nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 februari 2007
Op 18 januari 2007, bij gelegenheid van de behandeling van het wetsvoorstel
betreffende de vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van
Justitie door uw Kamer, heb ik naar aanleiding van vragen van het lid Azough
(Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2006–2007, nr. 32, blz. 2094–2110)
(GroenLinks) aangegeven positief te staan ten opzichte van een evaluatie van
het gezinsmigratiebeleid zoals dat eind 2004 gewijzigd is. Hoewel de vraag
expliciet de verhoging van de inkomensgrens betrof, heb ik aangegeven daarbij
ook de verhoging van de leeftijdsgrens te willen betrekken, beide van toepassing
op de categorie gezinsvormers. Deze maatregelen zijn destijds immers gelijktijdig
en in samenhang met elkaar genomen. De centrale vraag van de evaluatie is
in welke mate sprake is van een verandering in het aantal en de aard van de
aanvragen voor gezinsvorming en in hoeverre hierbij een relatie te leggen
is met de aangescherpte vereisten.
Ik heb een eerste opzet van het evaluatie-onderzoek doen oprichten door
het IND Informatie- en Analysecentrum (INDIAC). Het gaat hier slechts om een
grove schets van het onderzoek, waaraan door INDIAC nadere invulling moet
worden gegeven. Ik zal ermee volstaan de contouren van de evaluatie aan te
geven, waarbij ik mij baseer op de in de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit
genoemde verwachte effecten.
De nadruk in de evaluatie zal liggen op de startpositie van nieuwkomers
in Nederland voor en na de genoemde maatregelen. Daarbij moet ook de vraag
worden betrokken waarin de situatie van de in Nederland verblijvende hoofdpersoon
verschilt van die voor de aanscherping van het beleid. Hierbij kan, in aansluiting
bij de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit, gedacht worden aan
de samenstelling in land van herkomst van de groep nieuwkomers en het mogelijke
verband met de verwachte verhoging van de gemiddelde leeftijd van gezinsvormers
en aan de financiële uitgangspositie van dergelijke koppels. Hiervoor
is van belang of een daling is waar te nemen in het aantal gevallen waarin
een (aanvullend) beroep op een inkomensafhankelijke regeling wordt gedaan door de doelgroep. De beantwoording van deze vragen zal grotendeels
door dossieronderzoek moeten plaatsvinden. Verder zal worden onderzocht in
hoeverre een relatie te leggen is met de doorgevoerde beleidswijzigingen.
De keuze om de focus van het onderzoek beperkt te houden tot de startpositie
van de nieuwkomer in het integratieproces in Nederland is ingegeven door het
feit dat de verwachte effecten op het gebied van integratie zich op een heel
breed terrein kunnen voordoen. Binnen afzienbare termijn staan echter twee
evaluaties gepland waarmee meer inzicht verkregen zal worden in de positie
van gezinsmigranten in de Nederlandse samenleving: de evaluatie van de Wet
inburgering in het buitenland in 2008, en de evaluatie van de Wet Inburgering
in 2010. Daarnaast brengt de Commissie monitoring basisexamen buitenland binnenkort
haar tweede advies over inburgering in het buitenland uit.
Overigens wordt eind 2007 de afronding verwacht van een onderzoek naar
aspecten van gezinsmigratie in de periode 2002–2006 in het kader van
het Europees Migratienetwerk, waarvoor INDIAC Nederlands Nationaal Contactpunt
is. De Europese vergelijking van de nationale rapporten kan in het kader van
onderhavig evaluatieonderzoek interessant zijn aangezien andere Europese lidstaten
in recente jaren ook hun beleid op dit gebied hebben aangescherpt.
Een aspect dat door mevrouw Azough slechts indirect aan de orde werd gesteld,
is de ongelijke behandeling van Nederlanders ten opzichte van gemeenschapsonderdanen
(onderdanen van een lidstaat van de EU die gebruik hebben gemaakt van het
recht op vrij verkeer binnen de EU). Ik merk dat hierover maatschappelijk
onbegrip bestaat. Hoewel in de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit
was aangegeven dat circa 93% van de hoofdpersonen de Nederlandse nationaliteit
heeft, bestaat veelal het beeld dat de maatregelen genomen zijn om volgmigratie
(dat wil zeggen gezinsvorming met een niet-Nederlandse hoofdpersoon) tegen
te gaan. Dat de strengere regels ook (of: juist) op Nederlanders, wat hun
land van herkomst dan ook is, van toepassing zijn, wordt soms slecht begrepen.
Ik ben daarom voornemens dit aspect bij de evaluatie te betrekken.
De hiervoor beschreven evaluatie zal in 2007 een aanvang nemen. Uw Kamer
kan in de eerste helft van 2008 de resultaten tegemoet zien.
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin