30 551
Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met verkorting van de adoptieprocedure en wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in verband met adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht tezamen

30 800 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2007

nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juni 2007

Tijdens het Algemeen Overleg met de vaste Commissie voor Justitie, de algemene commissie voor Jeugd en Gezin en de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 mei 2007 inzake de brief van 15 mei 2007 naar aanleiding van de motie-Pechtold c.s. (30 800 VI, nr. 60) (Kamerstukken II 2006/07 30 551, nr. 8) zegde ik toe u nader te berichten over de opdracht aan en samenstelling van de door mij in te stellen commissie die zich – kort gezegd – zal buigen over het lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie. Hierbij kom ik, mede namens de minister voor Jeugd en Gezin en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, deze toezegging na.

Opdracht

De opdracht aan de Commissie zal twee onderwerpen omvatten: namelijk het lesbisch ouderschap enerzijds en interlandelijke adoptie anderzijds. Beide onderwerpen betreffen het vestigen van een afstammingsrelatie tussen een kind en een niet-biologische ouder en zijn om die reden nauw aan elkaar verwant.

Tijdens het algemeen overleg bleek bij een enkele Kamerfractie de indruk te bestaan dat de commissie ook zal worden gevraagd om zich te buigen over de in het wetsvoorstel adoptie door homoparen (30 551) voorgestelde verruiming van artikel 1 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. Dat is echter niet het geval. Dat dit artikel zal worden gewijzigd, zoals voorgesteld in het aanhangige wetsvoorstel 30 551, staat niet ter discussie en zal niet aan de commissie worden voorgelegd.

Lesbisch ouderschap

Zoals ik tijdens het algemeen overleg heb verduidelijkt, stel ik voorop dat er over de wenselijkheid om voor lesbische paren te voorzien in een eenvoudige wijze waarop de afstammingsrelatie kan worden gevestigd geen verschil van mening bestaat.

Aan de Commissie zal worden gevraagd:

– Te bezien op welke andere wijze dan door adoptie – zoals uitgangspunt in het wetsvoorstel adoptie door homoparen (30 551) – kan worden voorzien in een mogelijkheid voor een vrouwelijke partner van de moeder om op eenvoudige wijze ouder te worden van het kind geboren binnen de relatie van deze vrouw en de moeder, het belang van alle betrokken personen, ook dat van het kind, alsmede de tijd en kosten van de procedure daarbij in aanmerking nemend.

– Een beeld te schetsen van de juridische implicaties die erkenning, ouderschap van rechtswege of een nieuwe rechtsfiguur met zich brengen; meer in het bijzonder:

1. de bescherming van de positie van de biologische vader, daarbij onderscheid makend tussen de verwekker en bekende donor (met family life) enerzijds en de anonieme donor anderzijds, waarbij tevens wordt betrokken het feit dat de wet reeds de mogelijkheid kent voor een niet-biologische vader om een kind te erkennen of van rechtswege juridisch vader van het kind te worden.

2. de erkenning van denkbare rechtsfiguren in het buitenland en de problemen die niet-erkenning daarvan voor het kind en de ouders in het buitenland met zich kan brengen alsmede de mogelijkheden om in een oplossing van die problemen te voorzien.

Ik zal de commissie op basis van deze bevindingen vragen te bezien welke rechtsfiguur – erkenning en/of ouderschap van rechtswege, dan wel een nieuwe rechtsfiguur (zoals geopperd door de Raad van State), of toch een wijziging van de adoptieregels – het meest tegemoetkomt aan het doel van optimale bescherming van het belang van het kind en gelijke behandeling van lesbische paren met heteroparen.

Interlandelijke adoptie

Daarnaast zal het onderwerp interlandelijke adoptie aan de commissie worden voorgelegd. De commissie zal het volgende worden verzocht:

– Zich te buigen over de vraag op welke wijze een evenwichtige invulling kan worden gegeven aan de belangen van adoptiekinderen enerzijds en de wensen van adoptiefouders om een gezin te vormen anderzijds en welke taak en rol van de overheid daaruit voortvloeien. Een en ander in het licht van de bestaande kaders (het Haags Adoptieverdrag 1993 en het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind). Zich bij haar bevindingen rekenschap te geven van het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (verder: RSJ) dat bij brief van 15 mei jl. aan de Tweede Kamer is gezonden, het pleidooi van verschillende Kamerfracties om de leeftijdscriteria bij adoptie te verruimen en het afnemende aantal voor adoptie beschikbare buitenlandse adoptiekinderen. Daarbij zal ik de commissie vragen tevens rekening te houden met het feit dat het aanbod van oudere en gehandicapte adoptiekinderen juist toeneemt, terwijl voor deze kinderen slechts weinig adoptiefouders te vinden zijn.

Samenstelling

Ten behoeve van de samenstelling heb ik in een overleg met COC Nederland kennisgenomen van hun overwegingen met betrekking tot de instelling en de samenstelling van de commissie. Ik heb daar bij de samenstelling van de commissie rekening mee gehouden. De commissieleden zijn geselecteerd op basis van hun deskundigheid op het gebied van personen- en familierecht, internationaal privaatrecht en ontwikkeling van kinderen.

Voorzitter:

Mw. mr. N. H. Kalsbeek, voorzitter van de Raad van Bestuur van Altra (instelling voor jeugdzorg en speciaal onderwijs in Amsterdam), voormalig staatssecretaris van Justitie en voormalig lid van de Tweede Kamer voor de PvdA-fractie;

Leden:

Dhr. prof. mr. G. R. de Groot, hoogleraar rechtsvergelijking/internationaal privaatrecht aan de Univeriteit Maastricht;

Mw. prof. dr. F. Juffer, bijzonder hoogleraar Studie van Adoptie, verbonden aan het Centrum voor Gezinsstudies van de Universiteit Leiden;

Dhr. mr. A. P. van der Linden, universitair docent Universiteit Utrecht;

Mw. mr. E. C. C. Punselie, universitair docent notariële vakken; raadsheer-plv. Gerechtshof Den Haag;

Mw. mr. E. Steendijk, vice-president rechtbank Zwolle;

Dhr. mr. A. W. M. Willems, advocaat te Amsterdam.

Het secretariaat van de commissie zal worden vervuld door ambtenaren van mijn ministerie en voor het onderdeel lesbisch ouderschap tevens een ambtenaar van het ministerie van OCW.

Tijdpad

Ik zal de commissie verzoeken in oktober haar bevindingen over het lesbisch ouderschap kenbaar te maken.

De verruiming van de leeftijdscriteria is niet in het aanhangige wetsvoorstel 30 551 opgenomen. Het tweede gedeelte van het onderzoek van de commissie zal dan ook niet tot vertraging van de behandeling van wetsvoorstel 30 551 aanleiding geven. Om die reden meen ik dat de commissie over dit onderwerp op een later tijdstip kan rapporteren. Ik denk daarbij aan het voorjaar van 2008.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven