30 654 Wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij

Nr. 98 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 september 2011

Hierbij stuur ik u, de door de vaste commissie van EL&I gevraagde reactie op de bijdrage van Kempfarm aan het rondetafelgesprek Innovatie in de agrofood en tuinbouwsector op 8 juni jl. Ik stuur u deze reactie mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.

De heer Van Kempen heeft zes problemen benoemd met innovaties in de landbouw en daarnaast nog vier meer algemene problemen.

Daarop ga ik hieronder in.

1. «De heer Van Kempen heeft subsidie ontvangen in het kader van de SBIR integraal duurzame stallen. Deze nieuwe integrale duurzame stal kan volgens de heer Van Kempen in sommige provincies niet worden toegepast, omdat daar strengere eisen worden gesteld aan de uitstoot van ammoniak uit stallen dan de nationale eisen.»

Het kabinet heeft – zoals u weet – in overleg met de provincies besloten het stikstofvraagstuk aan te pakken via een Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) het hoofd te bieden. De PAS beoogt een duurzame economische ontwikkeling samen te laten gaan met het realiseren van de natuurdoelen voor Natura 2000.

In het voorlopige PAS zijn verschillende maatregelen beschreven die genomen worden om de uitstoot van stikstof uit verschillende bronnen te verminderen. Deze maatregelen kunnen liggen op het Europees, nationaal, provinciaal en/of regionaal niveau. Enkele provincies hebben het provinciale beleid al uitgewerkt en/of vastgesteld. Hierin kunnen strengere eisen worden opgenomen aan de uitstoot van stikstof uit de landbouw dan de nationale eisen.

Ik zal deze problematiek verder in kaart brengen en bespreken bij de voorbereidingen van het definitieve Programma Stikstof.

2. «De heer Van Kempen wijst op het ontbreken van de mogelijkheid om een proefstalstatus aan te vragen voor geur en op het feit dat er vele metingen uitgevoerd moeten worden om de emissiefactor voor geur voor zijn stal vast te kunnen stellen. »

De Regeling ammoniak en veehouderij (hierna: Rav) biedt de mogelijkheid om een bijzondere emissiefactor aan te vragen voor ammoniak; dit heet in de volksmond de «proefstalstatus».

De Regeling geurhinder en veehouderij en de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 bieden deze mogelijkheid niet. Dit heeft tot de volgende werkwijze geleid. In de beschikking voor de bijzondere emissiefactor voor ammoniak wordt een advies opgenomen voor het bevoegd gezag over een emissiefactor voor geur en fijn stof. Deze emissiefactor is tot stand gekomen op basis van «expert judgement». Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om dit advies over te nemen of niet.

Het toekennen van een bijzondere emissiefactor brengt met zich mee dat de bewuste stal wordt gemeten volgens een vastgesteld protocol.

Dit protocol is recent herzien, omdat gebleken is dat de invloed van het management op de hoogte van de uitstoot van ammoniak en de andere milieuaspecten substantieel is. Hierdoor dient er in principe op vier verschillende locaties gemeten te worden. Het is gebruikelijk dat het bedrijfsleven de kosten voor de metingen voor zijn rekening neemt.

3. «De wijze waarop de emissiefactor is vastgesteld voor het stalsysteem «gescheiden afvoer van mest en urine door middel van een V-vormige mestband in het mestkanaal met metalen driekant roosters op het mestkanaal (Rav-code D 3.2.16) is volgens de heer Van Kempen niet correct.»

In de bijlage bij de Rav wordt onderscheid gemaakt in hokoppervlakte bij de vleesvarkens. Dit betekent dat er per stalsysteem twee emissiefactoren worden vastgesteld, namelijk een voor stallen met een hokoppervlak van maximaal 0,8 m2 en een voor stallen met een hokoppervlak groter dan 0,8 m2. Een hokoppervlakte groter dan 0,8 mkan in principe oneindig groot zijn.

Daarom is destijds afgesproken om 1,0 mals uitgangspunt te nemen bij het vaststellen van de emissiefactoren voor stalsystemen met een hokoppervlak groter dan 0,8 m2. Dit uitgangspunt is ook gehanteerd bij het vaststellen van de emissiefactor van stalsysteem D 3.2.16. Hiertoe worden gemeten waarden indien niet bij 1,0 m2 gemeten, gecorrigeerd naar dit oppervlak.

Het voorstel van de heer Van Kempen zou betekenen dat voor iedere individuele stal met een afwijkend hokoppervlak een aparte emissiefactor zou moeten worden vastgesteld en opgenomen in de Rav. Dit brengt forse uitvoeringslasten met zich mee.

