Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juli 2012
Met een brief van 28 juni 2012 met kenmerk 2012Z12374/2012D27865, heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport mij verzocht om
vóór het algemeen overleg Toekomst AWBZ op 4 juli 2012 te reageren op het rapport
«Bestedingsmogelijkheden bij het scheiden van wonen en zorg» van Unie KBO van 19 juni.
Met deze brief voldoe ik aan dat verzoek.
Ik wil beginnen met het uitspreken van mijn waardering dat de ouderenbond zich heeft
voorbereid op en verdiept in de (financiële) effecten van het scheiden van wonen en
zorg en om die reden aan het NIBUD heeft gevraagd om de gevolgen voor ouderen met
een minimuminkomen daarvan te onderzoeken.
De Unie KBO is van mening dat het scheiden van wonen en zorg geen gevolgen mag hebben
voor de koopkracht van bewoners. Uit het NIBUD-onderzoek dat de Unie KBO heeft laten
verrichten, concludeert de Unie KBO dat het scheiden van wonen en zorg wel leidt tot
koopkrachtgevolgen voor senioren. De Unie KBO vindt daarom dat er maatregelen genomen
moeten worden om dit te repareren.
De actualiteit heeft de inhoud van het rapport voor een deel achterhaald.
In het rapport wordt uitgegaan van de situatie van het scheiden van wonen in bestaande
instellingen van de ouderenzorg, waarbij uit de zogenaamde intramurale zorgzwaartepakketten
het zogenaamde «woongedeelte» zou worden gehaald. Immers, bewoners gaan bij deze vorm
van scheiden van wonen en zorg zelf verantwoordelijkheid dragen voor het wonen en
hiervoor huur betalen. Dit sloot aan bij de voornemens, zoals deze in de eerste voortgangsrapportage
hervorming langdurige zorg van 1 juni 2011 waren voorzien voor de cliënten met de
lichtere zzp’s per 2014. De cijfers uit het rapport zijn op dat scenario gebaseerd.
In het Begrotingsakkoord is echter besloten een impuls aan extramuralisering te geven
met als doel cliënten die langer zorg aan huis kunnen krijgen deze ook te bieden.
In concreto betekent deze maatregel dat per 2013 voor alleen de nieuwe cliënten, de
lichte zzp’s worden omgezet in extramurale zorg.
Er is dus een nieuwe situatie en die zal ik ook mee betrekken in mijn reactie.
Het NIBUD constateert in het rapport dat de financiële gevolgen voor de burger sterk
afhankelijk zijn van de variatie in persoonlijk onvermijdbare uitgaven van zorgbehoevende
ouderen. Die variatie zal volgens het NIBUD vooral veroorzaakt worden door de hoogte
van eigen bijdragen die men moet betalen voor de te ontvangen zorg. Daarnaast spelen
de woonlasten volgens het NIBUD een belangrijke rol. In het onderstaande zal ik vooral
ingaan op deze twee punten:
Bij het extramuraliseren van de lichtere zzp’s (waaronder zzp VV 1 t/m 3 in de ouderenzorg)
wordt ervan uitgegaan dat cliënten langer zorg aan huis kunnen ontvangen. Dit betekent
in dat geval dat er geen veranderingen optreden in de hoogte van de huur en/of huurtoeslag,
terwijl in het NIBUD-rapport bij het scheiden van wonen en zorg wordt uitgegaan van
een hogere gemiddelde huur bij het scenario, waarin wonen en zorg gescheiden zijn.
Ook andere uitgaven, zoals voor eten en drinken, ondergaan geen verandering. Deze
kosten maakte men al en zal men ook blijven houden als de zzp’s zijn geëxtramuraliseerd.
Cliënten met een minimuminkomen zitten bij het betalen van een extramurale eigen bijdrage
al snel op hun inkomensafhankelijke maximum. Uitbreiding van de omvang van de benodigde
en geleverde extramurale zorg betekent in dat geval niet dat de te betalen eigen bijdrage
ook toeneemt.
In het NIBUD-rapport wordt aangegeven dat ouderen met een minimuminkomen, afhankelijk
van de variatie in hun onvermijdbare uitgaven, in een aantal gevallen weinig middelen
overhouden. Op grond van eerder genoemde feiten constateer ik dat dat slechts in zeer
beperkte mate samenhangt met verdergaande extramuralisering.
Al het voorgaande laat onverlet dat ik het rapport graag zal betrekken bij de verdere
invulling van het scheiden van wonen en zorg, omdat ik het belangrijk vind de eventuele
financiële gevolgen inzichtelijk te maken.
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner