30 597 Toekomst AWBZ

Nr. 466 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Ontvangen ter Griffie op 11 september 2014.

Het besluit tot het doen van een aanwijzing kan niet eerder wordengenomen dan op 11 oktober 2014.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 september 2014

Deze brief bevat de zakelijke inhoud van de aanwijzing die ik van plan ben op grond van artikel 7 van de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG) aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te geven over:

  • 1. de inzet van de instrumenten beschikbaarheidbijdrage en grens voor de afbouw van het transitieregime curatieve geestelijke gezondheidszorg (cggz) voor zeer gespecialiseerde gebudgetteerde instellingen, en

  • 2. de inzet van het instrument beschikbaarheidbijdrage voor een landelijk kennis- en expertisecentrum voor gespecialiseerde psychotraumazorg aan specifieke doelgroepen.

Overeenkomstig artikel 8 van de WMG ga ik tot het geven van de aanwijzing niet eerder over dan nadat dertig dagen zijn verstreken na verzending van deze brief.

1. Afbouw van het transitieregime cggz

Om transitierisico’s bij de invoering van prestatiebekostiging te beheersen is in 2013 voor gebudgetteerde instellingen in de tweedelijns cggz een eenjarig transitiemodel vormgegeven. Hiervan heb ik op 21 februari 2012 schriftelijk mededeling gedaan aan de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal.1

Zoals afgesproken in het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ 2013–2014,2 gold als onderdeel van dit transitiemodel in 2013 voor een aantal zeer gespecialiseerde instellingen een hogere verrekenfactor, namelijk een verrekenfactor van 95%.3 Bij deze zeer gespecialiseerde instellingen was het verschil tussen de productieafspraken in termen van oude budgetparameters en in termen van dbc’s voor 2013 groter dan 15%. Daarnaast voldeden zij aan een aantal specifieke criteria.4 Dit transitieregime is in 2014 met één jaar verlengd, in afwachting van de uitkomsten van onafhankelijk kostenonderzoek van de NZa, waarbij bezien wordt of er objectieve zorginhoudelijke verklaringen zijn waarom de dbc’s en bijbehorende maximumtarieven voor deze instellingen niet toereikend zijn.5

Uitkomsten van het kostenonderzoek

Inmiddels is het kostenonderzoek van de NZa afgerond (zie bijlage6). De NZa heeft in een gedegen onderzoek bezien of er objectieve zorginhoudelijke verklaringen zijn waarom de dbc’s en bijbehorende maximumtarieven voor deze instellingen niet toereikend zouden zijn. Op basis van het kostenonderzoek concludeert de NZa dat er weinig aanleiding is tot aanpassingen in regelgeving of productstructuur.

Aan verreweg het grootste deel van de verschillen ligt volgens de NZa de volgende drie typen oorzaken ten grondslag:

  • 1. Discussie tussen verzekeraar en aanbieder over de productieafspraken. Bijvoorbeeld wanneer aanbieder en verzekeraar het niet eens zijn over de af te spreken prestatie of wanneer de afspraken onvolledig zijn. Het is aan verzekeraar en aanbieder om dit in het lokaal overleg op te lossen. Dit is inherent aan het model van prestatiebekostiging.

  • 2. De mogelijkheden die de huidige regelgeving biedt worden onvoldoende gebruikt. Dit betreft bijvoorbeeld de mogelijkheden van onderlinge dienstverlening en de mogelijkheid voor zorgaanbieder en zorgverzekeraar om in een contract prijzen tot 10% boven het maximumtarief af te spreken (het max-max tarief). Het verschil is op te lossen door wel van deze mogelijkheden gebruik te maken.

  • 3. Systeemwijzigingen. Het gaat hier om gewenste systeemwijzigingen (zoals de gewijzigde bekostiging van groepsbehandeling; zie toelichting in NZa advies). Soms is hiervoor al een specifieke overgangsregeling van toepassing (zoals de overgangsregeling voor kapitaallasten). De NZa constateert bovendien dat geen van deze factoren uniek is voor de onderzochte instellingen. Ze spelen in de hele ggz-sector een rol.

Uit het onderzoek komen volgens de NZa daarnaast twee andere oorzaken naar voren die nader onderzoek behoeven:

  • 1. Het dbc-tarief voor verblijfsdagen houdt rekening met een bepaalde mate van afwezigheid. Voor een aantal van de onderzochte instellingen is deze verdiscontering van afwezigheid niet toereikend. Toen de NZa in december haar advies uitbracht, was haar verwachting dit te betrekken bij de ontwikkeling van de dbc ggz regelgeving voor 2015. Dat tijdpad is niet haalbaar gebleken. De NZa neemt dit nu mee in de ontwikkeling van de regelgeving voor 2016.

