Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 mei 2010
Op 10 december 2008 heeft u de motie Jacobi/Dijsselbloem aangenomen (30 573 Migratiebeleid nr. 21). Met deze motie heeft u
de regering om een analyse verzocht van de Nederlandse concurrentiekracht bij het werven van hoogopgeleide kennismigranten,
en om bij deze analyse in ieder geval puntenstelsels, zoals dat van het Verenigd Koninkrijk, te betrekken.
Dit tegen de achtergrond dat met de nota «Modern Migratiebeleid» de toelating van kennismigranten tot de Nederlandse arbeidsmarkt
opnieuw wordt vereenvoudigd, en dat ook andere OESO-lidstaten maatregelen nemen om meer kennismigranten aan te trekken.
Met deze brief geef ik antwoord op uw motie. Hierbij gaat het om de analyse van de Nederlandse concurrentiekracht bij het
werven van hoogopgeleide kennismigranten. Het algemene migratiebeleid of het belang van circulaire migratie komt niet aan
de orde.
Uitkomsten Onderzoek
SEO economisch onderzoek uit Amsterdam is gevraagd de volgende onderwerpen te onderzoeken:
– het opstellen van een analyse van de Nederlandse concurrentiekracht bij het werven van hoogopgeleide kennismigranten;
– het houden van een steekproef onder kennismigranten in Nederland;
– het verkennen van de mogelijkheden om migratiesaldi op te stellen;
– het nagaan van de beeldvorming bij Nederlandse kenniswerkers in het buitenland met het oog op mogelijke retourmigratie.
De uitkomsten van dit onderzoek «Wat beweegt kennismigranten? Een analyse van de concurrentiekracht van NL bij het aantrekken
van kennismigranten» d.d. april 2010 is als bijlage toegevoegd (zie bijlage).1
Een belangrijke conclusie op basis van het literatuuronderzoek en onderzoek onder 1.240 kennismigranten in Nederland is dat
de belangrijkste redenen voor kennismigranten om naar Nederland te komen het loon, de loopbaankansen en de kennisinfrastructuur
zijn. Voor onderzoekers is vooral de kennisinfrastructuur bepalend.
Nederland scoort in het onderzoek het beste voor het toelatingsbeleid. Verder lijkt dit een beperkte rol te spelen bij de
keuze van de kennismigrant.
Een andere belangrijke uitkomst is dat Nederland een aantrekkelijk land is voor hoogopgeleide kennismigranten. Bij een vergelijking
met tien andere OESO landen scoren alleen de Verenigde Staten en Zwitserland beter. Nederland staat bovenin een middenmoot
met Canada, Australië en Zweden. Daaronder komen het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Denemarken en België.
Op basis van 27 internationaal vergelijkbare indicatoren noemt SEO de volgende sterke punten voor de concurrentiekracht: het
algemeen inkomensniveau, de goed functionerende arbeidsmarkt, de reputatie van universiteiten, de originele ideeën (citatiequote
en patenten), de kwaliteit van het onderwijs, het toegankelijke toelatingsbeleid en de rechten en de ondersteuning van kennismigranten
op de arbeidsmarkt.
Zwakke punten zijn: de middelen voor R&D-onderzoek, het aantal onderzoekers, het aantal buitenlandse studenten en de lage
score voor het woon- en leefklimaat (nation branding index) van Nederland.
Tenslotte
Nederland dient waakzaam te blijven ten aanzien van zijn aantrekkelijkheid voor de komst van hoogopgeleide kennismigranten.
Een goede kennisinfrastructuur is een belangrijke factor. Op Prinsjesdag 2009 is de brief «Naar een robuuste kenniseconomie»
naar de Tweede Kamer gestuurd. Hier wordt het streven genoemd om de ontwikkeling van onderwijs, onderzoek en innovatie tenminste
naar het niveau van het OESO gemiddelde te brengen.
De minister van Economische Zaken,
M. J. A. van der Hoeven