30 413
Regels betreffende pensioenen (Pensioenwet)

nr. 54
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 18 september 2006

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 45a wordt «schriftelijk instemt» vervangen door: instemt.

B

In artikel 55, eerste lid, vervalt de zinsnede «met betrekking tot perioden van opbouw ongeacht zijn burgerlijke staat».

C

Artikel 97 komt te luiden:

Artikel 97. Instemmingrecht

Iedere bepaling die een instemmingsrecht inhoudt van een partij, die geen orgaan is van het pensioenfonds, inzake een besluit of voorgenomen besluit van het pensioenfonds is nietig, tenzij in deze wet anders is bepaald.

D

In artikel 98, vierde lid, onderdeel b, wordt «van wie ten minste 250 personen» vervangen door: ten minste 250 personen.

E

Artikel 99, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel a vervalt na de puntkomma het woord «of».

2. In onderdeel b wordt de punt vervangen door een puntkomma en het woord «of».

3. Na onderdeel b wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

c. indien de pensioengerechtigden in de raadpleging, bedoeld in artikel 90a, zich overeenkomstig artikel 90a, tweede en derde lid, hebben uitgesproken voor instelling van een deelnemersraad.

F

Na artikel 131 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 131a. Parameters

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden, ten behoeve van de berekeningen, bedoeld bij de artikelen 114, 116, tweede lid, 120, 126, 128 en 131, regels gesteld over:

a. het minimale percentage van het gemiddelde loon- of prijsindexcijfer;

b. het maximaal te hanteren gemiddelde rendement op vastrentende waarden; en

c. de maximaal te hanteren risicopremies op onder andere aandelen en onroerend goed.

2. De in het eerste lid bedoelde regels worden iedere drie jaren getoetst, rekening houdend met financieel-economische ontwikkelingen in het verleden en realistische inzichten ten aanzien van toekomstige financieel-economische verwachtingen.

3. Voordat de voordracht van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt gedaan, consulteert Onze Minister De Nederlandsche Bank N.V., het Centraal Planbureau en de Stichting van de Arbeid.

4. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

G

Het opschrift van artikel 158 komt te luiden:

Artikel 158. Benoeming curator

H

In artikel 162, eerste lid, wordt «artikelen 20, eerste, tweede lid» vervangen door: artikelen 20, eerste lid, tweede lid.

I

In artikel 185, onderdeel b, wordt «zonder de bevoegde autoriteiten» vervangen door: de bevoegde autoriteiten.

Toelichting

Onderdeel A (artikel 45a)

Informatie kan elektronisch worden verstrekt indien de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner daarmee instemt. De instemming hoeft niet schriftelijk. In voorkomend geval is het aan de pensioenuitvoerder aan te tonen dat de betrokkene heeft ingestemd met elektronische verstrekking.

Onderdeel B (artikel 55)

Geconstateerd is dat de zinsnede «met betrekking tot perioden van opbouw» ten onrechte was opgenomen in dit artikel. Artikel 26 van het wetsvoorstel Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet regelt op welke perioden van opbouw dit artikel betrekking heeft. De zinsnede «ongeacht zijn burgerlijke staat» wordt geschrapt omdat deze tot verwarring kan leiden. In artikel 1 van het wetsvoorstel is bepaald wie als partner worden beschouwd.

Onderdeel C (artikel 97)

Voorgesteld wordt het opschrift van dit artikel te wijzigen van vetorecht in instemmingsrecht. Dat sluit beter aan op de formulering in het artikel zelf. Tevens wordt voorgesteld de bepaling te herformuleren waardoor tot uitdrukking komt dat partijen die geen orgaan zijn van het pensioenfonds, zoals een werkgever, geen instemmingsrechten kunnen uitoefenen. Met de wijziging van dit artikel is het mogelijk gemaakt dat fondsen, die hun deelnemersraad een instemmingsrecht hadden toegekend, deze situatie kunnen handhaven. Met deze wijziging is het eveneens mogelijk dat fondsen die geen instemmingsrecht hadden toegekend aan een eigen orgaan, de mogelijkheid hebben hen dit recht toe te kennen.

Daarnaast is aan dit artikel de zinsnede toegevoegd «tenzij in deze wet anders is bepaald». Door deze toevoeging is het instemmingsrecht van de ondernemingsraad ten aanzien van de wijze van benoeming van de werknemersvertegenwoordiger, zoals geformuleerd in artikel 90, vierde lid, onderdeel d, wel mogelijk.

Onderdeel D (Artikel 98, vierde lid)

De woorden «van wie» staan ten onrechte twee keer in het vierde lid, namelijk in de aanhef en in onderdeel b.

Onderdeel E (artikel 99, eerste lid)

De toevoeging van onderdeel c in het eerste lid is een verduidelijking waardoor de wettekst overzichtelijker wordt. Deze houdt verband met het met de derde nota van wijziging opgenomen artikel 90a. In artikel 99 is geregeld wanneer het bestuur van een ondernemingspensioenfonds overgaat tot het instellen van een deelnemersraad. Aan dit artikel wordt toegevoegd dat een ondernemingspensioenfonds ook een deelnemersraad dient in te stellen indien op grond van artikel 90a de pensioengerechtigden via de raadpleging hun voorkeur hebben uitgesproken voor het instellen van een deelnemersraad. Hierbij gelden de voorwaarden die in artikel 90a genoemd worden. Dit betekent dat ten minste de helft van het aantal pensioengerechtigden zijn voorkeur kenbaar moet hebben gemaakt en er geen zwaarwegende redenen zijn om af te wijken van de door de meerderheid van de pensioengerechtigden gemaakte keuze.

Onderdeel F (Artikel 131a)

Voorgesteld wordt dat de parameters bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld. Vóór de vaststelling worden De Nederlandsche Bank N.V., het Centraal Planbureau en de Stichting van de Arbeid geconsulteerd. Ook wordt het conceptbesluit voorgehangen. Op deze wijze kan een zo zorgvuldig en evenwichtig mogelijke besluitvorming worden gerealiseerd.

De vaststelling per de datum van inwerkingtreding van de Pensioenwet zal plaatsvinden bij ministeriële regeling aan de hand van een advies van De Nederlandsche Bank N.V. waarover sociale partners worden geconsulteerd. Zoals is aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr.17, blz. 45), zal die ministeriële regeling niet van kracht worden voordat de Kamer de gelegenheid heeft gehad haar opvatting erover kenbaar te maken. In de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet zal hierin worden voorzien. Bij de eerstvolgende vaststelling daarna zal de in artikel 131a van de Pensioenwet opgenomen procedure toegepast worden.

Onderdeel G (artikel 158)

Het opschrift is verduidelijkt.

Onderdeel H (artikel 162)

In het eerste lid ontbrak ten onrechte het woord «lid». Dit wordt hiermee verbeterd.

Onderdeel I (artikel 185)

Het woord «zonder» staat ten onrechte twee keer in het artikel, namelijk in de aanhef en in onderdeel b.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Naar boven