Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 oktober 2022
Op 1 juli 2022 verzocht uw vaste commissie voor Buitenlandse Zaken mij in een brief
nader aan te geven hoe de juridische duiding t.a.v. de kwalificatie van apartheid,
die beschreven wordt in de brief van het kabinet van 13 juni 2022 (Kamerstuk 30 950, nr. 312), van toepassing is op de situatie in Israël. De betreffende brief bevatte de eerder
door u verzochte nadere juridische duiding van het kabinet ten aanzien van de kwalificatie
van apartheid, naar aanleiding van de Kamerbrief van 29 april 2022 met appreciatie
van het rapport «Israel’s apartheid against Palestinians: cruel system of domination and crime against
humanity» van Amnesty International (Kamerstuk 23 432, nr. 489).
Zoals aangegeven in de juridische duiding van 13 juni 2022, is apartheid een omvangrijk
begrip dat, kort gezegd, de systematische onderdrukking van een bepaald ras door een
ander ras inhoudt.
De Kamerbrief van juni jl. geeft een overzicht van de bestaande internationaalrechtelijke
verdragen en verplichtingen gerelateerd aan apartheid. Specifiek voor Israël geldt
in dat kader het volgende: Israël is partij bij het Internationaal Verdrag inzake
de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie (ICERD) van 1965. Israël is geen
partij bij de overige drie verdragen die worden benoemd in mijn brief van 13 juni
2022. Zoals in die brief ook vermeld, wordt aangenomen dat het verbod op apartheid
een regel is van dwingend internationaal recht (jus cogens). Dit betekent dat een staat, ongeacht het al dan niet bestaan van verdragsrechtelijke
verplichtingen, de schending van het verbod op apartheid niet kan rechtvaardigen.
Er is terughoudendheid geboden bij het gebruiken van juridisch zware kwalificaties
als «apartheid». Het kabinet verwijst in dit verband naar het gezamenlijke advies
van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) en de Extern
Volkenrechtelijk Adviseur (EVA) van 3 maart 2017 inzake mogelijkheden, betekenis en
wenselijkheid van het gebruik door politici van de term genocide en misdrijven tegen
de menselijkheid, waaronder apartheid, en de reactie van het kabinet hierop van 22 december
2017 (Kamerstuk 34 775 V, nr. 44). Zie ook de antwoorden op vragen hieromtrent van het lid Simons, Aanhangsel Handelingen
II 2020/21, nr. 2817.
Zoals weergegeven in de kabinetsappreciatie van 29 april 2022 gaat het kabinet niet
mee in de conclusie van Amnesty dat er sprake is van apartheid in Israël. Apartheid
is een specifieke juridische term en een ernstig internationaal misdrijf, en het is
aan een rechter om te oordelen of hiervan sprake is. Zoals ook in de rapporten van
Human Rights Watch van 27 april 2021 en Amnesty International van 1 februari 2022 is gesteld, is voor Israël een dergelijke kwalificatie niet door
een (internationale) rechter vastgesteld.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra