30 535
Toekomstagenda Milieu

27 625
Waterbeleid

nr. 19
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 september 2009

In december 2007 (Kamerstuk nr. 30 535/27 625, nr. 13) heb ik u het Uitvoeringsprogramma Diffuse bronnen waterverontreiniging (UP) toegestuurd. Dit is op 20 maart 2008 met u in een Algemeen Overleg (AO) (Kamerstuk 30 535, nr.16) besproken.

Zoals aangekondigd in de begeleidende brief bij het UP informeer ik u nu, mede namens de Staatssecretaris van V&W en de minister van LNV en voor het onderdeel geneesmiddelen, de Minister van VWS, in beknopte vorm over de voortgang hiervan. In 2013 zal een meer diepgravende evaluatie plaatsvinden.

Voor zover in genoemd AO toezeggingen zijn gedaan die op het UP betrekking hebben en nog niet zijn ingelost, wordt hierop ingegaan in deze brief, dan wel in het bijgevoegde actieoverzicht.

Deze brief dient mede om u te informeren over de voortgang van de acties die opgenomen zijn in de brief van 21 februari 2007 aan uw Kamer (Kamerstuk 28 808) over het reduceren van de belasting van grond- en oppervlaktewater door humane en veterinaire geneesmiddelen. Hiermee komt een aparte voortgangsrapportage over de aanpak van de emissies van geneesmiddelen naar het oppervlaktewater te vervallen.

Een belangrijk onderdeel van deze brief is het bijgewerkte overzicht van de acties die zijn opgenomen in het UP (bijlage 1 bij deze brief).1 Daarachter bevindt zich een bijgewerkt actieoverzicht voor de aanpak van de emissies van geneesmiddelen. Een aantal acties wordt hieronder nader toegelicht omdat ze een meer algemene strekking hebben of omdat de ruimte in de overzichten niet toereikend is om u goed te informeren.

1. Inzet Nederland in internationaal overleg

In het UP is afgesproken dat het rijk aan zet is om

1. de Europese Commissie tijdig te informeren over:

– De onmogelijkheid om sommige emissies kosteneffectief aan te pakken omdat er sprake is van een erfenis van diffuse verontreiniging vanuit de (water)bodem door soms al lang verboden stoffen.

– De gevolgen hiervan voor het doelbereik in het kader van de KRW.

2. Voortvarend bij de Europese Commissie op de agenda te krijgen dat voor sommige stoffen een communautaire aanpak nodig is met het oog op het behoud van een gelijk speelveld.

3. Internationaal overleg in bijvoorbeeld riviercommissies te entameren voor zover sprake is van internationale bronnen.

Voor de acties genoemd onder 1 is van belang dat in de ontwerp-stroomgebiedbeheerplannen die sinds december ten behoeve van de inspraak zijn gepubliceerd uitspraken worden gedaan over de gevolgen voor het doelbereik. Daarin wordt gesteld dat voor een aantal stoffen de milieukwaliteitseisen naar verwachting niet in 2015 zullen kunnen worden gehaald en voor sommige stoffen naar verwachting ook niet in 2027. Overigens wordt pas in 2021 duidelijk in welke mate dit het geval zal zijn (eerst faseren en dan doel verlagen). Stoffen die in dit verband worden genoemd zijn Polyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK’s), Tributyltin (TBT), stikstof, fosfaat, een aantal gewasbeschermingsmiddelen, alsmede de doelstelling voor prioritair gevaarlijke stoffen om de emissies, lozingen en verliezen tot nul terug te brengen. Na definitieve vaststelling in december 2009 worden de stroomgebiedbeheerplannen naar de Europese Commissie gezonden. Hiermee wordt deze formeel geïnformeerd over de beperkingen ten aanzien van het doelbereik.

Actie 3 is vormgegeven vanuit het internationaal stroomgebiedoverleg over de aanpak van bovenstroomse bronnen. Dat heeft vooral betekenis voor vermindering van de directe lozingen op oppervlaktewater. Voor de aanpak van diffuse bronnen, waarin voor bijvoorbeeld de PAKs luchtverontreiniging een belangrijke bron van waterverontreiniging is, zal echter een beroep moeten worden gedaan op een communautaire aanpak (actie 2).

Inmiddels is het proces om dit te agenderen gestart. De aftrap hiervoor is in mei 2008 gegeven in een door Nederland georganiseerde internationale workshop over de problemen met de aanpak van diffuse bronnen. De conclusies hiervan zijn voorgelegd aan het Europees overleg van Waterdirecteuren. In dit overleg is besloten om een werkgroep op te richten die via de bestaande Europese Werkgroep Stoffen aan haar zou rapporteren. Deze werkgroep wordt door Nederland voorgezeten. Zij heeft de opdracht om de prioritaire stoffen te identificeren waarvan de emissies niet afdoende door bestaande maatregelen worden bestreden waardoor wateren niet een goede toestand bereiken. Mogelijke maatregelen om hierin verbetering te brengen moeten worden geïdentificeerd, met bijzondere aandacht voor de prioritair gevaarlijke stoffen. De planning van de werkzaamheden is erop gericht dat in de tweede helft van 2010 de Waterdirecteuren een besluit kunnen nemen over de rapportage van de werkgroep.

De werkgroep is in februari 2009 bijeengekomen. In eerste instantie is een viertal stoffen gekozen waarop de werkzaamheden zich concentreren: Tributyltin, Cadmium, Kwik en PAK’s. Dit zijn stoffen die relatief vaak door lidstaten als probleem zijn genoemd.

2. Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water

Een belangrijke rol in de aanpak van diffuse bronnen is weggelegd voor innovatie.

Door de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat is een innovatieprogramma ontwikkeld, het Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water (KRW). Dit programma geeft een financiële impuls aan innovaties die het meest effectief bijdragen aan een doorbraak bij de uitvoering van de KRW. Het gaat daarbij vooral om de onnatuurlijke inrichting van onze wateren en de belasting van het water met milieuschadelijke stoffen uit de afwaterketen en diffuse bronnen zoals landbouw en verkeer en vervoer.

Het Kabinet heeft € 75 miljoen beschikbaar gesteld voor de financiering van de uitvoering van het Innovatieprogramma KRW.

De nadruk van het innovatieprogramma ligt op de stimulering van praktijkgerichte innovatieprojecten. Hiervoor is negentig procent van het geld beschikbaar; voor kennisontwikkeling is tien procent beschikbaar. De hoofddoelstelling van het innovatieprogramma is de verbetering van de kosten-batensaldo’s van een aantal maatregelen voor de KRW en de vergroting van de mate van doelrealisering van de KRW. Nevendoelstelling is de verbetering van de concurrentiepositie van de Nederlandse watersector.

De beleidsinzet is dat succesvolle innovaties van het innovatieprogramma vanaf 2012 gaan renderen in de vorm van slimme, kosteneffectieve maatregelen voor de uitvoering van de KRW (input voor de tweede en derde generatie stroomgebiedbeheerplannen). Dan moet tevens de voedingsbodem voor innovaties zodanig zijn dat innovaties ook zonder financiële impulsen tot stand komen.

Twee tenders

Het geld dat voor het innovatieprogramma beschikbaar is wordt door Verkeer en Waterstaat verdeeld via twee tenderregelingen. SenterNovem voert deze regelingen uit. De regeling voor de eerste tender, met een subsidieplafond van € 35 miljoen, is medio 2008 gepubliceerd in de Staatscourant. Naar aanleiding hiervan zijn ruim 90 innovatievoorstellen ingediend. Alleen de voorstellen die met de meeste innovatiekracht en beste kosteneffectiviteit de hardnekkige knelpunten bij de uitvoering van de KRW aanpakken krijgen een financiële bijdrage.

Op grond hiervan komen circa 40 innovatieprojecten in aanmerking voor een financiële bijdrage. Deze projecten omvatten onder meer innovaties voor:

• de aanpak van waterverontreiniging door de landbouw, waaronder nutriëntenpilots;

• de (afval)waterketen, inclusief de aanpak van schadelijke stoffen uit medicijnen;

• actief visstandbeheer, verbetering vispasseerbaarheid, aanpak blauwalgen, natuurvriendelijke oeverinrichting, helofytenfilters en zuiveringsmoerassen, om te komen tot een natuurlijker inrichting en beheer van onze wateren.

De regeling voor de tweede tender (subsidieplafond) kan naar verwachting binnenkort in de Staatscourant worden gepubliceerd.

Meer informatie over het Innovatieprogramma KRW en de tenderregelingen is te vinden op de site SenterNovem – Kaderrichtlijn Water.

Nutriëntenpilots

Een groot aantal voorstellen die op grond van de eerste tender een financiële bijdrage krijgen, betreft innovaties voor de aanpak van belasting vanuit de landbouw, waaronder nutriëntenpilots. Bij deze innovaties gaat het onder meer om:

• de ontwikkeling van nieuwe teeltsystemen, waarbij deze niet meer in de volle grond plaatsvinden maar in goten

• praktische bedrijfsinnovaties die zich richten op de integrale aanpak van emissies vanaf het boerenerf (perssappen, percolaatwater en regenwater), het perceel (mest en gewasbeschermingsmiddelen) en de slootkant (maaisel)

• gebiedspilots voor het sluiten van kringlopen van grondgebonden landbouwbedrijven om zo de verliezen aan nutriënten te verminderen

• de ontwikkeling van emissievrije teeltsystemen in de glastuinbouw

• de ontwikkeling van maatregelen om lekken in nutriëntenkringlopen te dichten op de scheiding tussen landbouwperceel en sloot

• de benutting van natuurlijke rietfilters in sloten voor de verwijdering van nutriënten

• kennisontwikkeling om te komen tot een concept voor een zuiverend gemaal voor landbouwpolderwater

• de inzet van nieuwe stikstofvanggewassen

• het terugdringen van de belasting door oppervlakkige afspoeling

• het ontwikkelen van systemen voor het zuiveren van drainwater uit de landbouw

• de optimalisatie van peilgestuurde diepe drainage voor de reductie van de uitspoeling van nutriënten

• de gecombineerde verwerking van humane urine belast met geneesmiddelen en dierlijke mest

• de verbetering van de nutriëntenbenutting door vergroting van de worteldiepte.

De projectkosten die met deze innovaties zijn gemoeid bedragen circa € 13 miljoen.

De verwachting is dat vanuit de tweede tender eveneens een substantieel bedrag beschikbaar komt voor de innovatieve aanpak van waterverontreiniging door landbouwemissies, waaronder nutriënten.

3. Vierde Actieprogramma Nitraatrichtlijn

Bij brief van 24 maart 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–09, 28 385, nr. 132) bent u geïnformeerd over dit programma. Het bestrijkt de periode 2010–2013. Het actieprogramma beschrijft de maatregelen die genomen worden om de problemen met de belasting door nutriënten van grond- en oppervlaktewater te verminderen en om zo te voldoen aan de Nitraatrichtlijn. In het actieprogramma is gezocht naar samenloop met doelstellingen die andere Europese regelingen en verdragen nastreven, in het bijzonder de Kaderrichtlijn Water, Grondwaterrichtlijn en het OSPAR-verdrag.

Problemen met te hoge gehaltes aan nitraat in het grondwater spelen vooral in de zand- en lössgebieden. Het klei- en veengebied voldoet gemiddeld aan de norm van maximaal 50 mg nitraat per liter in het grondwater, hoewel er met name in het zuidwestelijk kleigebied ook overschrijdingen worden gemeten.

Om het doel voor nitraat te halen, worden de stikstofgebruiksnormen voor de periode 2010–2013 beperkt aangescherpt voor de uitspoelingsgevoelige gewassen en voor gras. Voor de klei- en veengebieden zijn, vanwege de relatief gunstige grondwaterkwaliteit, de gebruiksnormen op het niveau van 2009 gehandhaafd.

Een innovatieslag is op dit terrein nodig om het einddoel te halen. Zonder innovaties in zowel de veehouderij als de akker- en tuinbouw is het drastisch reduceren van de verliezen van stikstof (en fosfaat) naar het milieu bij de huidige bouwplannen niet mogelijk. Het is nodig om innovaties te bevorderen die het mogelijk maken met veel minder milieuverliezen toch goede gewasopbrengsten te realiseren. Deze innovatieslag is echter niet vrijblijvend. In 2014 zal, ongeacht de resultaten van het innovatieprogramma, de ruimte voor stikstofgebruik op zand- en lössgronden worden beperkt.

Wat betreft fosfaat geldt dat de hoge fosfaatgehalten in landbouwgronden in belangrijke mate de oorzaak zijn van het niet halen van de ecologische doelen van de KRW in zoet water. De gebruiksnormen voor fosfaat zullen daarom worden aangescherpt, naar rato van de fosfaattoestand van het perceel. In 2015 moet een situatie van evenwichtsbemesting zijn bereikt.

Verder is er in het actieprogramma kritisch gekeken naar de voorschriften voor het gebruik van mest. Een aantal van deze voorschriften is aangescherpt, waaronder de regels voor de uitrijdtijden van mest. Daarnaast worden enkele gebruiksvoorschriften versoepeld die een grote last voor ondernemers betekenen en weinig milieuvoordeel opleveren.

4. Voortgang aanpak emissies geneesmiddelen

In 2007 bent u geïnformeerd, met een brief (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 28 808, nr 39) over voorgenomen en deels al in gang gezette acties gericht op het reduceren van de belasting van oppervlaktewater en grondwater met humane en veterinaire geneesmiddelen.

De acties genoemd in de brief zijn een verkenning waar in de keten van geneesmiddelen (ontwerp, productie, distributie, gebruik en zuivering) mogelijkheden liggen om de belasting naar grond en oppervlaktewater te verminderen. Een randvoorwaarde daarbij is dat deze niet ten koste mogen gaan van de gezondheid van dier of mens en niet vergezeld mogen gaan van extra hoge kosten voor de maatschappij. De begeleiding van het geheel van acties is verzorgd door een werkgroep van vertegenwoordigers van betrokken departementen, onderzoeksinstellingen, toelatingsinstanties, de drinkwatersector en producenten van geneesmiddelen. De uitvoering en rapportage van/over de acties is gedaan door het/de eerst verantwoordelijk departement of departementen.

Op enkele acties na, zijn alle acties opgepakt. Voor een enkele actie is bewust gekozen, na een nadere beschouwing, om deze niet uit te voeren, omdat de verwachte reductie van belasting van grond- en oppervlaktewater zeer beperkt wordt geacht, of omdat de verwachte kosten effectiviteit als beperkt werd ingeschat. In bijlage 2 bij deze brief vindt u een overzicht over de uitkomsten per actie1. Hieronder volgt een kort overzicht van de belangrijkste uitkomsten.

De acties gericht op het stimuleren van doelmatig gebruik van humane geneesmiddelen laten zien dat hier vele inspanningen op worden gepleegd. Het Elektronisch Patiënten Dossier is hiervan een voorbeeld. Het belangrijkste doel van doelmatig gebruik van geneesmiddelen is de zorg voor de patiënt. Het milieu lift echter mee bij het optimaal gebruik van geneesmiddelen. Een restrictief beleid van humane geneesmiddelen is niet mogelijk gezien de mogelijke negatieve gevolgen voor de volksgezondheid. Blijvende aandacht voor doelmatig gebruik van humane geneesmiddelen levert ook op de langere termijn baten voor het milieu op.

Acties gericht op de emissiereductie uit zorginstellingen en extra zuiveringsstappen op rioolwaterzuiveringen hebben veel inzicht verschaft in het aandeel van emissies van humane geneesmiddelen uit zorginstellingen in relatie tot het gebruik in huishoudens en lozingen daarvan via een rioolwaterzuivering op het oppervlaktewater. Pilotstudies op dit thema hebben laten zien dat verdergaande zuivering op zorginstellingen en/of rioolwaterzuiveringen mogelijk is, met een grote potentiële emissiereductie van humane geneesmiddelen naar het water. Of en hoe deze zuiveringsmaatregelen kunnen worden opgeschaald is onderwerp van nadere studie in de werkgroep. In deze nadere studie zal aandacht worden gegeven of en zo mogelijk hoe urinescheiding een rol hierbij kan spelen.

Acties gericht op het ontwikkelen van het concept van «Green Pharmacy» laten zien dat «Green Pharmacy een lastig begrip is. Wanneer het begrip wordt opgevat als productinnovatie met een milieucomponent is er een potentie om minder milieubelastende geneesmiddelen te ontwikkelen. Uit overleg met de geneesmiddelenproductiesector blijkt echter dat de ontwikkeling van geneesmiddelen veel tijd vraagt. De ontwikkeling van geneesmiddelen vindt plaats in een veld van internationale concurrentie, waarbij kostenoverwegingen een belangrijke rol spelen. Ook is het ontwikkelen van geneesmiddelen vooral gestuurd door de volksgezondheid en diergezondheid. Op langere termijn lijkt er een potentiële milieuwinst te boeken, maar over de kans op realisatie daarvan zijn nu geen uitspraken mogelijk.

Nederland is actief op het Europese dossier van milieubeoordeling van (dier)geneesmiddelen. Er wordt met name gewerkt aan het versterken van het «level playing field» door inspanning te plegen op een gelijke systematiek van milieubeoordeling van (dier)geneesmiddelen in de verschillende lidstaten en de Europese Unie door middel van het delen van kennis op dit vlak.

Bij acties gericht op het stimuleren van restrictief gebruik van diergeneesmiddelen is aangesloten bij het beleidsinitiatief rond MRSA en antibioticaresistentie. Het hoofddoel van dit beleid is het vergroten van de volksgezondheid. Het gevolg hiervan, een doelmatiger gebruik van antibiotica bij dieren, resulteert ook in een verminderde belasting van het grond- en oppervlaktewater.

In het kader van de acties gericht op het opstellen van een convenant tussen de overheid, de farmaceutische industrie en zorginstellingen is onderzoek uitgevoerd naar bereidheid tot verdere samenwerking. Uit dit onderzoek blijkt dat er bereidheid is tot verdere samenwerking op het thema van kennisdeling. Er blijkt weinig draagvlak voor vergaande afspraken rond emissiereductie van bepaalde geneesmiddelen. In de projectgroep wordt verkend hoe die samenwerking met betrekking tot de kennisdeling gestalte kan worden gegeven.

Ik ben voornemens u eind 2010 te informeren over het eindresultaat van de acties genoemd in bijlage 2.

5. Voortgang actieprogramma biociden

Met betrekking tot de voortgang van het biocidenprogramma is in hoofdlijnen het beeld als volgt:

Regelgeving: De gefaseerde Europese harmonisatie zal waarschijnlijk afgerond zijn in 2014. Tot die tijd ontbreekt een gemeenschappelijk speelveld. Nederland heeft deze problemen gedempt door eenvoudige toelatingsnormen in de Nederlandse wet- en regelgeving op te nemen (na de herziening van de Biociderichtlijn).

– Toelating: geen bijzonderheden.

– Gebruik: De minister heeft in de brief over het gedifferentieerd handhavingsbeleid van 23 februari 2009 aan de Tweede Kamer (kamerstuk 27 858, nr 75, vergaderjaar 2008–2009) laten weten dat er waarschijnlijk 800 tot 1000 niet toegelaten middelen met een biocide op de Nederlandse markt zijn. Doel van dit handhavingsbeleid is dat deze middelen alsnog bij de Commissie voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen (CTGB) worden aangemeld en worden beoordeeld.

– Communicatie: VROM is bezig met het opzetten van een kennisnetwerk biociden waarin alle betrokkenen gevraagd wordt deel te nemen.

6. Voortgang aanpak emissies zware metalen bij landbouw en bouwmetalen

In het UP worden de zware metalen cadmium, koper en zink als probleemstof genoemd. Inmiddels zijn voor de bronnen in de landbouw en de bouwmetalen onderzoeken afgerond die nader worden toegelicht.

Landbouw

De landbouwgronden zijn een belangrijke emissiebron van zware metalen. In 2008 is onderzoek van Alterra afgerond naar de emissies van deze metalen in de landbouw. De conclusie daarvan is dat de huidige mestgift en de huidige gehaltes van zware metalen in mest leiden tot een toename van de uitspoeling van cadmium, koper en zink vanuit de landbouwbodems naar het oppervlaktewater. Deze toename is het grootst voor koper, gevolgd door zink. De uitspoeling van cadmium neemt in geringe mate toe.

De oorzaak voor de toename van cadmium is het gehalte van deze stof in kunstmest en veevoer. Er zijn geen beperkingen aan het cadmiumgehalte in de bestaande Europese regelgeving voor de samenstelling van kunstmest. De Europese Commissie heeft wel de intentie uitgesproken om het onderwerp te regelen maar heeft vooralsnog geen concrete stappen hiertoe gezet. Dit is wel nodig omdat cadmium een prioritair gevaarlijke stof is. In de internationale werkgroep diffuse bronnen komt het onderwerp zeker terug. Er zijn overigens diverse lidstaten die nationaal wel het gehalte van cadmium in kunstmest beperken. Nederland heeft, zoals opgemerkt in het UP, ervoor gekozen uit hoofde van het behoud van een gelijk speelveld zich te richten op communautaire oplossingen. Cadmium in veevoer is toegelaten in de Europese regels voor de samenstelling van veevoer. Via de mest komt dit in het milieu terecht.

Het veevoer is, via de mest, ook een belangrijke bron van koper en zink. Beide metalen zitten van nature in ruwvoer, zijn tot op zekere hoogte essentieel voor vee, maar worden in grote hoeveelheden bijgevoerd (voedingsconcentraten en minerale supplementen) ter bevordering van de groei en als anti-wormmiddel. De belasting van koper door de mest wordt vergroot door de lozing van de inhoud van hoefontsmettingsbaden in de mestputten.

De toename van de belasting door koper en zink is onverwacht omdat in de EU-richtlijn die de samenstelling van veevoer regelt sinds 2000 sprake is van vermindering van de toegestane gehaltes van deze metalen. Uit veldmetingen blijkt dat sinds 1996 de gehaltes van koper in varkensmest ongeveer gelijk zijn gebleven en in rundermest zijn verdrievoudigd. Het gehalte aan zink is bij zowel varkensals rundermest gestegen. Het gehalte aan cadmium in de mest blijft sinds 1996 wel ongeveer gelijk.

Om de belasting door zware metalen vanuit de landbouw zodanig te verminderen dat voor wat betreft de uitspoeling naar oppervlaktewater sprake is van stand still dienen volgens Alterra de maatregelen van het reeds in gang gezette mest- en nitraatbeleid te worden uitgevoerd. Daarnaast zou halvering van koper en zink in veevoer nodig zijn, stopzetten van koper in hoefontsmettingsbaden en halvering van het cadmiumgehalte in kunstmest. Vanwege de historische accumulatie van deze stoffen in bodem en grondwater gaan er jaren overheen voordat de effecten van deze maatregelen op de uitspoeling duidelijk zichtbaar zijn. Maatregelen die gericht zijn op de reductie van de emissies van deze metalen via afspoeling zijn wel op korte termijn effectief.

De resultaten van het onderzoek hebben geen gevolgen voor de verandering van de beleidsinzet zoals in het UP gepresenteerd. Deze blijft, naast de voorgenomen mestwetgeving op grond van het Vierde Actieprogramma Nitraatrichtlijn, gericht op enerzijds maatregelen door de EU in de productregelgeving (veevoer en kunstmest) en anderzijds het overtuigen van de sector via projecten als SPADE dat een lagere belasting door zware metalen gewenst en ook mogelijk is.

Bouwmetalen

Voor de aanpak van de bouwmetalen zijn twee trajecten van belang:

1. het toepassen van criteria met betrekking tot het gebruik van zware metalen in duurzaam inkopen;

2. het ontwikkelen van emissie-eisen voor de toepassing van vormgeven zware metalen ten behoeve van de besluitvorming over het generieke preventiebeleid.

Ad 1: Voor wat betreft duurzaam inkopen is bij brief van 23 mei 2008 (TK 2007–2008, 30 196, nr. 33) naar aanleiding van toezeggingen in het Algemeen Overleg over duurzaam inkopen op 27 maart 2008, gemeld hoe de criteria met betrekking tot bouwmetalen inhoudelijk worden ontwikkeld. Kort gesteld komen deze neer op het verminderen of voorkomen van emissies door coaten, toepassen alternatieven of emissiebeperkende maatregelen (filters in afvoer etc.).

De bedoeling is nog in 2009 over zowel de toepassing van genoemde criteria voor duurzaam inkopen als over de doorwerking van de door RIVM voorgestelde emissie-eisen in het generieke preventiebeleid een besluit te nemen.

Ad 2: In 2009 heeft het RIVM een rapport gepubliceerd als uitvloeisel van het UP. Dit rapport bevat gegevens over de emissies bouwmetalen (koper, lood en zink), naar bodem, grondwater en oppervlaktewater. Het rapport maakt gebruik van de meest recente inzichten die in EU-verband wetenschappelijk aanvaard zijn.

In het rapport zijn de emissies als gevolg van de toepassing van vormgegeven (verzinkte) metalen in de gebouwde omgeving beschreven, met inbegrip van de toepassing van zinken vangrails. De emissies zijn getoetst met behulp van emissiemodellen en criteria die ten grondslag liggen aan de regelgeving voor de steenachtige bouwstoffen. Vormgegeven toepassingen van zware metalen zijn ook bouwstoffen. De criteria zijn gebaseerd op het preventiebeginsel en de risicobenadering. Ze zijn generiek van aard.

De conclusie van het rapport is dat de belasting van koper, zink en in mindere mate lood in een standaardsituatie in de gebouwde omgeving niet voldoet aan de criteria waarmee de emissies van koper, lood en zink uit vormgegeven steenachtige bouwstoffen zijn beoordeeld. Dat geldt met name voor de bodem en het grondwater.

Het RIVM heeft voorstellen gedaan voor te hanteren emissie-normen voor standaardtoepassingen.

7. Voortgang acties die drinkwaterrelevant zijn

In het UP komt de zorg voor de kwaliteit van het water dat als bron dient voor de productie van drinkwater op diverse onderdelen tot uiting. Dit is in overeenstemming met de gedachte in de nieuwe Drinkwaterwet dat de zorg voor de drinkwatervoorziening bij de uitoefening van de bevoegdheden van de overheid en daarbij te plegen afwegingen een dwingende reden is van groot openbaar belang. Dit is de reden om in deze brief kort de relatie met diverse acties te benoemen.

a. Actieprogramma geneesmiddelen. Hierbij gaat het om preventiebeleid ten aanzien van de emissies van bestaande en nieuwe geneesmiddelen, mede ingegeven door het belang van de bescherming van de drinkwaterkwaliteit. Voor een beschrijving van dit beleid wordt verwezen naar paragraaf 4 van deze brief en bijlage II van deze brief (overzicht acties geneesmiddelen)

b. Een aantal acties uit het UP heeft betrekking op het (in internationaal verband) terugdringen van de emissies van prioritaire stoffen zoals PAK’s, cadmium, gewasbeschermingsmiddelen in gebruik in de landbouw en onkruidbestrijdingsmiddelen bij gemeenten (glyfosaat) etc.

c. Er wordt voortgang geboekt met de aanpak van de emissies van nieuwe drinkwaterrelevante stoffen zoals MTBE/ETBE. Zie voor een beeld daarvan het verslag van actie 4 in bijlage I

8. Enkele acties nader toegelicht

Acties 51 en 52: emissies vuil water scheepvaart

Het Lozingenverbod toiletwater recreatievaart is sinds 1 januari 2009 van kracht. Het rijk continueert dit jaar, samen met gemeenten, provincies en de watersportsector, de communicatie en voorlichting over dit lozingenverbod aan recreanten en jachthavenbeheerders. Dit jaar geven gemeenten en rijk vanuit toezicht en handhaving extra aandacht aan het voorzieningenniveau bij jachthavens voor de inzameling van toiletwater van recreatieschepen.

Voor kleine passagiersschepen (<50 personen) is de strategie om de lozingen van ongezuiverd huishoudelijk afvalwater per 1/1/2015 te beëindigen.

Voor nieuw gebouwde schepen geldt reeds voor alle binnenwateren een verplichting tot inbouw van een vuilwatertank of zuiveringsvoorziening. Voor bestaande schepen wordt in 2009 de proef vuilwaterinzameling voortgezet. Het in ontwikkeling zijnde milieukeurmerk zal de schippers verder voorbereiden op het lozingenverbod in 2015.

Door vertraagde ratificatie van het Scheepsafvalstoffenverdrag zal het lozingenverbod ongezuiverd afvalwater voor grote passagiersschepen (>50 personen) naar verwachting op 1/11/2009 in werking treden. Ook hier geldt voor nieuw gebouwde schepen de verplichting tot inbouw van een vuilwatertank of zuiveringsvoorziening. Het ingezamelde afvalwater of zuiveringsslib dient aan een ontvanginrichting aan de wal te worden afgegeven. De branche van afvalinzamelaars heeft aangegeven dat er inmiddels een nagenoeg landelijk dekkende infrastructuur aanwezig is voor de afgifte van het ingezamelde afvalwater en zuiveringsslib.

De insteek voor de nieuwbouwschepen voor de binnenvaart «goederenvervoer» is eveneens beëindiging van het ongezuiverd lozen van huishoudelijk afvalwater. In 2009 wordt (inter)nationaal overleg opgestart om te bezien op welke wijze en binnen welke termijn zo’n lozingenverbod kan worden geëffectueerd.

Voor bestaande schepen binnenvaart goederenvervoer zal een onderzoek worden uitgevoerd naar technische (on)mogelijkheden van een lozingenverbod. Op basis van deze uitkomsten zal worden besloten of en wanneer en onder welke voorwaarden er een lozingenverbod voor deze categorie gaat gelden.

Actie 53: regeling treintoiletten

Het lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit treinen zal worden gereguleerd in het Besluit lozen buiten inrichtingen. Het concept hiervan wordt naar verwachting medio 2009 gepubliceerd.

De regels zijn gericht op het beëindigen van het lozen van ongezuiverd afvalwater van toiletten. Het lozen van ongezuiverd toiletwater vanuit materieel dat na inwerkingtreding van het besluit in productie wordt genomen is niet toegestaan. Dit betekent dat afvalwater ofwel moet worden opgevangen en afgevoerd, ofwel moet worden gezuiverd. Voor bestaande situaties is geen overgangsrecht opgenomen. De vervoerders zijn autonoom een traject gestart om de lozingen aan te pakken, gekoppeld aan renovatie van bestaand materieel. De voortgang van dit autonome traject zal regelmatig worden bezien. Mocht blijken dat de voortgang stagneert, dan zal alsnog in overgangsrecht worden voorzien.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven