30 300 XIII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2006

nr. 71
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 februari 2006

Tijdens het debat over de affaire rondom de Pakistaanse atoomgeleerde Khan van woensdag 25 januari jl. (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2005–2006, nr. 41, blz. 2719–2735) heeft mevrouw Van Velzen (SP) mijn aandacht gevraagd voor de zaak van de heer Veerman. Hij zou op grond van het feit dat hij de nucleaire spionage bij het FDO heeft doorgegeven zijn functie zijn kwijtgeraakt en veelvuldig daarover door de BVD zijn lastiggevallen. Ik heb mevrouw Van Velzen gemeld dat de kwestie van het vertrek van de heer Veerman bij het bedrijf onder de rechter is geweest en dat daarbij niet is gebleken dat de heer Veerman onheus is bejegend. Zij verzocht mij desalniettemin nog eens serieus naar de zaak te kijken, omdat zij stellig de indruk heeft dat de heer Veerman onrecht is aangedaan.

In antwoord hierop deel ik u mede dat mij bij nadere bestudering is gebleken dat de Nationale ombudsman zich over deze kwestie heeft gebogen. De Nationale ombudsman heeft vastgesteld dat de heer Veerman verweer heeft gevoerd bij het Gewestelijk Arbeidsbureau. Verder achtte de Nationale ombudsman het aannemelijk dat de ontslagaanvraag voor de heer Veerman daadwerkelijk op de aangevoerde motieven berustte en niet, althans niet rechtstreeks verband hield met het feit dat door de heer Veerman gegevens over zijn werkgever aan de BVD waren verstrekt. De Nationale ombudsman achtte het bovendien onaannemelijk dat de heer Veerman door de BVD zou zijn bedreigd met strafvervolging als hij geen geheimhoudingsplicht zou betrachten. Hij was dan ook van oordeel dat er in deze aangelegenheid geen sprake was van een niet-behoorlijke gedraging van het verantwoordelijk administratief orgaan.

Voor zover ik uit het rapport van de Nationale ombudsman kan afleiden is de kwestie van het vertrek van de heer Veerman niet aan de rechter voorgelegd. Wel is aan de rechter ter beoordeling voorgelegd de afwijzing van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken van het verzoek van de heer Veerman om inzage in de bij de BVD over hem vastgelegde gegevens (zie onder meer het boek «Atoomspionage» van de heer Veerman, blz. 93). De Raad van State heeft mijn ambtsvoorganger in het gelijk gesteld.

Gelet op het bovenstaande zie ik geen reden nogmaals onderzoek in te stellen naar de zaak van de heer Veerman.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Naar boven