Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 december 2011
In het Algemeen Overleg pgb van 23 december jongstleden is gesproken over de instelling van een landelijke commissie voor
de Vergoedingsregeling persoonlijke zorg. Dit naar aanleiding van de motie van mevrouw Leijten en Venrooy (TK, vergaderjaar
2011–2012, 30 597, nr. 230). De vraag was of de commissie per 1 januari zou kunnen starten.
De vergoedingsregeling is een subsidieregeling die het zorgkantoor uitvoert. De Algemene wet bestuursrecht regelt dat cliënten
bezwaar en beroep kunnen aantekenen tegen het besluit van het zorgkantoor (formeel geeft het zorgkantoor een individuele subsidiebeschikking
af). De Tweede Kamer heeft aanvullend via de motie gevraagd te borgen dat «de zorgbehoevende een voldoende stem moet hebben
bij het bepalen van een gerechtvaardigde grond voor een vergoedingsregeling» en heeft verzocht om een onafhankelijke commissie.
Voordat er sprake is van een advies van de commissie heeft de cliënt een aantal stappen doorlopen. Een nieuwe cliënt kan zich
vanaf 1 januari wenden tot het CIZ of het Bureau Jeugdzorg voor een indicatiebesluit dat recht geeft op AWBZ-zorg. Deze indicatiestelling
zal binnen de daarvoor geldende (wettelijke) termijn behandeld worden. Na oriëntatie op het zorgaanbod, daarbij geholpen door
het zorgkantoor, kan een cliënt (als aan de voorwaarden wordt voldaan) een aanvraag voor de vergoedingsregeling doen bij het
zorgkantoor. Na behandeling binnen de daarvoor geldende (wettelijke) termijnen besluit het zorgkantoor deze toe te kennen
dan wel gemotiveerd af te wijzen. Bij een afwijzing kan de aanvrager bezwaar aantekenen. Als dit aan de orde is, dan dient
het zorgkantoor advies in te winnen bij de landelijke commissie. Het zorgkantoor dient nadrukkelijk het advies van de commissie
te wegen in de beslissing op bezwaar.
De adviezen van de landelijke commissie hebben derhalve rechtsgevolgen voor individuele cliënten binnen de vigerende Algemene
wet bestuursrecht. Ik vind het derhalve van het grootste belang dat de landelijke commissie een juiste juridische borging
krijgt. In het debat van gisteren heb ik ook aangegeven hier nog over in gesprek te zijn. Heden heb ik hierover nader advies
gekregen en daaruit moet ik concluderen dat deze juridische borging niet per 1 januari aanstaande gerealiseerd zal zijn. Ik
zal ervoor zorg dragen dat per 1 februari aanstaande de landelijke commissie geïnstalleerd is. De cliënt die bezwaar maakt
bij het zorgkantoor zal hier geen hinder van ondervinden. Immers, gelet op bovenstaande procesbeschrijving van nieuwe cliënten
en de daarbij geldende wettelijke termijnen, is het hoogst onwaarschijnlijk dat al in de maand januari een beroep op de landelijke
commissie zal worden gedaan. Zekerheidshalve zal ik de zorgkantoren vragen mij te informeren indien dit wel het geval is.
Ik zal dan in overleg treden met het zorgkantoor om ervoor zorg te dragen dat bij ieder bezwaar onafhankelijk advies bij de
commissie wordt ingewonnen.
Ik zal de Tweede Kamer zo snel mogelijk informeren over de voortgang hierover.
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. L. L. E. van Zanten-Hyllner