  • 2. De vergoeding die de dbc ggz systematiek via overheadkosten biedt voor de kosten doventolk is niet toereikend voor instellingen met een bovengemiddeld aantal cliënten met een auditieve beperking. De huidige leefurenregeling (gefinancierd vanuit de AWBZ) biedt in 2014 soelaas. De NZa vraagt om aandacht hiervoor bij de uitwerking en besluitvorming over de overheveling van de doventolkzorg naar de Wmo.

Besluit

Ik ben de NZa zeer erkentelijk voor het heldere advies. Uit het advies blijkt dat de bekostigingssystematiek van de curatieve ggz ook geschikt is voor de bekostiging van voormalige gebudgetteerde instellingen die zeer gespecialiseerde GGZ leveren. In 2015 wordt een aantal stappen gezet om dit eindperspectief dichterbij te brengen.

  • 1. Het transitiebedrag dient per aanbieder te worden gecorrigeerd naar rato van het aandeel van de zorg dat voor de betreffende zorgaanbieder overgaat naar de Jeugdwet. Het bijzonder transitiemodel is namelijk alleen van toepassing op de vanuit de Zvw gefinancierde curatieve ggz. De curatieve ggz voor 18-minners valt vanaf 1 januari 2015 binnen het gemeentelijk domein. De NZa dient het aandeel van zorg dat overgaat naar de Jeugdwet te baseren op de gegevens uit de nacalculatie 2013.

  • 2. Het overgebleven transitiebedrag zal vanaf 2015 stapsgewijs worden afgebouwd. Een stapsgewijze afbouw is van belang om voor deze instellingen een zachte landing in het systeem van prestatiebekostiging te garanderen. Zo hebben de betreffende instellingen voldoende tijd om in hun bedrijfsvoering te anticiperen op de overgang naar prestatiebekostiging. De afbouw dient als volgt te worden vormgegeven: in 2015 wordt het percentage waarmee het transitiebedrag wordt vermenigvuldigd (de verrekenfactor) teruggebracht van 95% naar 70%; in 2016 wordt deze verrekenfactor teruggebracht van 70% naar 30%; in 2017 wordt geen verrekenbedrag meer toegekend. Daarbij geldt dat de transitiebedragen voor 2015 en 2016 worden vastgesteld op basis van het transitiebedrag 2013 plus indexeringen.

  • 3. Op de bij 2 genoemde afbouw zijn twee uitzonderingen7:

    • a. De NZa neemt de verdiscontering van afwezigheid mee in de ontwikkeling van de regelgeving voor 2016. In 2015 wordt daarom de afbouw van het transitiebedrag niet toegepast op het deel van het transitiebedrag dat toegeschreven kan worden aan de ontoereikende verdiscontering van afwezigheid.

    • b. Ook de bekostiging van de (doventolk-)zorg door instellingen met een bovengemiddeld aantal cliënten met een auditieve beperking vraagt om nader onderzoek. Het is belangrijk dat hier een toekomstbestendige oplossing voor komt. Ik zal dit nader verkennen. Daarbij betrek ik NZa, Zorginstituut en VNG. Daarom wordt in 2015 de afbouw van het transitiebedrag evenmin toegepast op het deel van het transitiebedrag dat toegeschreven kan worden aan (doventolk-)zorg door instellingen met een bovengemiddeld aantal cliënten met een auditieve beperking.

  • 4. Voor de twee uitgezonderde delen blijft de verrekenfactor in 2015 95%. De NZa dient zich bij het bepalen van de delen te baseren op het in 2013 bij de instellingen uitgevoerde kostenonderzoek.

Ik ben voornemens om de NZa bij aanwijzing op te dragen het bijzonder transitiemodel zoals hierboven beschreven aan te passen.

Door de stapsgewijze beëindiging van het bijzonder transitiemodel wordt de overgang naar prestatiebekostiging in de curatieve ggz in 2017 afgerond. In de gespecialiseerde ggz werk ik zo op zorgvuldige wijze toe naar een gelijk speelveld tussen ggz-aanbieders, waarin niet gestuurd wordt op aanbod, maar op zorgvraag. Zorgverzekeraars krijgen ook voor de zeer gespecialiseerde zorg steeds meer de ruimte – en de verantwoordelijkheid – om hun rol op het gebied van kwaliteit en doelmatigheid verder vorm te geven.

2. Landelijk kennis- en expertisecentrum voor gespecialiseerde psychotraumazorg aan specifieke doelgroepen

Op 25 mei 2012 heb ik door middel van een voorhangbrief schriftelijk aangekondigd de NZa een aanwijzing te geven over de inzet van het instrument beschikbaarheidbijdrage voor gespecialiseerde psychotraumazorg aan specifieke doelgroepen.8 Met de zorgaanbieder aan wie de NZa deze beschikbaarheidbijdrage in 2013 heeft verleend, Stichting Centrum ’45, is in 2012 en 2013 verkend op welke wijze de zorg, zoals beschreven in de genoemde voorhangbrief, ook in de toekomst geborgd kan blijven. Vervolgens heeft VWS de NZa verzocht om een kostenonderzoek uit te voeren bij Stichting Centrum ’45. Het onderzoek was in vraagstelling, opzet en doorlooptijd gelijk aan de onderzoeken die de NZa uitvoerde in het kader van het transitiemodel cggz (zie hierboven).

Naar aanleiding van het kostenonderzoek heeft de NZa op 5 december 2013 geadviseerd de beschikbaarheidbijdrage van Centrum ’45 per 2015 te verlagen. De NZa heeft laten weten dat, als VWS de activiteiten ten behoeve van de landelijke kennisfunctie voor gespecialiseerde psychotraumazorg wil behouden, VWS dat kan doen in de vorm van een beschikbaarheidbijdrage. De activiteiten waaruit de landelijke kennisfunctie bestaat, zijn niet toe te rekenen naar zorgproducten, of in rekening te brengen door middel van tarieven. De NZa adviseert zoals gezegd om de beschikbaarheidbijdrage te verlagen, voor zover deze op dit moment wordt ingezet voor reguliere zorgkosten. Deze zorgkosten dienen door Centrum ’45 in rekening gebracht te worden door middel van de dbc’s ggz, inclusief het max-max tarief. Tot slot verzoekt de NZa VWS om over te gaan tot afbakening van de kennisfunctie, zodat zij in 2015 een aanvraag voor een beschikbaarheidbijdrage voor de landelijke kennisfunctie kan beoordelen.

Besluit

Conform het advies van de NZa ben ik voornemens de NZa te verzoeken het instrument beschikbaarheidbijdrage in te zetten voor een landelijk kennis- en expertisecentrum voor gespecialiseerde psychotraumazorg aan specifieke doelgroepen, en deze te verlenen aan één zorgaanbieder voor de activiteiten ten behoeve van de landelijke kennisfunctie. Deze beschikbaarheidbijdrage mag niet ingezet te worden voor reguliere zorgkosten, en zal dan ook lager zijn dan de beschikbaarheidbijdrage in 2014. De NZa dient de hoogte van de beschikbaarheidbijdrage voor 2015 zo vast te stellen dat deze afdoende is om in 2015 en daaropvolgende jaren de activiteiten ten behoeve van de landelijke kennisfunctie te behouden. Ik zal de NZa tijdig een nadere afbakening van de landelijke kennisfunctie doen toekomen.

Monitoring

In het systeem zijn voldoende waarborgen aanwezig om de overgang naar prestatiebekostiging ook bij de zeer gespecialiseerde ggz instellingen goed te laten verlopen. Toch is bij de afbouw van het bijzonder transitiemodel en de bijstelling van de beschikbaarheidbijdrage voor gespecialiseerde psychotraumazorg aan specifieke doelgroepen enige behoedzaamheid geboden, aangezien het hier zeer gespecialiseerde zorg betreft. Voorkomen moet worden dat verzekerden onvoldoende gebruik kunnen maken van zorg waar ze aanspraak op hebben en die nodig is voor hun zeer specifieke zorgvraag. Het is daarom van belang dat alle betrokken partijen hun verantwoordelijkheid nemen.

Zorgverzekeraars Nederland is onlangs gewezen op de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars in deze. Ik zal bovendien de NZa verzoeken om de overgang naar prestatiebekostiging van de zeer gespecialiseerde ggz-instellingen nauwlettend te monitoren, indien nodig aanvullende maatregelen te nemen, en mij op de hoogte te houden van de ontwikkelingen. Daarbij vraag ik de NZa ook aandacht voor de toepassing van max-max-tarieven en van onderlinge dienstverlening.

Het toezichtinstrumentarium van de NZa in relatie tot naleving van de zorgplicht door verzekeraars biedt indien noodzakelijk voldoende waarborgen. Zo kan de NZa een aanwijzing of een last onder dwangsom opleggen aan een verzekeraar die niet aan zijn zorgplicht voldoet.

Ten slotte

Ik hoop u met deze voorhangbrief voldoende te hebben geïnformeerd over de inzet van de instrumenten beschikbaarheidbijdrage en grens voor de afbouw van het transitiemodel cggz en de inzet van het instrument beschikbaarheidbijdrage in de WMG in het kader van de cggz.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers


X Noot
1

Kamerstuk 25 424, nr. 160

X Noot
2

bijlage bij Kamerstuk 25 424, nr. 183

X Noot
3

Aanwijzing inzake invoering prestatiebekostiging geneeskundige geestelijke gezondheidszorg, Stcrt. 2012, nr. 15569

X Noot
4

NZa beleidsregel BR/CU-5073

X Noot
5

Kamerstuk 25 424, nr. 231

X Noot
6

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
7

De uitzonderingen zijn niet van toepassing op de correctie van het transitiebedrag vanwege de overheveling van zorg naar de Jeugdwet.

X Noot
8

Kamerstuk 32 393, nr. 18; aanwijzing inzake invoering prestatiebekostiging geneeskundige geestelijke gezondheidszorg, Stcrt. 2012, nr. 15569.

Naar boven