30 517
Evaluatie van hoofdstuk 13 van de Telecommunicatiewet

nr. 20
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 februari 2010

Op 26 november jl. voerde uw Kamer in het kader van de evaluatie van hoofdstuk 13 van de Telecommunicatiewet overleg met de minister van Justitie inzake tapstatistieken (kamerstuk 30 517, nr. 16). Tijdens dit overleg vroeg een aantal van uw leden mij en mijn collega van Defensie terug te komen op de vraag waarom de aantallen taps van Inlichtingenen Veiligheidsdiensten niet openbaar gemaakt zouden kunnen worden. Voorts gaf een aantal leden aan zich zorgen te maken over de democratische en juridische controle op de taps die door Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) worden geplaatst. Tot slot werd aangegeven dat er ongerustheid bestaat over de vraag of er door de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten meer taps worden aangesloten dan er onder de verantwoordelijkheid van Justitie worden ingezet.

Op 27 januari jl. (Handelingen der Kamer, vergaderjaar 2009–2010, nr. 47) volgde een Verlengd Algemeen Overleg waar door de leden Gerkens, Teeven en Azough een motie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, nr. 18, 30 517) werd ingediend waarin de regering is verzocht de kwantitatieve tapstatistieken van de MIVD en de AIVD openbaar te maken. Naar aanleiding van het Algemeen Overleg van 26 november jl. en naar aanleiding van de genoemde motie wil ik, mede namens mijn collega van Defensie, het volgende naar voren brengen.

Allereerst kan aangegeven worden dat het aantal taps dat door de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten wordt geplaatst slechts een fractie bedraagt van het totale aantal taps dat onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie wordt geplaatst. Daarnaast geldt dat de democratische en juridische controle op de taps die door de AIVD en de MIVD worden ingezet respectievelijk worden vormgegeven door de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) en de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD).

In het licht van de democratische controle op de informatie betreffende de taakuitvoering van de diensten zijn artikel 68 van de Grondwet en artikel 15 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 (WiV 2002) relevant. In artikel 68 van de Grondwet is het staatsrechtelijke beginsel vastgelegd dat het kabinet tegenover de Staten-Generaal de verplichting heeft informatie die relevant is voor de verantwoording van beleid te verstrekken. De grens van deze verplichting is in de Grondwet als volgt weergegeven: voor zover het verstrekken van de gevraagde informatie in strijd is met het belang van de staat, bestaat de verplichting niet (zie ook kamerstuk 28 362 nr. 2, Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002). Dit is aan de orde waar het de inzet van de bijzondere bevoegdheden van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten betreft. Waar Justitie zich in veel gevallen wel in het openbaar kan verantwoorden geldt dat informatie omtrent de inzet van bijzondere bevoegdheden van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten raakt aan de wettelijke plicht tot geheimhouding zoals die is vastgelegd in artikel 15 van de Wiv 2002. De reden hiervoor is dat het openbaar maken van dergelijke informatie zicht geeft op de modus operandi van Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Dit kan als volgt worden geïllustreerd. Cijfermateriaal dat over een langere periode in de openbaarheid beschikbaar wordt gesteld, afgezet tegen ontwikkelingen in de communicatietechniek, kunnen vijandige buitenlandse Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten en ook onderzoekssubjecten van de AIVD en de MIVD inzicht geven in de manier waarop deze diensten hun bijzondere bevoegdheden inzetten. Dit geldt des te meer gezien de beperkte inzet van de bijzondere bevoegdheden door de diensten.

Voorts geldt dat de CIVD in het leven is geroepen om vertrouwelijke verstrekking van informatie die aan de veiligheid van de staat raakt mogelijk te maken. In de CIVD is bijvoorbeeld verschillende malen in relatie tot het jaarverslag van de AIVD een overzicht gepresenteerd van de inzet van de bijzondere bevoegdheden door de AIVD. Bovendien wordt in de CIVD met ingang van dit jaar elke drie maanden over een dergelijk overzicht gerapporteerd.

Tot slot is het zo dat de hierboven genoemde overzichten ook met de CTIVD worden gedeeld. De CTIVD houdt toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van de Wiv 2002. De CTIVD toetst zowel het handelen van de AIVD als het optreden van de MIVD aan de juridische kaders die er voor de diensten bestaan en heeft hiertoe toegang tot alle informatie van de AIVD en de MIVD. De CTIVD controleert als zodanig iedere drie maanden de inzet van de bijzondere bevoegdheid tot afluisteren. Ik verzoek u dan ook de motie zoals die is ingediend door de leden Gerkens, Teeven en Azough aan te houden opdat wij hierover in het eerstvolgende Algemeen Overleg betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten nader kunnen spreken.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Naar boven