30 481 Rapportage uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Nr. 9 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 mei 2012

Hierbij bied ik u, mede namens mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken, de Brighton-verklaring inzake de toekomst van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aan1. Voor de goede orde vermeld ik dat de verklaring ook te vinden is op de website van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (www.echr.coe.int).

De verklaring is op 20 april jongstleden bij acclamatie aanvaard tijdens de onder het Britse voorzitterschap van de Raad van Europa georganiseerde ministeriële conferentie in Brighton alwaar ik Nederland heb vertegenwoordigd. De verklaring zal op 23 mei aanstaande tijdens de volgende bijeenkomst van het Comité van Ministers, waar Nederland vertegenwoordigd zal zijn door de minister van Buitenlandse Zaken, formeel worden bekrachtigd.

De inzet van de Nederlandse regering, zoals neergelegd in de Kamerbrief van 3 oktober 2011, is grotendeels gerealiseerd. Ik verwijs hiervoor kort naar de volgende elementen:

  • een goede implementatie van de mensenrechtelijke standaarden zoals neergelegd in het EVRM door de nationale autoriteiten (deel A van de verklaring is hieraan gewijd);

  • een goede naleving van einduitspraken van het Hof, hetgeen van bijzondere betekenis is ten aanzien van die vijf landen die verantwoordelijk zijn voor 60% van de bij het Hof aanhangige klachten (deel F van de verklaring);

  • een effectieve aanpak van repetitieve zaken, inclusief het belang van technical assistance programma’s ter ondersteuning van die landen die kampen met meer stelselmatige problemen waardoor zij verantwoordelijk zijn voor repetitieve zaken voor het Hof (zie bijvoorbeeld overwegingen 9 sub e, sub f en sub g);

  • pilot judgments (overweging 20 sub c en sub d);

  • de institutionele inbedding van het Hof, inclusief een dialoog tussen enerzijds het Comité van Ministers en anderzijds het Hof (zie overweging 12 sub c);

  • versterking van de algemene capaciteit van het Hof om zaken af te doen, zoals toegelicht in mijn brief aan de Eerste Kamer van 5 maart jongstleden (overweging 20 sub e; zie eveneens overweging 20 sub b voor detacheringen);

  • een verwijzing naar het opstellen van een facultatief protocol inzake advisory opinions (zie overweging 12 sub d);

  • verdere regulering van voorlopige maatregelen ex Regel 39 van het Procesreglement van het Hof indien noodzakelijk (overweging 12 sub e);

  • verdere ontwikkeling van de «de minimis» jurisprudentie van het Hof (overweging 15 sub c en sub d); en

  • het borgen van de kwaliteit van rechters en jurisprudentie (zie deel E van de verklaring).

Bovenstaande aspecten dienen gelezen te worden in het licht van mijn brief van 5 maart jongstleden aan de Eerste Kamer en de nadere toelichting hierop tijdens het beleidsdebat van 13 maart jongstleden met die Kamer.

Ten slotte acht ik het van belang stil te staan bij de verankering van het beginsel van subsidiariteit en de doctrine van de margin of appreciation, zoals door het Hof zelf ontwikkeld. In overweging 12 sub b van de verklaring is neergelegd dat in het kader van de komende amendering van het EVRM eveneens een expliciete verwijzing naar deze uitgangspunten zal worden opgenomen in de preambule bij het verdrag. De regering heeft tijdens de onderhandelingen over de verklaring van Brighton het standpunt uitgedragen dat de verklaring geen invloed dient te hebben op de reikwijdte respectievelijk omvang van de margin of appreciation in de jurisprudentie van het EHRM. Door opname van deze beginselen in de preambule wordt slechts het belang van de beginselen bevestigd, zonder aan de reikwijdte ervan te tornen.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven