Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 maart 2012
In mijn brief van 20 december 2011 (TK, 30 950, nr. 38) heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken en de acties en maatregelen die ik
heb genomen ter uitvoering van de motie Rouvoet (TK, 2010–2011, 30 950, nr. 29). Met deze brief informeer ik u over het afrondende gesprek dat ik recentelijk heb
gevoerd met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap, zijnde de voorzitter, de
secretaris en een bestuurslid van de Stichting Bij Leven en Welzijn.
De joodse gemeenschap maakt onder meer kosten voor beveiliging door de inzet van particuliere
(vrijwillige) beveiligers. Ik heb in het gesprek mijn erkenning uitgesproken voor
de inzet die door de joodse gemeenschap wordt geleverd met als doel om bij te dragen
aan de (verbetering van de gevoelens van) veiligheid van de joodse gemeenschap.
De beveiligingswerkzaamheden die door de joodse gemeenschap worden uitgevoerd vallen
onder de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Ik heb benadrukt
dat het van belang is dat de beveiligingswerkzaamheden zoals deze door de joodse gemeenschap
zelf worden uitgevoerd voldoen aan de eisen van deze wet. Ik heb medegedeeld dat ik,
met gebruikmaking van mijn bevoegdheid op grond van de wet, voor de opleidingseisen
die aan deze wet verbonden zijn, ontheffing verleen, onder voorwaarde dat de eigen
opleiding is gevolgd. Bij de aanwezige vertegenwoordigers van de Stichting Bij Leven
en Welzijn bestaat begrip voor het belang van het voldoen aan de eisen van de wet
en tevredenheid over de ontheffing voor de opleidingseisen.
Ik heb in mijn afrondende gesprek toegelicht dat dreiging en risico niet het niveau
overstijgen dat er door de rijksoverheid aanvullende beveiligingsmaatregelen getroffen
of geadviseerd dienen te worden, aanvullend op maatregelen die passen bij de eigen
verantwoordelijkheid en de verantwoordelijkheid van de lokale overheid. Er is geen
informatie van veiligheids- en inlichtingendiensten die hier aanleiding toe geven,
noch informatie uit gesprekken met gemeenten in het kader van de uitvoering van de
motie Rouvoet. Ik heb persoonlijk contact gehad met de burgemeester van Amsterdam,
gezien het grote aantal joodse instellingen in deze gemeente. In dit gesprek is bevestigd
dat er op dit moment op basis van dreiging en risico geen aanvullende (financiële) rol en verantwoordelijkheid is van de rijksoverheid voor de beveiliging
van de joodse gemeenschap.
Door de aanwezige vertegenwoordigers van de Stichting Bij Leven en Welzijn is begrip
getoond voor mijn zienswijze en voor het belang om vast te houden aan de uitgangspunten
en de werking van het Stelsel Bewaken en Beveiligen. Het is niet mogelijk om alle
veiligheidsrisico’s uit te sluiten en absolute veiligheid te garanderen. In het afwegingsproces
dat leidt tot het nemen van beveiligingsmaatregelen is per definitie sprake van risicoaanvaarding.
Ik ben er van overtuigd dat het totaal van reeds bestaande (lokale) beveiligingsmaatregelen
en (financiële) afspraken hieromtrent, acties en maatregelen in het kader van de motie
Rouvoet o.a. conform mijn brief van 20 december 2011 (TK, 30 950, nr. 38) en het bovenstaande tegemoet wordt gekomen aan de bijzondere situatie van joodse
instellingen in onze samenleving. In mijn afrondende gesprek is door de aanwezige
vertegenwoordigers aangegeven dat er tevredenheid bestaat over de tegemoetkomingen.
Naar mijn mening is hiermee adequaat uitvoering gegeven aan de motie Rouvoet.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten