30 970
Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet werk en bijstand, de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met eenmalige gegevensuitvraag aan burgers (Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

INHOUD blz.

I. Algemeen2
  
1. Inleiding2
1.1. Aanleiding2
1.2. De burger centraal!2
1.3. Hoofdlijn van het wetsvoorstel3
  
2. Eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen4
2.1. De overheid vraagt niet naar de bekende weg4
2.2. Reikwijdte en groeipad van de eenmalige gegevensuitvraag5
2.3. Rechten en plichten van klant en organisaties6
  
3. Elektronische gegevensuitwisseling en privacy7
3.1. Ontwikkeling van een Digitaal Klantdossier werk en inkomen7
3.2. Wettelijke regeling9
  
4. Overige elementen in het wetsvoorstel10
4.1. Inlichtingenbureau gemeenten10
4.2. Gegevensverstrekking door potentiële werkgevers11
  
5. Lasten, handhaving en inwerkingtreding12
5.1. Lasten voor de burger12
5.2. Lasten voor de organisaties, financiële gevolgen12
5.3. Handhaving en toezicht13
5.4. Inwerkingtreding13
  
6. Ingewonnen adviezen en toetsen13
  
II. Artikelsgewijs15

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

In mei 2005 heeft de Expertcommissie informatievoorziening en elektronische dienstverlening SUWI het rapport «De burger bediend!» opgeleverd.1 Opdracht aan de Expertcommissie was, mede op basis van buitenlandse praktijkvoorbeelden en best-practices, aanbevelingen te doen voor verbetering en versnelling van de informatievoorziening en elektronische dienstverlening in de uitvoering van werk en inkomen.

Naast een aantal positieve bevindingen over de prestaties in de SUWI-sector, constateerde de Expertcommissie ook een aantal duidelijke knelpunten in de keten van werk en inkomen. In zijn brief aan de Tweede Kamer van 13 mei 20052 gaf de Staatssecretaris daarop aan dat de dienstverlening aan de burger beter kan én moet. Hij kondigde aan een wetsvoorstel te zullen indienen dat een wettelijk verbod op dubbele gegevensuitvraag in de SUWI-keten zou regelen. Ter ondersteuning hiervan zou tevens een digitaal klantdossier worden ontwikkeld. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt invulling aan deze toezegging gegeven.

1.2. De burger centraal!

Op 1 januari 2002 is met de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) de keten van werk en inkomen formeel tot stand gekomen. De Centrale organisatie werk en inkomen (CWI), het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en gemeenten geven binnen de kaders van de Wet SUWI hun procesmatige samenwerking vorm, met als centrale doelstelling om cliënten zo snel mogelijk naar de arbeidsmarkt te leiden, en waar nodig te voorzien van (tijdelijk) inkomen door middel van een WW- of WWB-uitkering. CWI heeft daarbij de taak om de intake voor werk en inkomen te verrichten.

Eind 2004 heeft de Staatssecretaris van SZW de hierboven genoemde Expertcommissie gevraagd om hem te adviseren over verbetering en versnelling van de elektronische dienstverlening en informatievoorziening in de keten van werk en inkomen. De Expertcommissie constateerde na onderzoek dat er in de SUWI-sector de laatste jaren veel tot stand is gebracht. De organisaties, zowel de zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) als gemeenten, stonden en staan voor grote opgaven en hebben significante voortgang met de implementatie van SUWI en met de ICT gerealiseerd. De ICT-architectuur is volgens de Expertcommissie een stuk verder dan in menige andere sector in Nederland en doorstaat bovendien de vergelijking met buitenlandse situaties op een goede wijze, zoals de Kruispuntbank in België.

De Expertcommissie constateerde ook dat er duidelijke knelpunten in de keten van werk en inkomen zitten. De belangrijkste zijn:

• er is een omvangrijke intake die gepaard gaat met veel papier, uitgebreide formulieren en vele bewijsstukken;

• de burger moet dezelfde gegevens vaak meermalen aanleveren, al of niet in een net iets andere vorm;

• er is geen ketenbrede statusinformatie over de burger beschikbaar;

• de controle of burgers meer uitkeringen tegelijkertijd ontvangen wordt nu achteraf uitgevoerd.

De belangrijkste oorzaak van het tekortschieten van de dienstverlening is volgens de Expertcommissie gelegen in het feit dat de dienstverleningsprocessen onvoldoende uitgaan van de burger als centrale factor, maar van de afzonderlijke organisaties. De kern van de oplossing ligt volgens de Expertcommissie in een dienstverleningsconcept dat de burger centraal stelt. Ter ondersteuning van een klantvriendelijk en efficiënte informatievoorziening adviseerde de Expertcommissie om een digitaal klantdossier voor de keten werk en inkomen te realiseren. In de Evaluatie SUWI wordt deze analyse nogmaals onderschreven.1

In bovengenoemde brief van 13 mei 2005 heeft de Staatssecretaris van SZW zijn oordeel naar aanleiding van het onderzoek van de Expertcommissie kenbaar gemaakt. Als leidend principe voor de dienstverlening aan burgers dient te gelden dat elk gegeven dat in de keten van werk en inkomen aan de burger wordt gevraagd, slechts eenmaal uitgevraagd mag worden. Het is aan de partijen om hun lokale/regionale samenwerking zo in te richten dat hieraan voldaan wordt. Zij kunnen afspraken maken over de onderlinge taakverdeling bij de uitvraag en de volgtijdelijkheid, als vanuit burgerperspectief maar geborgd wordt dat gegevens slechts eenmaal aan de klant worden gevraagd. Om dit mogelijk te maken is in opdracht van de Staatssecretaris van SZW door de ketenpartners inmiddels de ontwikkeling van een organisatie-overstijgend digitaal klantdossier ter hand genomen. In zijn brief aan de Tweede Kamer van 23 mei 2006 is de Staatssecretaris van SZW ingegaan op de opzet en ontwikkeling van het digitaal klantdossier.2 Zie hiervoor ook verder in deze memorie van toelichting.

1.3 Hoofdlijn van het wetsvoorstel

Uit een oogpunt van optimale dienstverlening aan de burger wordt via dit wetsvoorstel geregeld dat elk gegeven dat de ketenpartners werk en inkomen nodig hebben voor hun werk, slechts eenmaal mag worden uitgevraagd.

Bij het concept van bij wet in te stellen «basisregistraties» hoort, dat afnemers belast met een publieke taak verplicht zijn van de gegevens uit die basisregistraties gebruik te maken. In een basisregistratie worden gegevens die logisch bij elkaar horen en die voor de hele overheid van belang zijn (bijvoorbeeld over bedrijven, personen etc.) beheerd. In dit wetsvoorstel wordt aan het afnemen van gegevens uit basisregistraties al invulling gegeven voor de uitvoering van sociale zekerheidswetten. Voorts vult dit wetsvoorstel voor het SUWI-domein aan op de uitgangspunten van basisregistraties op zodanige wijze, dat CWI, UWV, de Sociale verzekeringsbank (SVB) en gemeenten al verplicht worden om gebruik te maken van administraties en/of gegevens die geen onderdeel uitmaken van het overheidsbrede stelsel van basisregistraties. Op den duur moet dit leiden tot een zogenaamde omgekeerde intake: niet de klant is de primaire bron van informatie, maar de overheid zelf.

Bij dit concept van basisregistraties behoort ook, dat de burger in staat moet worden gesteld inzicht te krijgen in de opgenomen gegevens, die de basis vormen voor de handelingen en beslissingen van de organisaties en dat hij de gelegenheid moet krijgen onjuiste gegevens te corrigeren. Daartoe zullen de reeds bekende gegevens worden vooringevuld op de formulieren; de burger heeft vervolgens de mogelijkheid die gegevens te verifiëren en te corrigeren. Als sluitstuk hoeft de burger de gegevens, die kunnen worden verkregen uit een basisregistratie niet te verstrekken. Dit uitgangspunt is in dit wetsvoorstel al ingevuld door op de inlichtingenverplichtingen van de uitkeringsgerechtigden en werkzoekenden enkele uitzonderingen op te nemen.

Op deze manier wordt waargemaakt dat «de overheid niet naar de bekende weg vraagt».

Het digitaal klantdossier gaat alle relevante gegevens bevatten (zowel actuele als historische) van een klant binnen het SUWI-domein. Het gaat hierbij zowel om basisgegevens (inkomen- en werkgerelateerd) als om statusinformatie (plaats van de klant in de keten, status van dienstverlening). Het digitaal klantdossier wordt tevens benut om diensten van de ketenpartners op elektronische wijze (via internet) aan te bieden. Door de omgekeerde, elektronische intake kan een burger ca. 2 uur tijd besparen bij zijn informatielevering. In dit wetsvoorstel krijgt het digitaal klantdossier als specifieke invulling van elektronische voorzieningen voor gegevensgebruik binnen het SUWI-domein een nadere uitwerking.

Privacy is een belangrijk aandachtspunt. In overeenstemming met het huidige wettelijke regime wordt informatie over burgers alleen verstrekt c.q. uitgewisseld, als de noodzaak daarvoor blijkt uit een wettelijke grondslag: het gesloten verstrekkingenregime. Dit regime blijft van toepassing op het gebruik van het digitaal klantdossier. In lagere regelgeving zullen in ieder geval op de volgende punten nadere regels worden gesteld: het ter beschikkingstellen van gegevens t.b.v. ketenpartners via het klantdossier, de onderscheiden verantwoordelijkheden van de partijen voor gebruik en beheer van het klantdossier en informatiebeveiliging. Hiervoor worden de huidige (wettelijke) kaders rond gegevensuitwisseling (Suwinet) aangepast. Er is daarbij sprake van deregulering.

Het voorliggende wetsvoorstel wordt tevens benut om bepalingen rond het Inlichtingenbureau voor gemeenten aan te passen aan actuele ontwikkelingen en enkele andere zaken te regelen.

2. Eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen

2.1. De overheid vraagt niet naar de bekende weg

Verbetering van dienstverlening door de overheid aan burgers en bedrijven is een speerpunt van het kabinet. In de nota «Op weg naar de elektronische overheid» heeft het kabinet een aanpak en een samenhangend aantal maatregelen gepresenteerd om door toepassing van ICT de dienstverlening te verbeteren.1 Goed gebruik van nieuwe technologieën biedt daarvoor kansen.

Centraal in het kabinetsbeleid staat het – door de Tweede Kamer omarmde – principe van eenmalige gegevensverstrekking. Dit betekent dat de overheid zich verplicht om gegevens waarover zij reeds beschikt, niet opnieuw uit te vragen, maar te hergebruiken waar dat mogelijk is. De ontwikkelingen in de keten van werk en inkomen om via instrumenten als het Digitaal Klantdossier en een omgekeerde intake dubbele (meervoudige) uitvraag van gegevens aan burgers te voorkomen, past dus naadloos binnen het algemene kabinetsbeleid op dit punt. In deze paragraaf wordt toegelicht hoe eenmalige gegevensuitvraag in de uitvoering van werk en inkomen wordt vormgegeven.

Sleutel tot het bereiken van gegevenshergebruik en eenmalige uitvraag ligt in de eerste plaats in de ontwikkeling van basisregistraties. Dit betekent dat steeds alle (basis)informatie die bij elkaar hoort op één plek binnen de overheid verzameld en beheerd wordt, en beschikbaar gesteld voor gebruikers binnen de overheid. Dus: persoonsgegevens bij elkaar in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA), gegevens over bedrijven in het Nieuwe Handelsregister, en informatie over gebouwen (Basis Gebouwen Registratie), grond en grondgebruik (Basisregistratie Kadaster), kaartmateriaal (Basisregistratie Topografie) en adressen (Basis Registratie Adressen) ook bij elkaar. Op deze wijze ontstaat een samenhangend stelsel van basisregistraties.2

De overheidsbreed gepositioneerde basisregistraties zijn geen vrijblijvende ontwikkeling; verplicht gebruik van gegevens door de overheid staat daarbij voorop. Ook voor de organisaties in het SUWI-domein leidt dit dus tot verplicht gebruik van de hierin beschikbare authentieke gegevens. Deze gegevens worden niet meer steeds opnieuw aan de burger uitgevraagd, maar worden geraadpleegd in de betreffende basisregistratie.

Eenmalige uitvraag en hergebruik van gegevens kan in de keten van werk en inkomen breder worden ingevuld dan alleen door het gebruik van basisregistraties. De bij wet aangewezen basisregistraties bevatten (authentieke) gegevens van belangrijke objecten binnen de openbare sector. De informatiebehoefte van de SUWI-organisaties is over het algemeen breder dan informatie die beschikbaar is in de bij wet aangewezen basisregistraties. Niet voor niets wees de Expertcommissie op de omvangrijke gegevensuitvraag die momenteel plaatsvindt voor de intake Werkloosheidswet (WW) en Wet werk en bijstand (WWB). Uit oogpunt van vermindering van administratieve lasten en efficiency wordt de eenmalige gegevensuitvraag daarom voor de SUWI-organisaties uitgebreid tot deze gegevens. Een eerste stap daartoe is al gezet met de regeling van de polisadministratie, de registratie van werk en uitkeringsgegevens, die met de Wet financiering sociale verzekeringen in de Wet SUWI is opgenomen. Bij die gelegenheid is ook al geregeld, dat de SVB een verzekerdenadministratie in stand houdt. Het uitgangspunt van het gebruik van de gegevens uit de polisadministratie en die verzekerdenadministratie, voordat gegevens worden uitgevraagd bij de belanghebbende, is ook al geregeld in de Wet SUWI. Dit wetsvoorstel borduurt voort op de uitgangspunten die al in de Wet SUWI zijn neergelegd voor de uitvoering van wetten door de SVB en het UWV.

Met het oog op de samenwerkingsrelatie tussen CWI enerzijds en UWV resp. gemeente anderzijds bij de intake, wordt met dit wetsvoorstel geregeld dat informatie die wel aan de burger/klant wordt gevraagd, niet opnieuw mag worden uitgevraagd (bijvoorbeeld eerst door CWI, en nadien door UWV of de gemeente). Het onderzoek van de Expertcommissie, evenals twee rapporten van de IWI die gelijktijdig verschenen, merkten dit immers als belangrijk knelpunt in de ketensamenwerking aan. De ketenpartners dienen hun samenwerking zo in te richten dat aan de geschetste uitgangspunten wordt voldaan. Lokaal/regionaal dient dit vertaald te worden in samenwerkingsafspraken. Ter onderstreping hiervan wordt de verplichting voor CWI om overeenkomsten met burgemeester en wethouders en het UWV te sluiten over de uitvoering van de intake, zoals nu in de Regeling SUWI is bepaald, op het niveau van de wet verankerd. Uit oogpunt van deregulering worden bepalingen in de Wet SUWI met betrekking tot de inrichting van de intake met een voornamelijk organisatorisch of procedureel karakter zo veel mogelijk geschrapt.

2.2. Reikwijdte en groeipad van de eenmalige gegevensuitvraag

Het verbod op dubbele gegevensuitvraag zal gelden voor UWV, CWI, SVB en gemeenten bij de door hen uitgevoerde wetten rond werk en inkomen. Dit zijn de Wet SUWI, de WWB, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK), de WW, de Toeslagenwet (TW), de Ziektewet (ZW), de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG), de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW).

In de eerste plaats geldt dit voor gegevens uit de polisadministratie, de GBA en de verzekerdenadministratie van de SVB. Voor UWV en SVB is nu al wettelijk vastgelegd dat gegevens niet aan de burger mogen worden gevraagd, voor zover ze uit deze administraties kunnen worden betrokken. Dit wordt nu uitgebreid tot CWI en gemeenten.

Het wetsvoorstel voorziet daarnaast in de mogelijkheid om registraties (c.q. gegevens daaruit) aan te wijzen waarvoor het verplichte gebruik tevens geldt. Dit doet recht aan het gegeven dat de (elektronische) ondersteuning van de eenmalige gegevensuitvraag via een groeipad wordt ontwikkeld. Criteria die hierbij een rol spelen zijn met name:

beschikbaarheid: administraties zijn elektronisch te raadplegen, gegevens kunnen worden benut in de (elektronische) intake. Hierbij zijn dus ook de technische mogelijkheden relevant van de organisaties die over relevante gegevens beschikken en deze verstrekken aan de SUWI-organisaties.

kwaliteit: de actualiteit en volledigheid is zodanig, dat de gegevens een verantwoorde basis vormen voor de daarop te baseren activiteiten en besluiten van de organisaties;

noodzaak: de gegevens zijn noodzakelijk voor uitvoering van de wettelijke taken. Hierbij kan het overigens alleen gaan om gegevens (registraties) waarvoor de raadpleging door de SUWI-organisaties op grond van een wettelijk voorschift is geregeld. De in dit wetsvoorstel opgenomen bepalingen over het hergebruik van gegevens doet dus niet af aan het gesloten verstrekkingenregime, waarin er steeds een expliciete wettelijke verplichting en bevoegdheid moet zijn voor het verstrekken van gegevens door overheidsorganisaties.

Het vaststellen van gegevens die voor eenmalige uitvraag in aanmerking komen vergt, gezien deze criteria, goede afstemming met de organisaties waar de gegevens berusten. Aanwijzing zal daarom bij of krachtens algemene maatregel van bestuur plaatsvinden.

Het Digitaal Klantdossier wordt in 2007 binnen de organisaties geïmplementeerd. De hiermee beschikbare gegevens (voornamelijk uit de eigen administraties van de ketenpartners en persoonsgegevens uit de GBA) kunnen dus ultimo 2007 onder het verplichte gebruik worden gebracht. Het ligt voor de hand dat de uitbreiding van het verbod op dubbele gegevensuitvraag tot andere gegevens/administraties wordt ingevuld via een jaarlijkse aanpassing op basis van afspraken met de organisaties over de doorontwikkeling van het Digitaal Klantdossier.

2.3. Rechten en plichten van klant en organisaties

De in dit wetsvoorstel voorgestelde bepalingen impliceren, dat waar de organisaties informatie aan de klant vragen, deze slechts verplicht is om gegevens te leveren voor zover deze niet verkregen kunnen worden uit een aantal met name genoemde administraties. De burger kan aan de geformuleerde bepalingen een recht ontlenen, dat hij – waar nodig – kan inroepen tegenover de organisaties.

Omdat activiteiten en beslissingen van de ketenorganisaties vaak belangrijke (rechts-)gevolgen voor de burger hebben, dient de klant inzicht te hebben in gegevens die daarvoor de basis vormen. Wanneer de organisaties dus gegevens gebruiken die niet rechtstreeks van de klant komen (bijv. bij de omgekeerde intake), worden deze aan de klant getoond (vooringevuld formulier), waarop de klant de mogelijkheid heeft de juistheid en volledigheid te verifiëren. Waar nodig kan de klant zijn recht jegens de registratiehouder van het betreffende gegeven uitoefenen tot correctie daarvan. Door het ondertekenen van het formulier verklaart de klant tenslotte dat de (vooringevulde) gegevens juist zijn, en dat er geen verdere relevante zaken zijn te melden. Bij het bekendmaken van het uiteindelijke besluit van de organisatie dient ook inzichtelijk te zijn op basis van welke gegevens, feiten en omstandigheden dit tot stand is gekomen.

In aansluiting hierop wordt het iedere organisatie in bijzondere situaties toegestaan alsnog de gegevens bij de belanghebbende op te vragen. Dit kan aan de orde zijn indien bij de uitvoering blijkt, dat ten aanzien van die belanghebbende verwacht kan worden dat de kwaliteit (actualiteit, volledigheid) van de uit administraties te verkrijgen gegevens tekort schiet of wanneer daarover gerede twijfel bestaat. Dit is vergelijkbaar met de regels zoals die voor gebruik van (authentieke) gegevens uit basisregistraties worden gesteld. De organisatie heeft in dit geval echter wel een motiveringsplicht richting de klant. De organisaties kunnen overigens slechts in individuele gevallen hierop een beroep doen en nooit generiek wat betreft een bepaalde administratie of gegeven.

Aparte aandacht vraagt de plicht van de burger om, niet alleen wanneer de organisaties daar om vragen, maar ook uit eigen beweging relevante feiten en omstandigheden aan de betreffende organisatie te melden. Deze inlichtingenplicht is in de diverse sociale zekerheidswetten opgenomen, en legt bij de burger een eigen verantwoordelijkheid neer om alle informatie die van belang is voor uitvoering van de wet spontaan te melden.

Het spreekt voor zich dat een (overheidsbreed) systeem voor meervoudig gebruik van gegevens (via basisregistraties) ook gevolgen heeft voor dit onderdeel van de inlichtingenplicht van de burger. Bedoeling van dit systeem is immers dat een burger bij wijziging van een bepaald gegeven of een omstandigheid, dit niet bij talrijke overheidsinstanties hoeft te melden; melding bij het orgaan dat aangewezen is voor beheer van het betreffende gegeven (bijv. de gemeente voor persoonsgegevens in de GBA) zou moeten volstaan, waarna de overheid zelf ervoor zorg draagt dat de wijziging daar waar nodig bekend wordt. Dit wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid dat bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties (resp. gegevens daaruit) worden uitgezonderd van de spontane informatieplicht van de burger. Dit sluit aan op het verplichte gebruik van gegevens door bestuursorganen zoals dat in de diverse wetten voor afzonderlijke basisregisters wordt geregeld en de daarbij geregelde eenmalige gegevensverstrekking door de belanghebbende.

De concrete invulling van deze mogelijkheid kan plaatsvinden wanneer de doorlevering van relevante wijzigingen in gegevens uit (basis)registers aan organisaties die hiervan op de hoogte dienen te zijn, met voldoende snelheid en actualiteit kan worden vormgegeven. Voor het stelsel van basisregisters is deze werkwijze beoogd op een termijn van enkele jaren, als onderdeel van een gezamenlijke infrastructuur voor uitwisseling en beheer van gegevens. Dit onderdeel van de voorgestelde bepalingen kan dus beschouwd worden als sluitstuk op het verbod op dubbele gegevensuitvraag.

3. Elektronische gegevensuitwisseling en privacy

3.1. Ontwikkeling van een Digitaal Klantdossier voor werk en inkomen

Het digitaal klantdossier betekent een aanzienlijke stap vooruit in de informatievoorziening en gegevensuitwisseling in het domein van werk en inkomen. Sinds de start van SUWI voorziet het Suwinet in ondersteuning van onderlinge gegevensuitwisseling. Suwinet is welbeschouwd een samenstel van voorzieningen, functionaliteiten en standaarden voor de elektronische gegevensuitwisseling tussen de organisaties. Het ondersteunt zowel het digitaal raadplegen van gegevens (Suwinet-Inkijk), het uitwisselen van elektronische berichten (Suwinet-Meldingen) als communicatie tussen professionals via een mailvoorziening (Suwinet-Mail). Dataverkeer vindt plaats over een besloten netwerk.

De Expertcommissie constateerde dat er met de ICT-voorzieningen in het SUWI-domein een stevige basis ligt voor de dienstverlening aan de burger. Om deze verder te versterken adviseerde de commissie de ontwikkeling van een gemeenschappelijk elektronisch klantdossier. Dit dossier is zowel voor de burger als de professional te raadplegen; het dossier ondersteunt de omgekeerde intake zoals die in eerste aanleg wordt ontwikkeld. Op termijn groeit het digitaal klantdossier verder tot een omvattend klantvolgsysteem.

Het concept «digitaal klantdossier» kan worden omschreven als een representatie van alle relevante (zowel actuele als historische) gegevens omtrent een klant binnen het SUWI-domein. Dit betreft zowel basisgegevens (gestructureerde klantgegevens, inkomensgerelateerd en werkgerelateerd) als statusinformatie (plaats van de klant in de keten, status van dienstverlening).

Doordat de ketenpartners de gegevens die tot het dossier worden gerekend uit hun administraties digitaal ter beschikking stellen, ontstaat een gestructureerd en samenhangend klantbeeld. Informatie die aldus beschikbaar is kan worden geraadpleegd en benut daar waar dit noodzakelijk is in het uitvoeringsproces. De «omgekeerde intake» is hiervan een sprekend voorbeeld.

Het digitaal klantdossier moet niet worden opgevat als een gegevensverzameling over een klant die op één plaats, centraal wordt aangelegd en bijgehouden. De dossierfunctie ontstaat doordat gegevens die bij verschillende organisaties en in afzonderlijke registraties zijn vastgelegd, op een samenhangende, op de gebruiker en het betreffende uitvoeringsproces toegesneden wijze worden gepresenteerd. Hierbij worden ook relevante gegevens uit administraties van niet-SUWI-organisaties betrokken, zodat deze bijvoorbeeld voor de omgekeerde intake of raadpleging door de professional beschikbaar zijn.

Conform de insteek van de Expertcommissie wordt voor de technische realisatie van het digitaal klantdossier grotendeels gebruikgemaakt van en voortgebouwd op reeds bestaande ICT-voorzieningen. Om gegevens te ontsluiten worden de diverse informatiesystemen van de ketenpartners aangepast. Met gebruikmaking van internettechnologie worden gegevens gepresenteerd aan de burger (via een klantportaal, met behulp van de authenticatievoorziening DigiD) en aan de professional (de bevoegde medewerker van het uitvoeringsorgaan via Suwinet-Inkijk). Ook kunnen gegevens rechtstreeks door applicaties worden gebruikt (bijvoorbeeld Sonar van CWI, of elektronische formulieren voor de intake). Het klantportaal wordt zo vormgegeven dat dit tevens past binnen de Persoonlijke Internet Pagina.1

De totstandkoming van het digitaal klantdossier kent een groeipad. In de eerste fase worden in het project per ultimo 2006 de volgende onderdelen implementatiegereed gemaakt, waarbij de ingebruikname in 2007 wordt gerealiseerd:

• het ter beschikking stellen van een eerste ketenbrede gegevensset, zowel aan de klant als aan de professional;

• een drietal elektronische diensten beschikbaar voor klanten, t.w. Inschrijven Werk, Aanvraag WW en Aanvraag WWB.

Hierbij wordt reeds een begin gemaakt met de «omgekeerde intake», waarbij naast de eigen gegevens van de organisaties ook die van de Dienst Wegverkeer (RDW) worden benut. De verdere ontwikkeling van het digitaal klantdossier in 2007 en 2008 wordt in 2006 nader uitgewerkt.

3.2. Wettelijke regeling

Bij de ketensamenwerking en het gebruik en de inrichting van ICT-voorzieningen is privacy een belangrijk aandachtspunt. Het wettelijk kader dient te voorzien in noodzakelijke waarborgen hiervoor. Tevens dient voorzien te worden in (minimale) voorwaarden voor het functioneren van het digitaal klantdossier.

Als uitgangspunt voor wettelijke regeling geldt dat deze sober van opzet is, en het karakter van kaderwetgeving heeft. De wet moet immers voldoende flexibel en houdbaar zijn voor een dynamische praktijk. Dit betreft zowel de praktijk van uitvoering (die niet eenvormig is, maar lokaal/regionaal wordt ingericht) als de ontwikkeling en groei van ICT die het uitvoeringsproces ondersteunt. Lagere regelgeving kan normen en standaarden invullen.

In overeenstemming met het huidige wettelijke regime wordt informatie over burgers alleen dan verstrekt c.q. uitgewisseld, als daarvoor een wettelijke grondslag is. Dit zgn. gesloten verstrekkingenregime is ook van toepassing op gebruik van het digitaal klantdossier. Bij de inrichting en gebruik van het dossier dient voldaan te worden aan de algemene beginselen van doelbinding en proportionaliteit zoals die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP). Er worden via het digitaal klantdossiers niet meer gegevens verwerkt dan noodzakelijk zijn voor de uitvoering van taken door de ketenpartners. De verwerking van gegevens (ook van organisaties buiten de SUWI-keten) gebeurt op grond van (in het algemeen al bestaande) wettelijke bepalingen die de bevoegdheid en verplichting tot het inwinnen resp. verstrekken van persoonsinformatie regelen. Bij de totstandkoming van die bepalingen zijn de afwegingen gemaakt over de noodzaak van de gegevensverstrekking en gegevensverwerking. Dit wetsvoorstel treedt daarin niet.

Het wetsvoorstel legt een verplichting aan de keten-organisaties vast, gezamenlijk zorg te dragen voor de instandhouding van elektronische voorzieningen waarmee zij elkaar gegevens verstrekken of inzage bieden. Dit brengt in de eerste plaats de gezamenlijke opdracht tot uitdrukking het digitaal klantdossier en de daarvoor benodigde ICT-componenten in te richten en te onderhouden. Dit betekent overigens niet dat gebruik van het digitaal klantdossier andere vormen van elektronische gegevensuitwisseling tussen de organisaties (bijvoorbeeld met behulp van RINIS) uitsluit. De ontwikkeling van het digitaal klantdossier als geïntegreerd instrument vraagt echter specifiek om transparantie en andere randvoorwaarden.

Om de belangen van de betrokken burger te borgen dient er een helder beeld te zijn van de gegevensverwerkingen die het digitaal klantdossier ondersteunt. De klant dient bijvoorbeeld te weten waar hij terecht kan voor correctie van gegevens.

In lagere regelgeving zullen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de (gezamenlijke) inrichting en gebruik van het klantdossier en de daarmee ondersteunde gegevensverwerking van de ketenpartners. Deze hebben in ieder geval betrekking op de volgende elementen.

ter beschikking stellen van gegevens ten behoeve van de ketenpartners. Daar waar het (elektronische) gebruik en raadplegen van gegevens – binnen wettelijke kaders en eisen – tot de eigen verantwoordelijkheid van de organisaties behoort, kan het (elektronisch) ter beschikking stellen van gegevens ten behoeve van het digitaal klantdossier niet vrijblijvend zijn; dit wordt dus verplicht. Hiermee staat of valt immers de totstandkoming van het dossier als geïntegreerd instrument. Deze verplichting, die reeds voortvloeit uit de bepaling dat de organisaties gezamenlijk zorg dragen voor instandhouding van elektronische voorzieningen, zal nader worden uitgewerkt in de lagere regelgeving. Hierbij wordt voortgebouwd op het bestaande Gegevensregister SUWI.

onderscheiden verantwoordelijkheden van de partijen voor gebruik en beheer van het klantdossier. Dit betreft onder andere de invulling van het inzage- en correctierecht met het oog op borgen van kwaliteit van gegevens, en de samenwerking van de organisaties bij het beheer van voorzieningen, afspraken en standaarden en de taken en verantwoordelijkheden van de ondersteunende organisaties Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen en de Stichting Inlichtingenbureau. Gezien het concept van het digitaal klantdossier wordt ervan uitgegaan dat iedere ketenorganisatie zelf ervoor moet zorg dragen dat zijn gegevens worden ingebracht. De in en op grond van de Wet SUWI geregelde procedures voor melding aan geregistreerden blijven met de introductie van het klantdossier gehandhaafd.

informatiebeveiliging. Dit betreft uitgangspunten en voorschriften voor de fysieke en organisatorische beveiliging van persoonsgegevens en het waarborgen van een exclusieve, integere, beschikbare en controleerbare gegevensverwerking. Hierbij wordt aangesloten op algemeen geldende normen binnen de overheid. Bij alle gebruikers van het digitaal dossier dient eenzelfde niveau van beveiliging te worden nagestreefd.

In het verlengde van bovengenoemd uitgangspunt m.b.t. flexibiliteit, worden bepalingen in de wet en de onderliggende regelgeving in beginsel techniek- en implementatie-onafhankelijk geformuleerd. Met andere woorden, de regelgeving abstraheert van de specifieke ICT-voorzieningen die in gebruik zijn, maar stelt voor gebruik en inrichting daarvan wel kaders vast. Expliciete verwijzing naar en bepalingen over Suwinet zoals de huidige Wet SUWI die kent komen daarom te vervallen. De bepalingen in de Regeling SUWI over beveiliging blijven gelden.

De bruikbaarheid van het digitaal klantdossier staat of valt voor een belangrijk gedeelte met de kwaliteit van gegevens. In de over het wetsvoorstel uitgebrachte toetsen en adviezen wordt hier meermalen op gewezen. Het is daarom zaak op korte en op langere termijn te investeren in maatregelen die gegevenskwaliteit verhogen. Dit betreft zowel procesmaatregelen, systeem- als organisatiemaatregelen. Het inregelen van een kwaliteitscyclus, waarin raadpleging en gebruik van gegevens, het signaleren van eventuele onjuistheden én het melden daarvan en de reactie op zo’n melding, zal daartoe een onmisbare en wezenlijke bijdrage leveren.

4. Overige elementen in het wetsvoorstel

4.1. Inlichtingenbureau gemeenten

De Stichting Inlichtingenbureau (IB) heeft een ondersteunende functie voor gemeenten bij de elektronische gegevensuitwisseling werk en inkomen. Deze dienstverlening is meerledig.

In het kader van het handhavings- en rechtmatigheidsbeleid WWB c.a. vergelijkt de samenloopapplicatie van het IB door de gemeente aangeleverde gegevens over WWB-, IOAW-, IOAZ- en WWIK-uitkeringen met gegevens van externe organisaties (UWV, Informatie Beheer Groep en de Dienst Wegverkeer aangeduid als RDW). Het doel hiervan is om samenloop vast te stellen tussen de door de gemeente verstrekte uitkering en andere relevante feiten en omstandigheden (bijvoorbeeld een WW-uitkering, het volgen van hoger onderwijs of autobezit). De gemeente controleert met behulp van deze signalen of er sprake is van onterechte of niet bekende samenloop, wat aanleiding kan zijn tot aanpassing van de uitkering.

Naast deze specifieke functie heeft het IB een meer algemene functie om elektronisch gegevensverkeer van en naar gemeenten te ondersteunen. Als «sectorloket» of «verwijsindex» fungeert IB als centraal schakelpunt in het gegevensverkeer. Aangezien het IB een administratie voert van door gemeenten verstrekte uitkeringen op basis van het sofinummer, kunnen met behulp daarvan elektronische berichten van en naar gemeenten over afzonderlijke uitkeringen c.q. belanghebbenden gerouteerd worden.

De ondersteunende rol van het IB in dit kader vindt zijn grondslag in artikel 64 van de WWB. Dit artikel regelt de informatieverplichting van diverse instanties aan gemeenten. In het mede op dit artikel gebaseerde Besluit Inlichtingenbureau gemeenten wordt de ondersteuning door IB voor afzonderlijke gegevensuitwisselingen nader uitgewerkt. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt deze systematiek vereenvoudigd, in die zin dat niet voor elke afzonderlijke gegevensuitwisseling (d.w.z. per instantie) de ondersteuning van het IB op het niveau van een algemene maatregel van bestuur hoeft te worden geregeld. De voorgestelde wijziging voorziet in de vastlegging van een algemeen kader voor de werkzaamheden van het IB.

Tot nu toe voorziet het wettelijk kader niet in een rol voor het IB bij gegevensverstrekking door gemeenten aan andere instanties (op grond van artikel 67 WWB). Met dit wetsvoorstel wordt hierin voorzien.

De taken van het IB zijn tot nu toe exclusief gericht op de uitvoering van de WWB, IOAW, IOAZ en WWIK. Gemeenten hebben aangegeven dat zij de netwerkverbindingen met, en de dienstverlening van het Inlichtingenbureau ook willen benutten voor andere beleidsvelden enontwikkelingen die hen de komende jaren raken. Dit betreft bijvoorbeeld gegevensuitwisselingen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en op het vlak van onderwijsbeleid. De Staatssecretaris van SZW heeft ingestemd met deze richting, omdat dit past binnen het beleid rond de e-overheid van efficiënt gebruik van beschikbare voorzieningen (niet steeds opnieuw het wiel uitvinden) en het toegroeien naar een overheidsbrede infrastructuur, beheerd door de Gemeenschappelijke Beheerorganisatie (GBO.Overheid).

Met dit wetsvoorstel worden voorwaarden geschapen om deze beweging te faciliteren. Allereerst wordt geregeld dat de taakuitoefening van het IB niet meer krachtens de wet beperkt is tot de uitvoering van werk en inkomen door gemeenten. Hiermee ontstaat ruimte voor het IB voor activiteiten ter ondersteuning van andere beleidsvelden en andere «opdrachtgevers» dan de bewindslieden van SZW. Aangezien op termijn incorporatie van de IB-functionaliteit in een overheidsbreed stelsel voor de hand ligt, wordt tevens erop geanticipeerd dat de taken en voorzieningen van het IB bij een andere rechtspersoon kunnen worden belegd dan de huidige Stichting Inlichtingenbureau.

4.2. Gegevensverstrekking door potentiële werkgevers

Artikel 54 Wet SUWI regelt in algemene zin het verstrekken van gegevens aan de SUWI-organen, zoals de CWI. In het eerste lid is geregeld, dat de verplichting tot het verstrekken van gegevens op een ieder berust, als er maar een relatie is met het verstrekken van uitkeringen of arbeidsbemiddeling dan wel andere taken, die uit de Wet SUWI voortvloeien. De gegevens moeten betrekking hebben op een arbeidsrelatie of uitkeringsrelatie. De verplichting geldt dan ook in ieder geval voor een ieder, die zelf werknemer is of een uitkering ontvangt of als werkgever een persoon in dienst heeft. De redactie van artikel 54, eerste lid, is zodanig aangepast, dat de verplichting tot het verstrekken van gegevens ook kan berusten op een potentiële werkgever van een persoon, ten aanzien van wie bijvoorbeeld CWI een taak vervult, en die gegevens relevant zijn voor de toepassing van de SUWI-wetten ten aanzien van die persoon. De vergelijkbare bepaling voor de gegevensverstrekking aan de colleges van burgemeester en wethouders is ook aangepast.

5. Lasten, handhaving en inwerkingtreding

5.1. Lasten voor de burger

Vermindering van administratieve lasten voor burgers is een doelstelling van het kabinet. Als onderdeel van het actieprogramma Andere Overheid is de inzet vastgelegd dat eind 2007 de administratieve lasten voor burgers met een kwart zijn verminderd ten opzichte van de peildatum 31 december 2002. De voorliggende voorstellen rond eenmalige gegevensuitvraag en de ontwikkeling van het digitaal klantdossier (waaronder begrepen de elektronische «omgekeerde» intake en andere e-diensten) vormen een belangrijke ontwikkeling in de verbetering van kwaliteit van dienstverlening in de SUWI-keten, ook in termen van administratieve lasten.

In zijn brief van 28 november 2005 aan de Tweede Kamer over de stand van zaken van het SZW-programma «Administratieve lastenvermindering burgers» gaf de Minister van SZW reeds een inschatting van de effecten.1 Bij 50% digitale aanlevering (voorzichtige aanname) besparen burgers jaarlijks 550 duizend uur en € 0,8 miljoen aan kosten. Hierbij gaat het om de volgende handelingen: registratie als werkzoekende, invullen formulier inschrijving werk, invullen aanvraagformulieren WW en bijstand, elektronische intake voor uitkering WW en bijstand. De gemiddelde burger bespaart hierdoor circa twee uur tijd bij zijn informatielevering aan het CWI. Dit doel kan in beginsel wellicht al in 2007 worden gerealiseerd. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat dit nog losstaat van de gevolgen voor de burgers van het gebruik van de polisadministratie (wat hiermee nauw in verband staat), waarop in dezelfde brief aan de Tweede Kamer is ingegaan.

De raming is gebaseerd op de projectdoelstellingen zoals die in de eerste fase van het project Digitaal Klantdossier ultimo 2006 worden gerealiseerd (zie ook hierboven). De doorontwikkeling van het digitaal klantdossier in 2007 en 2008 zal tot een verdere, nader te ramen vermindering van lasten voor de burger leiden.

Gezien de reikwijdte van dit wetsvoorstel en het karakter van het Digitaal Klantdossier, is er in dit kader geen sprake van gevolgen voor bedrijven (in de zin van de bedrijfseffectentoets).

5.2. Lasten voor de organisaties, financiële gevolgen

De voorschiften in dit wetsvoorstel betreffende eenmalige gegevensuitvraag zijn kaderstellend, en beogen een klantvriendelijke en efficiënte uitvoeringspraktijk te borgen. Voor zover in het licht van de Andere Overheid en – in engere zin – de SUWI-ketensamenwerking van lasten kan worden gesproken, betreft dit inspanningen die tot een normale standaard van uitvoering en samenwerking kunnen worden gerekend.

De ontwikkeling en invoering van het digitaal klantdossier en de aanpassing van informatiesystemen wordt gerealiseerd in een gemeenschappelijk programma van de ketenpartners, waarvoor de Staatssecretaris van SZW een afzonderlijk projectbudget ter beschikking heeft gesteld (€ 5,0 mln over 2005 en € 15,9 voor 2006).

De baten van de invoering van het digitaal klantdossier voor de organisaties bestaan in een meer efficiënte en gestroomlijnde informatievoorziening, resulterend in een snellere en meer effectieve dienstverlening aan de klant. Dit slaat met name neer in de processen rond de intake voor en bemiddeling naar werk en de inname en afwikkeling van uitkeringsaanvragen WW en WWB. Op basis van een voorlopige raming wordt een vermindering van uitgaven voorzien van € 3,1 mln voor 2007 en van € 10,0 mln voor 2008 en volgende jaren.

De hier genoemde bedragen betreffen de eerste fase van het klantdossier, zoals dat in 2006 wordt gerealiseerd en in 2007 wordt ingevoerd.

5.3. Handhaving en toezicht

Het wetsvoorstel bevat verplichtingen voor bestuursorganen in het kader van de uitvoering van de aan hen opgedragen taken. De voorschriften zijn duidelijk en relatief eenvoudig, en de voorlichting en ondersteuning van invoering kan logischerwijze worden gekoppeld aan het eigen programma van de ketenpartners ter ontwikkeling van het digitaal klantdossier. De voorschriften zullen vanwege hun doel en karakter als een katalysator werken voor de lokale/regionale ketensamenwerking, aangezien partijen deze alleen in onderlinge afstemming zullen kunnen waarmaken. Dit leidt ertoe dat er geen afzonderlijke maatregelen nodig zijn voor het handhaven van de wettelijke voorschriften. Toezicht op de uitvoering en handhaving van de voorschriften vindt plaats door de Inspectie Werk en Inkomen (als onderdeel van de reguliere taakuitoefening). Daarnaast dwingt het met dit wetsvoorstel vastgelegde recht van de burger op eenmalige gegevensverstrekking, dat door hem in het contact met de organisaties in voorkomende gevallen kan worden ingeroepen, de bepalingen in dit wetsvoorstel na te leven.

5.4. Inwerkingtreding

De systematiek van het wetsvoorstel met de mogelijkheid van het stellen van regels bij nadere regelgeving voorziet in de mogelijkheid om bij de invoering aan te sluiten op het groeipad van het digitaal klantdossier.

Voor de eerste fase van het digitaal klantdossier, dat de eenmalige gegevensuitvraag ondersteunt, is 2007 een implementatiejaar. De ketenpartners hebben daarover onderling en met de Staatssecretaris van SZW afspraken gemaakt. De ingebruikname begint met een in omvang beperkte beproeving van het dossier, zowel in technische als in procesmatige zin. Aan het eind van deze fase, vanaf 1 mei 2007, dienen alle relevante gegevens op geautomatiseerde wijze ter beschikking te worden gesteld ten behoeve van het digitaal klantdossier, waarna landelijke uitrol plaatsvindt. De inwerkingtreding van het wetsvoorstel sluit hierop aan. De bepalingen voor de instandhouding van de elektronische voorzieningen (en het aanleveren van gegevens) zullen op 1 mei 2007 in werking treden. De bepalingen voor het regelen van de eenmalige gegevensuitvraag zullen op 1 januari 2008 in werking treden, aansluitend op de landelijke ingebruikname van het digitaal klantdossier.

6. Ingewonnen adviezen en toetsen

Het wetsvoorstel is voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan UWV, CWI, UWV, BKWI en IB en gemeenten (via het Uitvoeringspanel, waarin gemeenten, VNG en Divosa deelnemen), en voor een toezichtbaarheidstoets aan IWI. Tevens is het voor advies voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP) en het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) en voor een reactie aan de Landelijke Cliëntenraad (LCR).

De geraadpleegde uitvoeringsorganisaties steunen de doelstelling en opzet van het wetsvoorstel zonder reserve. Zij wijzen op de noodzakelijke kwaliteit van gegevens(bronnen), wanneer hiervoor een verbod op dubbele uitvraag gaat gelden. De systematiek van het wetsvoorstel en het geschetste groeipad houdt hier rekening mee. De reactie van de organisaties heeft op diverse punten tot redactionele aanpassing in wettekst en toelichting geleid. De organisaties wijzen erop dat nog het nodige nader uitgewerkt moet worden bij algemene maatregel van bestuur en ministeriële regeling; zij zullen hierbij worden betrokken.

Met betrekking tot de toezichtbaarheid wijst IWI op de eigen inschatting die organisaties kunnen maken of de kwaliteit van administraties tekortschiet en derhalve gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot nadere gegevensuitvraag. IWI geeft aan dat hij met dit gegeven rekening te houden heeft. In de toelichting is in verband benadrukt, dat om toch gegevens aan de klant te vragen alleen in specifieke gevallen kan plaatsvinden, dus nooit als generiek beleid. De verwachting is, dat de regeling bij algemene maatregel van bestuur voor het toezicht van IWI voldoende handvaten biedt. IWI heeft voor de tweede helft van 2007 een onderzoek naar eenmalige gegevensuitvraag bij UWV, SVB, CWI en gemeenten gepland.

De LCR kan van harte instemmen met het beleidsvoornemen om de burger slechts één keer gegevens uit te vragen. Diverse opmerkingen van de LCR zijn verwerkt.

Actal wijst erop dat het bij de kwantificering van lasten met nadruk om een inschatting gaat, en adviseert dit nader in kaart te brengen. Zowel de verwachte financiële baten als de vermindering van lasten voor burgers zullen in het verdere traject nader worden uitgewerkt.

Het CBP geeft aan dat de beleidsmatige doelstellingen van vermindering van administratieve lasten van burgers door terugdringen van uitvraag van gegevens en bewijsstukken, in lijn zijn of zelfs overeenkomen met uitgangspunten van bescherming van persoonsgegevens. Voor de uitwerking wijst het CBP op de noodzaak van een heldere verantwoordelijkheidsverdeling bij de verwerking van persoonsgegevens. Op verzoek van het college is in deze toelichting (in het algemene deel en bij de wijziging van artikel 62 van de Wet SUWI) aandacht besteed aan de aspecten die het CBP in zijn advies in dit verband behandelt. Daarbij dienen noodzakelijkheid en doelbinding uitgangspunt te zijn en te blijven. De kwaliteit van persoonsgegevens dient binnen de SUWI-keten te zijn gewaarborgd, en transparantie voor de burger dient voorop te staan. Uitgangspunt dient te zijn dat alle ketenpartners een zelfde hoog niveau van beveiliging nastreven, waarvoor de Minister van SZW een systeemverantwoordelijkheid heeft. Het CBP wijst op het belang van de uitwerking in lagere regelgeving, die op onderscheiden onderdelen van het wetsvoorstel zal plaatsvinden, waaraan naar de mening van het college een algemene lange termijn visie op het waarborgen van de kwaliteit van de gegevens binnen DKD ten grondslag dient te liggen. Een zelfde visie bepleit het CBP voor de invulling van het recht op inzage en correctie. Dit is inderdaad hetgeen met dit wetsvoorstel en de uitwerking daarbij wordt beoogd. De burger dient duidelijkheid te krijgen over hoe hij toegang tot zijn gegevens kan krijgen en dat die kunnen worden gecorrigeerd. Overigens is het daarbij niet de bedoeling op wetsniveau of in lagere regelgeving meer te regelen dan waarin door de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) en uitgewerkt in en op grond van de Wet SUWI is voorzien. Het zal er meer om gaan om met andere instrumenten, zoals goede voorlichting, de burger deze duidelijkheid te geven. Daarnaast zal op het punt van beheer en beveiliging, zoals het CBP ook opmerkt, eerder sprake zijn van afspraken tussen de partijen dan van nadere regelgeving.

Overigens kan, tegen de achtergrond van de specifieke opmerkingen over de nadere regelgeving, de algemene opmerking van het CBP dat een aantal van de punten die het CBP noemt beter op het niveau van de wet zouden kunnen worden uitgewerkt, niet worden gevolgd. Het CBP verwijst daarbij met name naar de procedurele waarborgen voor de burger. Deze worden niet bij of krachtens deze wet nader geregeld, omdat de WBP daarin al voldoende voorziet, en ook de Wet SUWI in bijvoorbeeld artikel 33c over de melding aan de verzekerde over de door het UWV te verwerken gegevens. Daarnaast worden er, zoals het CBP ook opmerkt, geen wijzigingen opgenomen in het gesloten systeem van gegevensverstrekkingen.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I. Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

Onderdeel A, onder1

De wijziging van de definitiebepaling betreffende het Inlichtingenbureau wordt de functie van deze instelling aangeduid. Er is sprake van een Inlichtingenbureau, dat de functie heeft die voor de WWB en de vergelijkbare wetten relevant is, indien de dienstverlening ten behoeve van gemeenten betrekking heeft op de uitvoering van sociale zekerheidswetten. Het kan zijn dat deze instelling te zijner tijd onderdeel zal gaan uitmaken van een overheidsorgaan (een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld of een andere persoon of college met enig openbaar gezag bekleed) en niet langer meer een zelfstandige stichting zal zijn. De minister zal het Inlichtingenbureau afhankelijk van de organisatorische onderbrenging als zodanig aanwijzen.

Onderdeel A, onder 2

Het laten vervallen van de definitiebepalingen over Suwinet vloeit voort uit het feit dat de te specifiek geachte bepalingen met betrekking tot (het gebruik van) Suwinet en het tot het Stelselontwerp Suwinet behorende Personenverwijsbestand zijn vervallen. (zie artikel I, onderdeel G, onder 3 en onderdeel I)

Onderdeel B, onder 1

De aanpassing van het tweede en vierde lid van artikel 28 hangen samen met het laten vervallen van procedureregels.

Het voorgestelde derde lid van dit artikel vloeit voort uit het verbod op dubbele gegevensuitvraag en regelt dat de CWI de klant in het kader van de intake geen gegevens mag vragen die beschikbaar zijn uit de administraties van de SUWI-partners, de gemeentelijke basisadministratie personen (GBA) en bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen (gegevens uit) administraties. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan administraties, waarin de Informatie Beheer Groep gegevens verwerkt. Indien in het kader van het thans in aanbouw zijnde stelsel van basisregistraties een verplichting tot gebruik van authentieke gegevens uit een basisregistratie in een desbetreffende wet wordt voorgeschreven, is de CWI als afnemer ook daaraan gebonden. Naast de GBA is daarom aangegeven, dat dit ook aan de orde kan zijn indien de CWI als afnemer een authentiek gegeven uit een ander basisregistratie dient af te nemen. Een gegeven wordt in of op grond van de wetgeving waarin de basisregistratie wordt geregeld aangemerkt als authentiek gegeven.

Wel bevat dit lid een uitzondering op de regel van het verplichte gebruik van de hiervoor bedoelde administraties. Indien de CWI bij voorbeeld gerede twijfel heeft over de betrouwbaarheid van bepaalde gegevens en dit een belemmering vormt voor de goede vervulling van zijn taak, mag de CWI alsnog die gegevens uitvragen bij de klant. Het gaat hierbij om een afweging in dat specifieke geval. Daarnaast kan de wettelijke regeling zich verzetten tegen het zondermeer uitgaan van het authentieke gegeven. Daarom wordt verwezen naar een wettelijk voorschrift, dat anders kan bepalen. Een voorbeeld hiervan is het adresgegeven. De sociale zekerheidsinstanties zullen gebruik gemaakt van de melding van een wijziging van het GBA-adres, maar dit ontslaat ze niet van de verplichting het feitelijke adres te onderzoeken en daarover desnoods nog nadere gegevens bij de belanghebbende op te vragen. Op het niveau van een algemene maatregel van bestuur zal bepaald worden om welke gegevens het gaat, wie de verantwoordelijke is voor het gegeven en bij wie het correctierecht kan worden uitgeoefend door de burger. Op het niveau van een ministeriële regeling kan de aanduiding van de gegevens nog worden aangepast of worden aangevuld, om snel te kunnen inspelen op wijzigingen daarin. De wijze van regelgeving is vergelijkbaar met die van de gegevensset voor polisadministratie op basis van de Wet SUWI. Op die wijze kan het verplichte gebruik in het SUWI-domein worden afgestemd op de ontwikkeling van de basisregistraties en de aanwijzing als authentiek gegevens in andere sectoren binnen de overheid.

Onderdeel B, onder 3

Gezien het belang dat wordt gehecht aan een goede samenwerking tussen de bij de intake betrokken bestuursorganen wordt de thans in de Regeling SUWI neergelegde regeling met betrekking tot het sluiten van overeenkomsten opgenomen in de wet. Daartoe is een nieuw vijfde lid opgenomen in artikel 28.

In de praktijk kan blijken, dat vanwege de aanwezigheid van de gegevens bij het UWV het niet efficiënt is, dat door de belanghebbende nog een aanvraag voor een WW-uitkering bij de CWI wordt ingediend. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn, indien in aanvulling op een door het UWV verstrekte uitkering recht op een WW-uitkering ontstaat. In dat geval kan in het kader van de samenwerking tussen het UWV en de CWI worden overeengekomen, dat de aanvraag niet via de CWI zal verlopen. Bepaald wordt in het vijfde lid, dat kan worden overeengekomen, dat daarom van de taakverdeling op grond van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken. Het kan blijken, dat daarvoor nog nadere regels noodzakelijk zijn. Daarom is in het zevende lid van dit artikel een delegatiebepaling opgenomen op grond waarvan voor het vijfde lid nog regels kunnen worden gesteld. In tegenstelling tot de bestaande delegatiebepaling is dit een facultatieve bepaling, omdat op voorhand niet vaststaat of behoefte bestaat aan het stellen van nadere regels. Veelal zal kunnen worden volstaan met werkafspraken tussen de betreffende organisaties in de overeenkomsten op grond van het nieuwe vijfde lid.

Om deze reden is de delegatiebepaling in artikel 22, zesde lid, van de Werkloosheidswet waarin voor een andere taakverdeling voor de aanvraag van bepaalde WW-uitkeringen een algemene maatregel van bestuur werd voorgeschreven komen te vervallen en is artikel 26, eerste lid, onderdeel b, van die wet aangepast (zie artikel III, onderdeel A, onder 1, en onderdeel C).

In het rapport van de Expertcommissie wordt met name als knelpunt genoemd het feit dat het UWV en de gemeenten de klant om gegevens vragen die ook al door de CWI zijn uitgevraagd.

Het voorgestelde zesde lid van artikel 28 strekt ertoe om dit te voorkomen.

Onderdeel C en de artikelen II, onderdeel A, III , onderdeel B, IV,V, VI, VII, VIII, IX, X, onderdeel B, XI, onderdeel A, XII, XIII en XIV

Artikel 29 bevat een algemene informatieverplichting van de belanghebbende ten opzichte van de CWI. De belanghebbende is verplicht alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, toeslag of bijstand, het geldend maken van het recht op uitkering, toeslag of bijstand, of de hoogte of de duur van de uitkering, toeslag en bijstand. Dit uitgangspunt blijft overeind, maar wordt in het wetsvoorstel beperkt in die zin dat de verplichting niet geldt indien de CWI de feiten en omstandigheden kan verkrijgen uit bepaalde (gegevens uit) administraties, waarbij in eerste instantie wordt gedacht aan de GBA en de polisadministratie. Indien gegevens op grond van de wetgeving, die bepaalde administraties als basisregistratie vormgeven, als authentiek gegeven worden aangemerkt, vloeit daar uit voort dat de belanghebbende dat gegeven niet hoeft mede te delen, omdat dit al binnen de overheid aan de afnemers ter beschikking wordt gesteld. Dit uitgangspunt is in de bepalingen die de inlichtingenverplichting regelen neergelegd. Echter voor het verplicht gebruik ook van authentieke gegevens gelden enkele uitzonderingen. Daarnaast is, zoals bij de toelichting op artikel 28 aangegeven, sprake van een geleidelijke ontwikkeling van het verplicht gebruik binnen het SUWI-domein. Er is samenhang met de regeling op het niveau van algemene maatregel van bestuur die ziet op het verplicht gebruik binnen het SUWI-domein. Op het moment, dat bij algemene maatregel van bestuur gegevens zijn aangeduid voor verplicht gebruik, kunnen ze in aanmerking komen voor de uitzondering op de inlichtingenverplichting. Echter of inderdaad in alle gevallen er van uit kan worden gegaan, dat het gegeven dan ook niet uit eigen beweging dient te worden verstrekt, zal kenbaar moeten worden gemaakt.

Voor welke gegevens ook de spontane inlichtingenverplichting niet geldt wordt daarom bij ministeriële regeling vastgesteld. De aanwijzing bij ministeriële regeling heeft vooral een voorlichtend karakter naar de belanghebbende toe. Met deze beperking van de inlichtingenverplichting wordt invulling gegeven aan een van de uitgangspunten van dit wetsvoorstel, namelijk dat een burger de overheid geen informatie hoeft te verschaffen die al binnen de overheid bekend is.

Deze wijziging is van toepassing op alle artikelen in de verschillende materiewetten waarin een algemene informatieverplichting van de uitkeringsgerechtigde ten opzichte van het desbetreffende bestuursorgaan is opgenomen.

Onderdeel D

In artikel 33a is reeds het principe van verplicht (her)gebruik van gegevens neergelegd. Het bepaalt dat, indien gegevens in een drietal met name genoemde administraties beschikbaar zijn, deze door het UWV respectievelijk de CWI ten behoeve van het UWV niet aan de klant worden gevraagd. Dit komt in feite neer op de ook door de Expertcommissie voorgestane «omgekeerde intake» respectievelijk een verbod op dubbele gegevensuitvraag, zij het alleen ten aanzien van het UWV. Het artikel heeft dan ook in het kader van dit wetsvoorstel een bredere toepassing binnen de hele keten gekregen.

De voorgestelde wijziging van het artikel behelst een uitbreiding van de door het UWV te raadplegen gegevensbronnen op dezelfde wijze als in het derde lid van artikel 28 is geregeld voor de CWI, waarbij dezelfde beperkingen van toepassing zijn.

Onderdeel E

Zie de toelichting bij onderdeel D, met dien verstande dat artikel 35 de Sociale verzekeringsbank betreft. Voorts is nog een onjuiste verwijzing naar artikel 73 gecorrigeerd.

Onderdeel F, onder 1 en de artikelen II, onderdeel D, IX, onderdeel D, X, onderdeel D, en XI, onderdeel B

In de praktijk is gebleken dat er verschil van inzicht kan bestaan over de strekking en de uitleg van het eerste en tweede lid van artikel 54. De verplichting tot gegevensverstrekking in deze artikelleden en de vergelijkbare bepalingen in de WWB, IOAW en aanverwante wetten richt zich tot een ieder. De beperking in de formulering zit in de soort gegevens en de relatie met de persoon wiens gegevens het betreft. Het doel van de gegevensverstrekking is de noodzaak voor de taakuitoefening door de SUWI-organen en de colleges van burgemeester en wethouders. De gegevens moeten dus betrekking hebben op de uitkerings- of arbeidsrelatie. Het gaat om gegevens van en afkomstig van uitkeringsgerechtigden, werkgevers en werknemers. De vraag is of, naast (ex) werkgevers, ook potentiële werkgevers bevoegd zijn op verzoek of uit eigen beweging persoonsgegevens verkregen in een sollicitatieprocedure te verstrekken aan de in het eerste lid genoemde instanties. In lijn met de bedoeling van de wetgever is de tekst van het eerste lid van dat artikel zodanig verduidelijkt dat potentiële werkgevers persoonsgegevens mogen doorgeven aan de genoemde instanties. Dat is het geval, indien het gaat om gegevens, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering de sociale zekerheidswetten, bv. het gegeven of geschikt werk voor de persoon van werkzoekende aanwezig zou kunnen zijn. Deze noodzakelijke gegevens zijn niet alleen voorhanden bij de werkgever of ex-werkgever, maar ook bij iedere persoon, met wie een uitkeringsgerechtigde een arbeidsrelatie zou kunnen aangaan, zonder dat er ook feitelijk een arbeidsrelatie tot stand dient te komen. De potentiële werkgever wordt aangeduid als de persoon voor wie de betrokkene arbeid zou kunnen gaan verrichten.

Onderdeel F, onder 2

Aan artikel 54 is een tiende lid toegevoegd. In dit artikel ontbrak een algemene delegatiebepaling om op het niveau van een algemene maatregel van bestuur regels te stellen voor gegevensverstrekking aan de SUWI-organen en de minister voor de uitvoering van hun taken door andere instanties dan in het derde, achtste en negende lid worden genoemd. Omdat de organisatie en de wijze van samenwerking binnen de overheid veranderen en ook de wettelijke grondslag voor de wettelijke taken is de opsomming in de wet te weinig flexibel om daarop in te spelen. Om die reden is regeling bij algemene maatregel van bestuur wenselijk. De totstandkoming van de algemene maatregel van bestuur brengt ook de afweging binnen het kabinet over de noodzaak van de gegevensverstrekking met zich. Voorts adviseert het College bescherming persoonsgegevens over een algemene maatregel van bestuur. Ook in artikel 73, dat de gegevensverstrekking door de SUWI-organen regelt bevat de mogelijkheid van regeling op het niveau van een algemene maatregel van bestuur. Daarnaast is in artikel 64 van de Wet werk en bijstand een vergelijkbare delegatiebepaling opgenomen. In de algemene maatregel van bestuur worden naast de instanties de soort en de aard van de gegevens die dienen te worden verstrekt aangeduid.

Onderdeel G, onder 1

In het voorgestelde tweede lid van artikel 62 wordt een wettelijke plicht geformuleerd voor de CWI, het UWV, de SVB en de colleges van burgemeester en wethouders tot instandhouding van elektronische voorzieningen voor de verwerking van gegevens op grond van het eerste lid. Hiermee wordt vormgegeven aan de gedachte dat de partners in de keten werk en inkomen op het terrein van gegevensuitwisseling gezamenlijk optrekken bij de inrichting en het beheer hiervan en toegang hebben tot elkaars gegevens. Onder toegang wordt tevens begrepen de uitwisseling van gegevens. Ook wordt voorzien in de mogelijkheid (de tweede zin van het tweede lid van artikel 62) dat instanties waaraan de genoemde bestuursorganen (de SUWI-ketenpartners) gegevens op grond van enig wettelijk voorschrift mogen verstrekken dan wel waarvan ze gegevens mogen ontvangen via elektronische voorzieningen toegang krijgen tot de gegevens, die door SUWI-ketenpartners mogen worden verwerkt. Voorts hebben de SUWI-ketenpartners via elektronische weg toegang tot gegevens, die verkregen worden van andere instanties en die zij nodig hebben voor de uitvoering van hun taken. De uitvoering van deze bepaling krijgt onder andere vorm door uitwerking tot digitaal klantdossier. In alle gevallen gaat het ook dan om gegevensuitwisselingen die bij wettelijk voorschrift zijn toegestaan.

Artikel 62 van de Wet SUWI is het centrale artikel waarin de samenwerking volgens de doelstellingen van de Wet SUWI in de informatievoorziening vormt krijgt en al heeft gekregen. Uitgangspunt blijft dat de verschillende uitvoeringsorganen en de door hen ingeschakelde re-integratiebedrijven verantwoordelijke in de zin van de WBP zijn voor de verwerking van de gegevens, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun taken. In zijn advies wijst het CBP er op, dat dit betekent, dat ook voor de burger duidelijk moet zijn bij welke instantie hij moet zijn om de gegevens te consulteren en eventueel te laten corrigeren.

In de huidige werkwijze zal in de meeste gevallen dat de instantie zijn, die contact heeft met de klant voor deelaspecten van de taak of voor bepaalde inzet bij de re-integratie en de klant benadert om gegevens te verifiëren. Artikel 62 sluit niet uit, dat er met de ontwikkeling van de samenwerking en de gezamenlijke voorzieningen een gezamenlijke verantwoordelijke in de zin van de WBP aanwezig zal zijn, zodat elk van de verantwoordelijken aansprakelijk is voor het geheel van gegevensverwerkingen. Dit zal overigens alleen gelden voor de samenwerkende bestuursorganen en niet voor de ingeschakelde re-integratiebedrijven, maar wel voor de gegevens over de inzet bij de re-integratie, die CWI, colleges van burgemeester en wethouders en UWV verwerken vanwege hun wettelijke taak zorg te dragen voor re-integratie in relatie tot de voortduring van het recht op uitkering.

Onderdeel G, onder 2

Op grond van het (nieuwe) derde lid worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld voor het tweede lid, in ieder geval met betrekking tot de inrichting, het beheer en de beveiliging van de elektronische voorzieningen. Op deze wijze kan nadere normering en kaderstelling plaatsvinden, voor zover dat noodzakelijk is uit oogpunt van coördinatie en het bieden van waarborgen aan de burger. Daarbij zal ook expliciet worden ingegaan op de toegang tot de gegevens (autorisaties gekoppeld aan taken in het uitvoeringsproces) en de wijze van verantwoording. Voor de inhoud van deze regelgeving zie verder paragraaf 3 van het algemene deel van deze toelichting.

Onderdeel G, onder 3

Het huidige derde tot en met zesde lid vervalt, aangezien het uit oogpunt van deregulering gewenst wordt geacht geen specifieke bepalingen over de te gebruiken infrastructuur (Suwinet) in de wet op te nemen.

Onderdeel H

De functie Inlichtingenbureau is opgenomen in de definitie-bepaling. Daarom kan het eerste lid van artikel 63 vervallen. Het artikel bevat nu alleen de delegatiebepaling voor de nadere regelgeving voor de functie Inlichtingenbureau voor zover deze functie gebruikt wordt voor het gegevensverkeer van gemeenten voor de uitvoering van de sociale zekerheidswetten. Voor die functie zal het Inlichtingenbureau op grond van de Wet SUWI gefinancierd kunnen worden. De nadere regels hebben dus geen betrekking op het inschakelen van het Inlichtingenbureau op een ander beleidsterrein, bijvoorbeeld bij inburgering.

Onderdeel I

Het laten vervallen van de artikelen 64, 66, 67, 68, 69, 70 en 71 vloeit voort uit de wens tot het schrappen van te specifiek geachte bepalingen met betrekking tot (het gebruik en organisatie van) Suwinet.

Onderdeel J

Artikel 73, vijfde lid, vormt de grondslag voor de regeling van de gegevensverstrekking door de CWI, SVB en UWV aan bestuursorganen die is geregeld in paragraaf 5.3 van het Besluit SUWI. Deze regeling is niet sluitend, omdat ook andere wettelijke bepalingen in de verplichting tot het verstrekken van gegevens voorzien. De verwijzing naar de infrastructuur in artikel 62 kan hierin nu vervallen. Voor de gegevensuitwisseling binnen het SUWI-domein en met andere bestuursorganen biedt artikel 62 daarvoor nu voldoende grondslag. De nadere regelgeving hiervoor is op grond van dit artikellid niet meer noodzakelijk.

Onderdeel K

In artikel 54 gaat het om «een ieder» (personen in bepaalde rollen), die voor de uitoefening van taken ten opzichte van bepaalde personen, gegevens dient te verstrekken. Gebleken is, dat de verwijzing in dit artikel naar de onderdelen b en c van artikel 54, eerste lid, niet juist is. In onderdeel b gaat het om gegevens over de werkgever, ex-werkgever of potentiële werkgever van degene, die de gegevens verstrekt. In onderdeel c gaat het om de taken ten opzichte van de werknemer, over wie de werkgever (ex-werkgever of potentiële) werkgever gegevens verstrekt. Artikel 83c regelt de bestuurlijke boete bij het niet voldoen aan het verstrekken van gegevens door die werkgever. Er kan dus volstaan worden met verwijzing naar alleen dat onderdeel c. Voorts is artikel 83c zodanig aangepast, dat het duidelijk wordt dat het niet voldoen aan de verplichting tot het verstrekken van gegevens over een werknemer door de persoon, die de werkgever, ex-werkgever dan wel potentiële werkgever is van die werknemer gesanctioneerd kan worden.

Artikel II. Wijziging van de Wet werk en bijstand

Onderdeel B

Ook bij de uitvoering van de langdurigheidstoeslag maken gemeenten gebruik van de gegevens die al voorhanden zijn en dient geregeld te worden, dat de belanghebbende bepaalde gegevens niet meer dient te verstrekken. Dit is geregeld door in artikel 36 van de WWB, dat de bepalingen over de langdurigheidstoeslag bevat, in het zesde lid te regelen, dat ook artikel 17 (over de inlichtingenverplichting) en artikel 53a van overeenkomstige toepassing zijn.

Onderdeel C en de artikelen IX, onderdeel A en X, onderdeel A

De aanpassing van artikel 41 van de WWB vloeit voort uit de wijziging van artikel I, onderdeel B (artikel 28 van de Wet SUWI). Dit geldt ook voor de overeenkomstige wijzigingen in de IOAW en de IOAZ. Daarbij dient wel te worden opgemerkt, dat artikel 11a, eerste lid, van de IOAZ (artikel X, onderdeel A) nog niet in werking is getreden. Feitelijk voert de CWI de intake voor de IOAZ-uitkering nog niet uit.

Onderdeel D en de artikelen IX, onderdeel C en X, onderdeel C

Artikel 53a, eerste lid, van de WWB gaat over de gegevens, die het college verwerkt voor de toekenning van bijstandsuitkeringen en welke gegevens, het college in aanvulling op de gegevens die via de CWI worden aangeleverd verstrekt wil hebben. In dit eerste lid is nu nadrukkelijk bepaald, dat het college de gegevens, die via de CWI zijn verkregen niet van de belanghebbende vraagt en voorts ook niet gegevens die uit andere basisregistraties worden verkregen. In dit artikellid is aldus het beginsel van het verbod van dubbele uitvraag geregeld. Voor de uitgangspunten daarbij en de mogelijkheid in specifieke gevallen van dit verbod af te wijken wordt verwezen naar de algemene toelichting en de toelichting op de wijziging van de artikelen in de Wet SUWI. In de wijzigingen in de artikelen IX en X betreffen de overeenkomstige bepalingen in de IOAW en IOAZ.

Onderdeel F en de artikelen IX, onderdeel E, X, onderdeel E en XI, onderdeel C

Aangezien het gewenst wordt geacht dat de tussenkomst van het Inlichtingenbureau niet langer voor afzonderlijke gevallen wordt voorgeschreven en meer generiek kan worden geregeld, is het tweede lid van artikel 64 daarop aangepast.

Onderdeel G en de artikelen IX, onderdeel F en IX, onderdeel F

In artikel 67 wordt de inlichtingenverplichting van gemeenten jegens een aantal instanties geregeld. Met de wijziging wordt een basis gelegd voor de ondersteunende rol van het Inlichtingenbureau bij verstrekkingen op grond van dit artikel. Dit gebeurt op vergelijkbare wijze als waarop in artikel 64 de tussenkomst van het Inlichtingenbureau bij gegevensverstrekkingen van instanties aan gemeenten wordt geregeld.

Artikel XV. Wijziging van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank

Dit artikel breidt de gegevensverstrekking uit het basisregister onderwijs uit. Dit register wordt beheerd door de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). In artikel 54 van de Wet SUWI is al voorzien in een gegevensverstrekking door de IB-Groep, voor zover het gegevens betreft die de CWI, het UWV of de SVB nodig hebben voor de uitvoering van hun taken. Dit onderdeel heeft in de praktijk vooral betrekking op de gegevensverstrekking aan de SVB over het recht op studiefinanciering.

Hierbij is niet aangegeven om welke soort gegevens van de IB-Groep het gaat. Door de regeling in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank wordt nu duidelijk dat uit het basisregister onderwijs aan de CWI, de SVB en het UWV gegevens worden verstrekt.

De artikelen 9a tot en met 9e van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank (WVI) bevatten de bepalingen voor het basisregister onderwijs. In dit register worden persoonsgegevens opgenomen over de inschrijving van onderwijsvragenden bij allerlei soorten onderwijsinstellingen (van primair onderwijs tot hoger onderwijs). Daarnaast kunnen nog gegevens worden opgenomen over opleidingseisen. De bepalingen in de WVI geven inzicht in het doel van het register en gebruik van de gegevens daarin. De gegevensverstrekking aan de SVB voor de uitvoering van de AKW was daarin al geregeld in artikel 9e, zesde lid van de WVI. Daaraan is nu toegevoegd de gegevensverstrekking aan de CWI en het UWV. CWI heeft deze gegevens nodig voor haar arbeidsbemiddelingstaak en haar rol bij de inschakeling in de arbeid van uitkeringsgerechtigden, zoals dat is geregeld in artikel 21, onderdelen a tot en met e en g van de Wet SUWI. Voorts kunnen gegevens over inschrijving bij onderwijsinstellingen ook relevant zijn voor de indicatie van personen voor de Wet sociale werkvoorziening. Deze indicatietaak van de CWI is geregeld in artikel 21a van de Wet SUWI. Voor het UWV zijn deze gegevens van belang voor de re-integratietaak van uitkeringsgerechtigden en voor het bepalen van het recht op loondervingsuitkeringen. Het betreft hierbij de taak van het UWV, die geregeld is in artikel 30, eerste lid, onderdelen a en b. Met dezelfde achtergrond was al in het tweede lid van artikel 9e voorzien in de verstrekking van persoonsgegevens uit het Basisregister onderwijs aan colleges van burgemeester en wethouders voor de uitvoering van de WWB, IOAW en IOAZ.

De wijze, waarop de gegevensverstrekking door de IB-Groep aan CWI en UWV wordt vorm gegeven en hoe voor toegang tot die gegevens gebruik zal worden gemaakt van de elektronische voorzieningen als bedoeld in artikel 62 van de Wet SUWI, is nog onderwerp van nader overleg tussen de betrokken bestuursorganen. De inwerkingtreding van dit artikel wordt gekoppeld aan de voortgang van dit overleg. Voordat dit artikel in werking kan treden worden in ieder geval nog nadere afspraken gemaakt tussen SZW en OCW op basis van een uitvoeringstoets bij de IB-Groep.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof


XNoot
1

De genoemde Expertcommissie stond onder voorzitterschap van prof.dr.ir. W. J. Keller; tevens maakten hiervan deel uit dhr. mr. J. N. van Lunteren en dhr. U. Groen.

XNoot
2

TK 2004–2005, 26 448, nr. 206; het rapport «De burger bediend!» is als bijlage bij deze brief gevoegd, evenals de rapporten «Intake en beoordeling bij de bijstand» en «Afgesproken?» van de Inspectie Werk en Inkomen.

XNoot
1

Aan de Tweede Kamer verzonden op 28 augustus 2006. (TK 2005–2006, 26 448, nr. 290)

XNoot
2

TK 2005–2006, 26 448, nr. 273.

XNoot
1

Bijlage bij brief aan de Tweede Kamer van de Ministers voor BVK en van EZ, mede namens de staatssecretarissen van Financiën en SZW, d.d. 14 juni 2004, TK 2003–2004, 26 387, nr. 23.

XNoot
2

De hier genoemde administraties zijn de eerste die het kabinet realiseert als onderdeel van een stelsel van basisregistraties. Met het ook op de wettelijke verankering hiervan zijn reeds voor een aantal basisregistraties bij de Tweede Kamer wetsvoorstellen ingediend. Het kabinet rapporteert over de totstandkoming van basisregistraties periodiek aan de Tweede Kamer, in het kader van de voortgangsrapportages van het programma e-overheid.

XNoot
1

De Tweede Kamer is over de ontwikkeling en opzet van de Persoonlijke Internet Pagina geïnformeerd bij brief van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties d.d. 10 april 2006 (TK 2005–2006, 29 362, nr. 86).

XNoot
1

TK 2005–2006, 29 362, nr. 69.

Naar boven