4. «De heer Van Kempen vraagt of het mogelijk is om het innovatieproces op een andere wijze te stimuleren dan via subsidies.»

De minister van EL&I zal hierop ingaan in zijn «bedrijfslevenbrief», die hij uw Kamer binnenkort zal sturen.

5. «De heer Van Kempen wijst op de kosten van het afnemen van elektriciteit aan het algemene net. Ook in de situatie dat er een deel van de dag energie wordt geleverd aan het net.»

Iedereen, die elektriciteit afneemt van het algemene net, betaalt hiervoor aansluitkosten en energiebelasting. Het feit dat er op een deel van de dag elektriciteit aan het algemene net wordt geleverd door een individu, doet niets af aan dit algemene principe.

Het staat agrarische ondernemers vrij om een accu of batterij te plaatsen, zodat het bedrijf meer energieneutraal wordt.

6. «De heer Van Kempen constateert dat het op dit moment alleen mogelijk is om bekende technieken te gebruiken voor het produceren van kunstmestvervangers. Dit belemmert de innovatie van nieuwe technieken. Deze belemmering kan weggenomen worden door (chemische) randvoorwaarden te formuleren voor de kunstmestvervangers in plaats van eisen te stellen aan de techniek.»

Ik deel de constatering van de heer Van Kempen, dat nieuwe ontwikkelingen op het gebied van techniek om kunstmestvervangers te maken, mogelijk gemaakt moeten worden.

Ik zal de suggestie om alleen (chemische) randvoorwaarden te formuleren voor kunstmestvervangers meenemen in mijn voorbereidingen op het gesprek over de resultaten van de pilot mineralenconcentraat dat dit najaar zal worden gevoerd met de Europese Commissie.

7. «De wijziging van de spleetbreedte van de roosters bij vleesvarkens kan volgens de heer Van Kempen gevolgen hebben voor de mestdoorlaat.»

Er is inderdaad een risico dat bij het verkleinen van de spleetbreedte de mestdoorlaat verslechtert. De Europese Commissie is akkoord gegaan met onze interpretatie dat bij een gedeeltelijk dichte vloer een spleetbreedte van 20 mm in roostervloeren gehanteerd mag worden.

8. «De heer Van Kempen wijst op de forse lengte van de periode van vergunningverlening voor stallen en de eis tot archeologisch onderzoek hierbij die tot hoge kosten leidt.»

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking getreden. Deze wet heeft tot doel de vergunningverlening te vereenvoudigen en de behandelprocedure te verkorten.

De verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek in «gebieden met een hoge verwachtingswaarde» vloeit voort uit het Verdrag van Malta.

De gemeenten wijzen deze gebieden aan. Er vindt op dit moment een evaluatie plaats van dit beleid, waarin ook aandacht is voor de kosten van onderzoek.

De staatssecretaris van OCW heeft aan uw Kamer toegezegd hierop in het najaar te zullen reageren.

9. «De opwekking van zonne-energie zou volgens de heer Van Kempen een stimulans krijgen als ondernemers die hierin willen investeren een ontheffing zouden kunnen krijgen voor andere regelgeving (bijvoorbeeld op het gebied van natuur- en landschapsbeheer).»

De opwekking van duurzame energie en de ontwikkeling van landschapselementen betreffen verschillende beleidsterreinen met aparte doelen die inhoudelijk niet samenhangen. Ze kunnen dus niet tegen elkaar worden uitgeruild. Daarbij dient iedereen te voldoen aan het wettelijk verplichte niveau.

Binnen integrale regelingen, zoals de maatlat duurzame veehouderij, is het wel mogelijk om verschillende duurzaamheidsonderwerpen (deels) uit te ruilen. Iedereen dient echter wel te voldoen aan het minimum aantal punten per onderdeel van de maatlat.

10. «De heer Van Kempen wijst op de mogelijke risico’s van het stimuleren van de (buiten)uitloop bij dieren in relatie tot het gebruik van antibiotica en de insleep van ziekten.»

Het is bekend dat de veterinaire zorg voor leghennen met uitloop anders zal moeten zijn dan de zorg bij dieren in kooisystemen. Hier zullen veehouders en de sectorvertegenwoordigers op in moeten spelen.

Voor wat betreft de relatie buitenuitloop en Aviare influenza heb ik in eerdere brieven (TK 29 689 nr. 72, TK 29 683 nr. 102 en TK 28 807 nr. 128) aan uw Kamer een onderzoek aangekondigd naar de aard van het verband tussen vrije uitloop en het risico op AI-besmetting. Dit onderzoek wordt uitgevoerd onder leiding van het Centraal Veterinair Instituut. De eerste uitkomsten hiervan worden aan het eind van het jaar verwacht.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

Naar boven