30 420
Emancipatiebeleid

nr. 153
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 maart 2010

Op 22 april 2009 heeft de voormalig minister van OCW u geïnformeerd over de resultaten van het emancipatiebeleid tot dusverre en de beleidsvisie voor de middellange en lange termijn (TK 2008–2009, 30 420, nr. 137). Over de inhoud van die brief is met u van gedachten gewisseld tijdens het Algemeen Overleg Emancipatiebeleid op 6 oktober 2009. Vervolgens is u 29 oktober 2009 de tweede voortgangsrapportage emancipatie toegestuurd (TK 2009–2010, 30 420 nr. 142).

In de brief van 22 april 2009 heeft de voormalig minister van OCW aangegeven dat schooltijden, werktijden en openingstijden vaak nog zijn afgestemd op een gezin waarin de moeder overdag klaar staat voor de kinderen en het huishouden doet. Steeds meer huishoudens voldoen niet meer aan dat beeld. Door het toenemend aantal alleenstaanden en tweeverdieners (met en zonder kinderen) is er meer behoefte aan buitenschoolse opvang, aan bedrijven met flexibele arbeidstijden en aan dienstverlening buiten de werktijden. Dat zien we aan de wachtlijsten in de kinderopvang, aan het grote aantal deeltijdcontracten en aan de groeiende behoefte aan digitale dienstverlening en avondopenstelling.

Naast ruimere en slimmere openingstijden van publieke en private voorzieningen blijkt uit onderzoek1 dat vrouwen en mannen behoefte hebben aan flexibele arbeidstijden voor het beter kunnen combineren van arbeid en zorg. Vrouwen geven aan dat zij meer uren willen en kunnen werken als zij hun werktijden flexibeler kunnen indelen en beter kunnen laten aansluiten op de schooltijden. Flexibele arbeidspatronen kunnen voorkomen dat mensen zich genoodzaakt zien hun arbeidsuren te verminderen door overgang naar deeltijdarbeid of door opname van verlof. De niet goed op elkaar afgestemde tijden vormen een rem op de doorgroei van de arbeidsparticipatie.

Tijdbeleid is erop gericht afspraken te maken met provincies en gemeenten (de «koplopers tijdbeleid») zodat zij de provinciale en lokale regie op zich kunnen nemen. Hoewel de gewenste verspreiding naar andere gemeenten en provincies grotendeels uitblijft, zal naar verwachting het aantal koplopers in 2010 verdubbelen. De voormalig minister van OCW heeft aangegeven dat samen met collega-bewindspersonen en de betrokkenen uit de praktijk bekeken zal worden hoe ervoor kan worden gezorgd dat er meer snelheid in komt. Daarom is het SCP gevraagd een analyse van de tijdsordening te maken en is aan de Sociaal-Economische Raad (SER) gevraagd een advies uit te brengen over tijden in de samenleving.

Een volgend kabinet kan aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek en het advies nadere stappen bepalen om belemmeringen in de tijdsordening weg te nemen. In deze brief ga ik verder in op de koplopers tijdbeleid en op afgerond en lopend onderzoek en advies.

Koplopers Tijdbeleid

In 2007, 2008 en 2009 hebben de staatssecretaris van BZK en de voormalig minister van OCW met in totaal 13 gemeenten en 2 provincies (de zogenoemde «koplopers») afspraken gemaakt over ambities op het gebied van tijdbeleid.1 De redenen om mee te doen variëren van het vergroten van de bereikbaarheid van de publieksbalie van de gemeente en het veranderen van de schooltijden tot het bereikbaar houden van voorzieningen in gebieden met een teruglopend inwonersaantal (bevolkingskrimp). Dit is afhankelijk van de lokale behoeften van burgers en bedrijven. In 2010 verdubbelt naar verwachting het aantal koplopers tijdbeleid naar 25 gemeenten en 4 provincies. Voor de periode 2010–2012 is hiervoor door het ministerie van OCW maximaal 0.8 miljoen euro gereserveerd.

De rijksoverheid ondersteunt de koplopers en andere gemeenten en provincies door instrumenten te ontwikkelen, bijeenkomsten en conferenties te organiseren, goede voorbeelden van tijdbeleid te verspreiden en met onderzoek en advies.

Gemeenten en provincies die met tijdbeleid bezig zijn, of aan de slag willen, hebben inmiddels twee instrumenten tot hun beschikking om de vraag en het aanbod van tijden in beeld te brengen: de fleximeter (www.fleximeter.nl) en de burgerraadpleging. Middels de fleximeter kunnen gemeenten en provincies onderzoeken wat het aanbod aan tijden is en wat er al aan tijdbeleid wordt gedaan, terwijl met de burgerraadpleging de behoefte van inwoners aan verandering in tijden in beeld kan worden gebracht.

De laatste landelijke bijeenkomst vond plaats op 3 december 2009. Op die dag wisselden de koplopers goede voorbeelden met elkaar uit en spraken zij over ontwikkelingen voor de toekomst. Het stimuleren van flexibel werken kwam daaruit als kansrijk punt naar voren.

Mijn voorganger heeft het boekje 40 goede voorbeelden van tijdbeleid2 laten maken waarin gemeenten en provincies, grote en kleine bedrijven, huisartsen en apotheken, scholen en kinderopvangorganisaties concrete voorbeelden worden aangereikt van succesvol tijdbeleid. Het boekje heb ik als bijlage bijgevoegd.

BZK heeft in de handreiking «Snel en Zeker, wacht niet langer! Werken aan snelle en zekere dienstverlening voor burgers» praktijkvoorbeelden bij elkaar gebracht om gemeenten te ondersteunen bij het ontwikkelen van een goede bereikbaarheid via meerdere kanalen op handige tijden en een dienstverlening waarbij vragen snel worden beantwoord en aanvragen van documenten en voorzieningen binnen een vooraf duidelijk gestelde termijn worden afgehandeld.

Onderzoek

Om een beter beeld te krijgen van de huidige tijdknelpunten die mannen en vrouwen ervaren, heeft TNS NIPO in opdracht van OCW in december 2009 een peiling uitgevoerd onder Nederlanders.1 De centrale vraag daarbij was in hoeverre de openingstijden van diverse instanties, zorg- en dienstverleners Nederlanders in staat stellen producten en diensten af te nemen en wat de gewenste openingstijden zijn. Het rapport heb ik als bijlage meegestuurd.

Uit deze peiling blijkt dat mensen zich hebben aangepast aan de huidige werk- en openingstijden, dat ze daarover tevreden zijn, maar dat ze wel vaak wensen hebben die buiten de huidige tijden lijken te liggen. Circa 50% van de ondervraagden maakt bij voorkeur buiten kantooruren van veel voorzieningen gebruik. Het aandeel mensen dat aangeeft de gewenste diensten of producten van publieke en private voorzieningen niet of onvoldoende te kunnen gebruiken, varieert van 5% bij de tandarts tot 18% bij de gemeente. Als we rekening houden met de gehele populatie, komt dat neer op een grote groep van tussen de 1 en 2 miljoen mensen.

Uit het onderzoek blijkt verder dat het aantal uren dat alleenstaanden en partners binnen een huishouden samen werken, zeer bepalend is voor de mate waarin zij zich belemmerd voelen door de openingstijden. Niet zozeer het hebben van kleine kinderen, maar vooral de lengte van de gezamenlijke werkweek zorgt er dus voor dat publieke en private voorzieningen niet altijd naar wens kunnen worden gebruikt. Anders gezegd, de tijden van veel publieke en private voorzieningen zijn in sommige gevallen moeilijk te combineren met de tijden van een volledige werkweek, wat zorgt voor een rem op de doorgroei van de arbeidsparticipatie.

Om publieke dienstverlening beter toegankelijk te krijgen op handiger tijden heeft de staatssecretaris van BZK dit punt opgenomen in haar top-10 van knelpunten ervaren door burgers. Uit de Benchmark Publiekszaken 2009, waaraan 105 gemeenten (totaal +/– 8,5 miljoen inwoners) hebben deelgenomen kan geconcludeerd worden dat de dienstverlening van gemeenten op handige tijden steeds beter wordt. Dit blijkt uit de volgende resultaten:

• 97% van de gemeenten is minimaal één avond per week open

• Bij 81% van de gemeenten kunnen burgers op afspraak terecht, in 2008 was dit nog 72%

• Telefonische bereikbaarheid is 48% per week gemiddeld

• 45% van de producten en diensten kan direct elektronisch worden afgehandeld.

In opdracht van het ministerie van OCW is in 2009 het internationale onderzoek tijdbeleid gedaan.2 In het onderzoek is gekeken naar het tijdbeleid in zeven Europese landen.3 Uit dit onderzoek blijkt dat veel landen de overgang van een kostwinnaarssamenleving naar een anderhalf- of zelfs tweeverdienerssamenleving ondersteunen door middel van tijdbeleid, zodat mensen werk en privé beter kunnen combineren. Het rapport heb ik als bijlage meegestuurd.

In aansluiting op de eerste peiling van TNS NIPO komt het SCP op verzoek van het ministerie van OCW in het najaar van 2010 met een analyse van de huidige tijdsordening van de Nederlandse samenleving en met een essaybundel met visies op de toekomstige tijdsordening. Tijdens het opstellen van de onderzoeksvragen, heeft het ministerie onder andere gesproken met experts op het gebied van tijd, duurzaamheid, telewerken, economie, filosofie, ruimte, deeltijdbanen, levensloop en gezinsbeleid. Daaruit is naar voren gekomen dat de analyse zich met name moet richten op actuele en gewenste werktijden, reistijden, kinderopvang- en schooltijden, de openingstijden van publieke en private voorzieningen en de samenhang tussen deze tijden in de loop van dag, de week, het jaar en de levensloop.

Om een beeld te krijgen van de sociaaleconomische effecten van tijden in de samenleving heeft het kabinet de Sociaal-Economische Raad (SER) gevraagd in het najaar van 2010 met een advies te komen. Naast aandacht voor de openingstijden van private en (semi-) publieke dienstverleners zoals kinderopvang en huisartsen, wordt hierbij aandacht gevraagd voor tijden op de (brede) basisschool en tijden van tussenschoolse en buitenschoolse opvang, omdat die tijden regulerend werken voor ouders met kinderen.

Tot slot zal dit voorjaar een maatschappelijke kosten- en baten analyse van de huidige tijdsordening en alternatieve tijdsordeningen worden aanbesteed.

Vooruitblik

Zoals eerder aangegeven kan de huidige tijdsordening een rem vormen voor de doorgroei van de arbeidsparticipatie. Een meer flexibele tijdsordening, met genoeg ruimte voor werk, zorg en vrije tijd, is echter niet zomaar bereikt. De tijden in de samenleving hangen met elkaar samen en zorgen voor een collectief ritme. Niet slechts één instelling of individu, of het nu de overheid is, een private organisatie of de burger in zijn rol van werknemer, ouder of consument, kan in zijn ééntje de tijdsordening veranderen. De overheid kan daarom middels tijdbeleid, zowel landelijk als lokaal, een agenderende en faciliterende rol spelen.

Door het afgeronde en lopende onderzoek, in combinatie met het advies van de sociale partners en de burgerraadplegingen en de fleximeters van verschillende gemeenten en provincies beschikken we over steeds meer informatie over de huidige en gewenste tijdsordening. Op basis van het SER-advies zal een volgend kabinet kunnen bepalen welke verdere stappen gezet kunnen worden en hoe belemmeringen in de tijdsordening kunnen worden weggenomen om de doorgroei van de arbeidsparticipatie te faciliteren.

Mede namens de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


XNoot
1

Sociaal en Cultureel Planbureau (2008) Verdeelde Tijd; waarom vrouwen in deeltijd werken, p. 110.

XNoot
1

De koplopers tijdbeleid zijn de gemeenten Alphen aan den Rijn, De Marne, Deventer, Enschede, Geldermalsen, Halderberge, Heerhugowaard, Hengelo, Kampen, Leeuwarden, Maarssen, Zaanstad, Zoetermeer en de provincies Drenthe en Zeeland.

XNoot
2

40 voorbeelden van tijdbeleid in Nederland, VanDoorneHuiskes en partners, februari 2010 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Behoefte aan ruime en regelmatige openingstijden, TNS NIPO, december 2009. Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Internationaal onderzoek tijdbeleid, Déhora Consultancy Group, november 2009. Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
3

Dit zijn: Italië, Duitsland, Frankrijk, Spanje, Groot-Brittannië, Polen en Finland.

Naar boven