nr. 32
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 juni 2007
Afgelopen woensdag heeft het debat over het wetsvoorstel «Informatie-uitwisseling
ondergrondse netten» met uw Kamer plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan
is een aantal amendementen gewijzigd. Met het oog op de stemming geef ik u
bijgaand een reactie op de gewijzigde amendementen.
• Amendement nr. 25 (oud nr. 13) vergde een technische aanpassing
zodat bij aanname van het amendement er sprake zou zijn van de juiste verwijzingen.
Technisch klopt het amendement nu. Dit neemt niet weg dat het inhoudelijk
nog steeds ongewenst is.
Ik handhaaf dan ook mijn oordeel en ontraad dit amendement.
• Amendement nr. 26 (oud nr. 11 herdruk) is meeondertekend door de
heer Aptroot. Amendement nr. 27 (oud nr. 15) is meeondertekend door mevrouw
Gesthuizen. Zoals ik tijdens het debat al heb aangegeven zorgt amendement
nr. 26 voor een probleem voor wat betreft de handhaafbaarheid. De kosten die
met de grote toezichtinspanning zijn gemoeid zijn voor bedrijfsleven en overheid
naar verwachting disproportioneel.
Daarom handhaaf ik mijn oordeel en ontraad ik dit amendement.
Amendement nr. 27 kent dit nadeel niet. Het oordeel daarover laat ik daarom
aan de Kamer.
• Ten aanzien van amendement nr. 28 (oud nr. 21) kan ik u zeggen
dat het herziene amendement in voldoende mate tegemoet komt aan de door mij
tijdens het debat geuite zorg. Daarmee kan ik het oordeel
hierover aan de Kamer laten.
• Ten aanzien van amendement nr. 29 (oud nr. 23) kan ik het volgende
zeggen:
– Ten aanzien van onderdeel I: artikel 8 van het wetsvoorstel voorziet
in een verplichte melding van het voornemen tot het verrichten van graafwerkzaamheden
(max. 20 dagen van tevoren). Dit is onderdeel van het zorgvuldig graven als
bedoeld in artikel 2 van het wetsvoorstel. Door een melding bij de voorbereiding
van graafwerkzaamheden verplicht te stellen wordt het karakter van de oriëntatiemelding
van artikel 7 echter wezenlijk veranderd. De oriëntatiemelding
is bedoeld om in de planningsfase, dus lang voordat daadwerkelijke graafwerkzaamheden
plaatsvinden, informatie uit te kunnen wisselen tussen grondroerders en beheerders.
Dit verplicht te stellen vind ik te vergaan. Het brengt bovendien onevenredig
hoge administratieve lasten met zich mee.
– Ten aanzien van onderdeel II: de voorgestelde wijziging van artikel
9 heeft geen toegevoegde waarde ten opzichte van het huidige artikel 9 onderdeel
a. In de ontvangstbevestiging zullen contactgegevens van de betrokken beheerders
namelijk al worden opgenomen.
– Ten aanzien van onderdeel III: indien een oriëntatieverzoek
of een graafmelding wordt gedaan, wordt de beheerder hiervan automatisch in
kennis gesteld. Hij moet immers informatie terugsturen. Bij algemene maatregel
van bestuur wordt geregeld dat hij tevens informatie krijgt over wie de melding
heeft gedaan zodat hij indien nodig contact met de melder kan opnemen. Het
voorgestelde artikel 11a heeft daarmee geen toegevoegde waarde ten opzichte
van wat het wetsvoorstel reeds regelt, maar legt wel een extra administratieve
last bij grondroerders.
Om deze redenen vind ik dit amendement onwenselijk
en raad dit af.
• Amendement nr. 30 (oud nr. 22) brengt nog steeds elke leveringsonderbreking
van gas, water, elektriciteit en telecommunicatie onder de uitzonderingspositie.
Zoals ik tijdens de behandeling al heb aangegeven wordt de reguliere meldingsprocedure
hiermee eerder uitzondering dan regel.
Dat is de belangrijkste reden waarom ik mijn oordeel
over dit amendement handhaaf en het amendement ontraad.
De minister van Economische Zaken
M. J. A. van der Hoeven