen. De financiële middelen van het Anw-fonds zijn immers steeds meer verbonden geraakt met het rijk door onder andere het zogenaamde geïntegreerde middelen beheer. Deze ontwikkelingen zijn inderdaad opgetreden maar laten onverlet dat de SVB binnen een afzonderlijk Anw-fonds de premie-inkomsten en de uitgaven kan verantwoorden.
75
Geeft grafiek 3 op pagina 10 van de beleidsdoorlichting de uitkeringslasten van de Anw weer, inclusief de voorgenomen maatregelen van het zittende kabinet?
Antwoord op vraag 75:
De grafiek geeft de uitkeringslasten Anw weer exclusief de voorgenomen maatregelen van dit kabinet. De besparing op uitvoeringskosten en uitkeringslasten door het integreren van de halfwezenuitkering met de nabestaandenuitkering (opgenomen in het wetsvoorstel deregulering SVB) is hierin wel meegenomen.
76
De leden van de D66-fractie constateren dat vermogen of ander inkomen dat niet uit of in verband met arbeid is genoten buiten beschouwing wordt gelaten voor een uitkering op grond van de Anw. Kan de regering toelichten hoe dit zich verhoudt tot de uitgangspunten van het huidige socialezekerheidsstelsel?
Antwoord op vraag 76:
Alleen vermogen, inkomsten uit vermogen en aanvullende nabestaandenpensioenen worden in de huidige Anw buiten beschouwing gelaten. Overig inkomen (bijvoorbeeld uit een andere uitkering) wordt niet buiten beschouwing gelaten. Voor inkomen uit arbeid bestaan bijzondere vrijlatingen. Daarmee is er dus een ruimere vrijlating dan in de bijstand. Bij de nadere uitwerking van het wetsvoorstel, zal ik ook op deze aspecten van de Anw terugkomen.
77
Hoeveel mensen verliezen per jaar sneller hun Anw-uitkering door de bezuiniging om de maximale duur van de Anw-uitkering tot maximaal één jaar te beperken?
Antwoord op vraag 77:
Jaarlijks stromen ongeveer 4.000 nabestaanden in de Anw. Zij verliezen na een jaar het recht op een Anw-uitkering. Overigens zou een deel van deze nabestaanden sowieso binnen een jaar uitstromen, bijvoorbeeld omdat zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken, omdat hun jongste kind 18 jaar wordt, omdat zij opnieuw gaan samenwonen of omdat zij te veel inkomsten uit arbeid hebben.
78
Op basis waarvan heeft de regering besloten om de grens van de maximale duur van de Anw-uitkering op maximaal één jaar te leggen?
Antwoord op vraag 78:
De regering is van mening dat de Anw niet goed meer aansluit bij de uitgangspunten van het huidige sociale stelsel. De uitkeringsvoorwaarden van de Anw zijn minder activerend dan bij andere uitkeringsregelingen. De Anw heeft geen arbeids- en re-integratieverplichting. Alleen nabestaanden die zelf willen gaan werken, worden geholpen door gemeenten bij hun re-integratie. Als Anw-gerechtigden na afloop van de Anw, als het jongste kind 18 jaar is geworden, niet werken, eindigt hun uitkering en rest de WWB. Het zal dan voor hen lastig zijn te gaan participeren, vanwege een lange afwezigheid op de arbeidsmarkt. Daarom moet worden voorkomen dat nabestaanden te lang aan de kant staan en moet de focus na een tijdelijke overgangsperiode weer gericht zijn op participatie in de samenleving. Ook nabestaanden zelf leggen de nadruk op het belang van werk en participatie voor de verwerking van het verlies. Op basis van deze afwegingen heeft het kabinet er voor gekozen, dat na een gewenningsperiode van een jaar, de re-integratie een centralere plek moet innemen. Dit is in het regeerakkoord opgenomen. Ik ben dit nu aan het uitwerken
79
Kan de regering toelichten welke aanbevelingen van het rapport «Rouw en Werk» over het verbeteren van de begeleiding van nabestaanden bij de re-integratie en de rouwverwerking al dan niet worden overgenomen? Indien er aanbevelingen niet worden overgenomen, waarom worden deze aanbevelingen dan niet overgenomen?
Antwoord op vraag 79:
Zoals aangegeven is geen enkele situatie waarin nabestaanden zich bevinden hetzelfde. Het is dan ook van belang dat telkens wordt gekeken naar de individuele situatie en omstandigheden. Maatwerk is het sleutelwoord. Uit het onderzoek «Rouw en werk» komt naar voren dat klantmanagers en van gemeenten en coaches van UWV relatief weinig ervaring hebben met rouwende cliënten. Er is dan ook geen standaardaanpak. Het lijkt wenselijk dat instanties zelf een werkwijze ontwikkelen voor klantmanagers, werkcoaches en arbeidsdeskundigen voor de beoordeling over de inzetbaarheid van nabestaanden. Ook deskundigheidsbevordering bij deze medewerkers van UWV en gemeenten zijn van belang. Bij de uitwerking van het wetsvoorstel neem ik ook de aanbevelingen uit het rapport in overweging.
80
Op welke wijze wil de regering maatwerk bij de ondersteuning van nabestaanden mogelijk maken?
Antwoord op vraag 80:
Zoals uit de gesprekken bleek die ik heb gevoerd met nabestaanden hebben nabestaanden, juist direct na het overlijden van hun partner, behoefte aan begeleiding. Niet alleen het financiële aspect, maar ook bij alles wat er komt kijken als de partner overlijdt. Ik wil graag bekijken wat ik daarmee kan. Vooropgesteld dat ik ook tot taak heb de overheidsfinanciën op orde te brengen. Ik wil kijken wat binnen de maatregel mogelijk is.
81
Waarom kiest de regering voor het beperken van de maximale duur van de Anw-uitkering tot standaard één jaar, terwijl zo juist geen rekening gehouden wordt met het bieden van maatwerk in de ondersteuning?
82
Welke maatregelen neemt de regering verder om de begeleiding van nabestaanden bij de re-integratie en de rouwverwerking te verbeteren?
Antwoord op vraag 81 en 82:
Zoals ik bij vraag 78 heb aangegeven sluit de Anw niet meer goed aan bij het huidige stelsel. De huidige Anw zorgt dat mensen onnodig lang aan de kant staan. Dit moet voorkomen worden. Tegelijkertijd ben ik mij bewust van de behoefte die bestaat bij nabestaanden om individuele begeleiding te krijgen, juist bij zaken die op je af komen op het moment dat je partner overlijdt. Maatwerk is daarbij essentieel. Ik wil daarom ook bezien in hoeverre het mogelijk is om die begeleiding aan nabestaanden te bieden, de gemeente lijkt hier een actievere rol in te kunnen spelen, naast de SVB die zich richt op het verstrekken van de inkomensvoorziening. Zie verder ook de antwoorden op vragen 3, 59, 60, 64, 71 en 79.
83
Wat is de verwachting van de regering ten aanzien van het aantal personen, dat na afloop van de geplande verkorte Anw-uitwerking op korte termijn daadwerkelijk werk vindt?
Antwoord op vraag 83:
Voor nabestaanden is het net als voor andere werkzoekenden, op dit moment niet eenvoudig om een baan te vinden. Toch is het zeker niet onmogelijk. Zo waren er in 2011 nog steeds 951.000 baanvinders12, waarvan 160.000 tussen de 45–65 jaar. (Ter vergelijking, het aantal werklozen tussen 45–65 jaar bedroeg in 2011 179.000.)
84
Hoeveel personen zullen na afloop van de verkorte Anw-uitwerking een beroep moeten doen op een andere uitkering?
Antwoord op vraag 84:
De regering verwacht dat ongeveer driekwart tot de helft van de nabestaanden van wie het recht op Anw afloopt op basis van hun inkomens- en vermogenspositie geen beroep hoeft te doen op de WWB. Deze schatting is gemaakt op basis van een steekproef. In het beoogde nieuwe regime van de Anw, met een sterkere prikkel om te participeren, valt het voorgenoemde percentage waarschijnlijk nog hoger uit.
85
Kan de regering een toelichting geven op de in het televisieprogramma «Eva Jinek op Zondag» (24-03-2013) genoemde overwegingen om de Anw in de toekomst door gemeenten te laten uitvoeren?
86
Op welke wijze overweegt de regering om vorm te geven aan de gemeentelijke uitvoering van de Anw?
87
Als er wordt besloten om gemeenten de Anw uit te laten voeren, zou de uitkering aan nabestaanden bij behoefte dan langer kunnen doorlopen dan de nu voorgestelde maximale duur van één jaar?
88
Krijgen gemeenten ook financiële middelen om in een langere uitkering aan nabestaanden te voorzien?
89
Acht de regering het reëel dat gemeenten omwille van maatwerk besluiten om te voorzien in een langere uitkering aan nabestaanden, als dit mogelijk zou worden en er geen financieel budget tegenover staat?
Antwoord op vraag 85, 86, 87, 88 en 89
De Anw wordt uitgevoerd door de SVB, maar ook gemeenten hebben al een taak bij de begeleiding van nabestaanden naar werk. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ondersteuning van nabestaanden die op zoek zijn naar werk. Ik heb onlangs gesprekken gevoerd met nabestaanden. Daaruit heb ik een belangrijke boodschap meegenomen die alle nabestaanden mij meegaven. Nabestaanden hebben, juist direct na het overlijden van hun partner, behoefte aan maatwerk, ondersteuning en begeleiding. Daarbij gaat het niet alleen om het financiële aspect en de begeleiding (terug) naar werk, maar ook om alles wat er bij komt kijken als de partner overlijdt. Ook is het van groot belang dat met deze begeleiding niet te laat begonnen wordt en de toeleiding naar werk pas gestart wordt als het jongste kind 18 jaar is. Gemeenten zijn goed in het bieden van maatwerk en begeleiding, omdat zij dichter bij de individuele burger staan. Ik wil daarom onderzoeken of er een betere balans kan worden gevonden in de wijze waarop de SVB en gemeenten nabestaanden ondersteunen. Bij de uitwerking in wetgeving zal ik terugkomen op de wijze hoe de ondersteuning en begeleiding en in aanvulling daarop de inkomensbescherming concreet vormgegeven kan worden. Laat ik daarbij wel voorop stellen dat ik ook tot taak heb de overheidsfinanciën op orde te brengen. Ik zal kijken wat daarbinnen mogelijk.
90
Hoe gaat het bieden van maatwerk door gemeenten op dit moment in de praktijk met bijvoorbeeld de ontheffing, die gemeenten binnen de bijstand als maatwerk kunnen verlenen aan alleenstaande ouders met jonge kinderen? Hoe vaak worden zulke ontheffingen aangevraagd en hoe vaak verlenen gemeenten een dergelijke ontheffing?
Antwoord op vraag 90:
Mijn voorganger heeft de Inspectie SZW in 2012 gevraagd een onderzoek uit te voeren naar de ontheffing van de arbeids- en re-integratieverplichtingen van mensen met een WWB-uitkering. Het onderzoek moet inzicht geven in de wijze waarop gemeenten omgaan met de ontheffingen van de arbeids- en re-integratieverplichtingen in de WWB, en in hoeverre de focus bij de begeleiding gericht is op de kansen en mogelijkheden op arbeid van mensen met een WWB-uitkering. Het onderzoek richt zich ook op de specifieke mogelijkheid tot ontheffing van de arbeidsverplichting voor alleenstaande ouders met jonge kinderen. De resultaten van het onderzoek worden naar verwachting rond het einde van mei dit jaar naar de Tweede Kamer gezonden.
Sociaaleconomische trends 4e kwartaal 2009, Katja Chkalova, Centraal Bureau voor de Statistiek.
Zie bijvoorbeeld De inkomenspositie van achterblijvers (SVB, 2008). Dit wordt bevestigd door recentere gegevens van DNB.
Sociaaleconomische trends 3e kwartaal 2007, Jan-Willem Bruggink en Saskia te Riele, Centraal Bureau voor de Statistiek.
Participatie, bekendheid met en beroep op de Anw: Ondanks mijn verdriet een heel druk bestaan (SVB, 2008).
Bij volwassenen worden over het algemeen vier rouwtaken onderscheiden:
– het aanvaarden van de realiteit van het verlies;
– het doorleven van de pijn en het verdriet;
– het aanpassen aan een nieuw leven, waarin de overledene niet meer aanwezig is;
– de overledene emotioneel een plaats geven en het oppakken van de draad van het leven.
Wat werkt bij rouwverwerking? Nienke Foolen en Karen van Rooijen, Nederlands Jeugd Instituut, februari 2013.
Op grond van overgangsrecht voor oud-AWW-gerechtigden is het mogelijk dat nabestaanden die in 1996 recht hadden op AWW dit recht behouden als zij toen samenwoonden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30982-10.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.