30 654 Wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij

Nr. 96 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 2011

In het Algemeen Overleg over Natura 2000 van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 18 mei 2011 (kamerstuk 32 670, nr. 22) heeft de heer Dijkgraaf verzocht om een reactie op een binnenkort te verschijnen artikel in het blad V-focus. Hierbij zend ik u de door mij toegezegde reactie op het artikel «Staatsgeheimen over het natuurbeleid» in het juninummer van V-focus.

Het artikel bevat uiteenlopende reacties over verschillende elementen die verband houden met ammoniakdepositie en natuur.

Ik ga met name in op de suggesties van de auteur dat een rapport over AAgro-Stacks wordt achtergehouden en dat het ministerie van EL&I in een rapport over de kritische depositiewaarden de foutenmarges heeft laten verwijderen.

In mei 2007 heeft de toenmalige minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een brief (TK 2006–2007, 30 654 nr. 43) naar uw Kamer gestuurd over het «Toetsingskader ammoniak en Natura 2000». Dit toetsingskader is opgesteld door de «Taskforce ammoniak en Natura 2000» waarin LNV, IPO, VNG en LTO Nederland zitting hadden. Vervolgens is een ontwerp AMvB opgesteld in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 om de essentiële onderdelen van het toetsingskader zo snel mogelijk juridisch te verankeren. Dit ontwerp is voor advies voorgelegd aan de Raad van State, die hierover een negatief advies heeft afgegeven. Op basis van dit advies heeft de toenmalige minister van LNV besloten niet verder te gaan met het toetsingskader. Aangezien de problematiek rondom de vergunningverlening nog niet opgelost was, is vervolgens de heer Trojan gevraagd om adviseren over een aanpak voor de gerezen problemen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het traject van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) dat is gestart in 2009.

Het niet vastleggen van het toetsingskader in een AMvB had ook consequenties voor de verschillende onderdelen van het toetsingskader, waaronder het rekenmodel AAgro-Stacks. Het gebruik van dit instrument kon daardoor niet wettelijk worden voorgeschreven voor het uitvoeren van berekeningen over de hoogte van de depositie van ammoniak uit veehouderijen op Natura 2000-gebieden. Dit heeft er vervolgens toe geleid dat het rapport met daarin de achtergrondinformatie over AAgro-Stacks niet is uitgebracht en dat verdere optimalisering van AAgro-Stacks achterwege is gebleven. Het concept van het genoemde rapport van april 2007 treft u als bijlage aan bij deze brief.1

Op dit moment wordt binnen het traject van de Programmatische aanpak stikstof gewerkt aan de totstandkoming van een nieuw rekenmodel genaamd Aerius. Dit rekenmodel wordt gebaseerd op de meest recente kennis op het gebied van de emissie, de verspreiding en depositie van stikstof uit verschillende bronnen.

Ten aanzien van de rapporten over kritische depositiewaarden kan ik u het volgende meedelen. Er is navraag gedaan bij de heer Gerrits en Alterra. Het betreffende rapport (Alterra-rapport nr. 953) is in 2004 gepubliceerd en was vanaf dat moment openbaar. Toen de heer Gerrits er in 2008 naar zocht, bleek dit rapport echter niet op de website van Alterra te staan en op dat moment ook niet in de Alterra-bibliotheek aanwezig te zijn. Naar aanleiding van het verzoek van de heer Gerrits is het rapport weer op de website gezet. Geheimhouding of achterhouden van informatie was dus niet aan de orde.

Een tweede punt dat de heer Gerrits noemt, is het met opzet niet vermelden van foutmarges rond kritische depositiewaarden in een vervolgrapport, omdat juristen daarmee niet zouden kunnen werken. Dat tweede rapport gaat in op de kritische depositiewaarden van habitattypen (Van Dobben & Van Hinsberg 2008; Alterra-rapport 1654). Anders dan uit het artikel blijkt is dit het eerste rapport dat specifiek voor habitattypen kritische depositiewaarden bevat (het eerstgenoemde rapport bevatte alleen waarden per vegetatietype. Op de foutmarges wordt in het rapport – anders dan de heer Gerrits suggereert – expliciet ingegaan: er wordt gewezen op afrondingen (p. 16), op de relatie met het voorzorgsbeginsel (p. 17) en op de beperkte bruikbaarheid van de afzonderlijke modeluitkomsten per vegetatietype (p. 22). Omdat de bronnen duidelijk zijn vermeld, kan de gebruiker van het rapport meer in detail nagaan met welke onzekerheden volgens de oorspronkelijke bronnen rekening moet worden gehouden. Er is dus geen sprake van dat «de opdrachtgever (EL&I) geen onzekerheden bij de waarden vermeld wil zien» zoals in het artikel is vermeld.

Ik kom tot de conclusie dat de strekking van het artikel dat er gegevens worden achtergehouden onjuist is.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven