Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30300-VII nr. 75 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30300-VII nr. 75 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 augustus 2006
Bijgaand zend ik u het beleidskader spontane vernietiging, zoals vastgesteld in de vergadering van de ministerraad van 23 juni jl. Met dit beleidskader wordt de notitie van 9 april 1992 (21 427, nr. 21) vervangen. In het nieuwe beleidskader wordt het toetsingskader aangegeven waarbinnen de Kroon gebruik kan maken van de hem toekomende bevoegdheid van spontane vernietiging.
BELEIDSKADER SPONTANE VERNIETIGING
1. Spontane vernietiging van provinciale en gemeentelijke besluiten
Dit beleidskader richt zich primair op de vernietigingsbevoegdheid zoals deze in artikel 132, vierde lid, Grondwet aan de Kroon is toebedeeld en zoals deze is uitgewerkt in de Gemeentewet, de Provinciewet en de Algemene wet bestuursrecht en vervangt het beleidskader uit 1992.1 Op grond van artikel 10:43 Algemene wet bestuursrecht is de schorsingsbevoegdheid aan deze grondwettelijke vernietigingsbevoegdheid gekoppeld. De mogelijkheid van toepassing van de spontane vernietiging is een onmisbaar instrument in ons staatsbestel. Dit beleidskader beoogt de voorspelbaarheid en legitimatie van het gebruik van dit middel te vergroten en geeft daarbij de waarborgen aan voor een goed gebruik. Dit beleidskader beoogt voorts nog beter in kaart te brengen aan welke voorwaarden verzoeken voor spontane vernietiging moeten voldoen, willen zij kans van slagen hebben. Op deze wijze kan er een preventieve werking uitgaan van dit beleidskader.
De instrumenten van schorsing en vernietiging staan sinds kort nadrukkelijk in het middelpunt van de belangstelling. Dit komt onder meer door een aantal in het oog springende schorsingen, zoals Haarlemmermeer2 en Limburg (Onderbanken).3 Deze schorsingen geven, samen met diverse andere ontwikkelingen, aanleiding tot een aantal belangrijke vragen met betrekking tot de plaats en functie van het instrument van de spontane vernietiging.
Het beleidskader is als volgt ingedeeld. In paragraaf 2 worden de diverse aanleidingen weergeven die tot dit beleidskader spontane vernietiging hebben geleid. In paragraaf 3 wordt ingegaan op de plaats en de functie van het instrument van de spontane vernietiging. Paragraaf 4 gaat in op de verhouding tussen het spontane vernietigingsrecht en andere instrumenten. Paragraaf 5 bevat de kern van dit beleidskader. In deze paragraaf worden de twee toetsingscriteria voor spontane vernietiging, te weten strijd met het recht en strijd met het algemeen belang, nader uitgewerkt. In paragraaf 6 zullen nog enkele voor schorsingen specifieke elementen aan bod komen.
Het instrument van de spontane vernietiging wordt toegepast binnen een politiek-bestuurlijk krachtenveld. Toen dit instrument werd geïntroduceerd waren de verhoudingen tussen de lichamen nog sterk hiërarchisch van aard. De verhoudingen waren minder gepolitiseerd. Die situatie is met name sinds de jaren zestig van de vorige eeuw veranderd. Deze ontwikkeling heeft ertoe geleid dat de Kroon zich voortdurend dient te rechtvaardigen waar het de uitoefening van de bevoegdheden van schorsing en vernietiging betreft. Het beleidskader van 1992 draagt daarvan het stempel.4 De Kroon geeft daarin te kennen dat de bestuurlijke verhoudingen vragen om een terughoudend gebruik van het middel van de spontane vernietiging. In het beleidskader 1992 is niet nader uitgewerkt hoe deze terughoudende aanpak in de praktijk gestalte zal moeten krijgen. Aangezien het beleidskader beoogt een kompas te zijn waarop de medeoverheden in de dagelijkse praktijk kunnen varen, is er voor gekozen om de terughoudende aanpak in dit beleidskader te verklaren en nader uit te werken, vooral ook als het gaat om de toetsing aan het algemeen belang.
Hiermee wordt tevens tegemoetgekomen aan de meermaals geuite wens om het beleidskader uit 1992 te actualiseren. Zo deed de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dr. A. Peper, naar aanleiding van de Ceteco-affaire de toezegging om het beleidskader te actualiseren.1 Bovendien hebben zich op het terrein van de wetgeving diverse belangrijke wijzigingen voorgedaan, waaronder de invoering van de nieuwe Provinciewet en Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht en de daarmee samenhangende uitbreiding van de rechtsbescherming tegen besluiten. Zoals reeds vermeld vormen ook de recente schorsingen in Haarlemmermeer en Limburg, alsmede het over Haarlemmermeer gevoerde debat in de Tweede Kamer, aanleiding om de plaats en functie van het instrument van de spontane vernietiging in dit document te verduidelijken. In het onderhavige beleidskader is de reikwijdte van het instrument van de spontane vernietiging nader omlijnd. Er is een terrein aangegeven waarop de Kroon zonder enige aarzeling kan optreden, zij het wel binnen een helder omschreven kader. Het instrument van de spontane vernietiging strekt er voornamelijk toe om de door of krachtens de Grondwet geschapen verhoudingen, in het bijzonder waar het de gedecentraliseerde eenheidsstaat betreft, en gegarandeerde grondrechten te waarborgen. De Kroon zal in deze visie derhalve ingrijpen wanneer een orgaan van een decentraal lichaam zijn constitutionele mandaat overschrijdt. Van het vernietigingsrecht wordt in die zin een terughoudend gebruik gemaakt, dat het slechts op een beperkt terrein, namelijk dat van de constitutionele bevoegdheidsverdeling, wordt toegepast. Deze grondwettelijke opdracht krijgt zo tevens een interbestuurlijke vertaling.
Het is evident dat de toepassing van dit middel de interbestuurlijke verhoudingen in sterke mate raakt en beïnvloedt. Die relatie tussen rijk en decentrale overheden staat voortdurend in de sleutel van functionele spanning (checks and balances). Deze spanning vloeit enerzijds voort uit de verhoudingen tussen de verschillende bestuurslagen in een gedecentraliseerde eenheidsstaat en heeft anderzijds te maken met de interbestuurlijke omgangsvormen. Op 9 november 2004 is de Code Interbestuurlijke Verhoudingen2 (hierna: de Code) vastgesteld door het rijk, het IPO en de VNG. Het is een document waarin de afspraken en omgangsvormen tussen het rijk en de decentrale overheden zijn vastgelegd. Een belangrijke reden daarvoor was gelegen in de verbetering van de interbestuurlijke verhoudingen tussen het rijk en de decentrale overheden. Goede interbestuurlijke verhoudingen zijn ook van belang voor een goede relatie tussen overheid en samenleving.3 Het uitgangspunt is »decentraal wat kan, centraal wat moet».
Daarnaast nodigt de Code uit tot meer bestuurlijk lef waar het gaat om de verdeling van verantwoordelijkheden over de verschillende lagen heen. Bestuurders moeten hun verantwoordelijkheid durven te nemen en moeten óók het lef hebben om te zeggen dat een ander verantwoordelijk is.4
Een van de afspraken uit de Code is het vereenvoudigen van het toezichtsstelsel.5 Op 7 december 2005 is in dat kader het rapport «Interbestuurlijk toezicht herijkt: Toe aan nieuw zicht op overheden» van de Bestuurlijke Werkgroep Alders uitgebracht.6 In het rapport wordt ook ingegaan op het instrument van de spontane vernietiging. De Bestuurlijke Werkgroep Alders stelt voor om diverse bijzondere toezichtsinstrumenten tegen het licht te houden, wetende dat er een algemeen toezichtsinstrument, dat van de spontane vernietiging, achter de hand is. De werkgroep suggereert voorts om intensiever gebruik te maken van het middel van de spontane vernietiging.7 In het kabinetsstandpunt op het advies van de Bestuurlijke Werkgroep Alders wordt aangegeven dat het kabinet van oordeel is dat het beleidskader moet worden geactualiseerd en verduidelijkt.
Het kabinet meent met dit beleidskader in de geest van de Code te handelen. Aan het IPO, de Kring van Commissarissen en de VNG is gevraagd om een reactie te geven op het concept-beleidskader. In algemene zin waren de reacties positief. De suggesties voor verbetering en verheldering van het beleidskader zijn zoveel mogelijk meegenomen.
3. De plaats en de functie van het instrument van de spontane vernietiging
Artikel 132, vierde lid, Grondwet geeft de Kroon de bevoegdheid om besluiten van gemeente- en provinciebesturen te vernietigen. Deze bevoegdheid wordt nader uitgewerkt in artikel 261 Provinciewet en verdere en artikel 268 Gemeentewet en verdere. Om de plaats en functie van dit instrument goed te kunnen begrijpen, wordt allereerst bij de bron te rade gegaan. Onder de Bataafse Republiek (1795–1806) werd de gedecentraliseerde eenheidsstaat ingevoerd.1 Deze kwam onder meer tot uitdrukking in de vormgeving van het interbestuurlijke toezicht. Deze gedecentraliseerde eenheidsstaat is bij de Grondwet van 1814 gehandhaafd, en zo ook het instrument van de spontane vernietiging. Artikel 91 Grondwet-1814 bepaalde ten aanzien van de Staten:
«Zij mogen geen besluiten nemen strijdig met de algemeene wetten of het algemeen belang der Vereenigde Nederlanden. In geval zulks mogt gebeuren, heeft de Souvereine Vorst het vermogen die besluiten te schorsen en buiten effect te stellen.»
Buijs zegt over de ratio van dit instrument:
«Het is zeer duidelijk, dat hoe breed men het zelfstandig gezag van provinciën en gemeenten ook uitmete, dit gezag altijd in de voorschriften van wet en in de eischen van het algemeen belang zijne natuurlijke grenzen vindt, en dat er dus eene macht moet zijn, bevoegd om alle handelingen, welke deze natuurlijke grenzen overschrijden, ongedaan te maken. Al onze constitutiën hebben dit ingezien en sedert 1814 die onmisbare macht in handen van den Koning gelegd.»2
De grondwetgever heeft er dus bewust voor gekozen om de Kroon de opdracht te geven de grondwettelijke bevoegdheidsverdeling te waarborgen. Deze constitutionele opdracht houdt in dat besluiten van decentrale overheden wegens strijd met het recht en het algemeen belang kunnen worden vernietigd. Zodra een decentraal orgaan zijn bevoegdheid overschrijdt, kan de Kroon ingrijpen. De bevoegdheid besluiten te vernietigen ziet in de eerste plaats op die gevallen waarin het eenheidskarakter3 van de Nederlandse staat onder druk komt te staan, maar is daartoe niet beperkt. Ook wanneer een decentraal orgaan handelt op een wijze die indruist tegen een bevoegdheid van een ander decentraal orgaan is dat voor de Kroon aanleiding tot ingrijpen. Zie hiervoor de recente KB’s met betrekking tot de rekenkamerfunctie.4 De Kroon kijkt dus ook of de door de grondwetgever beoogde bevoegdheidsverdeling binnen één verband op een adequate wijze wordt nageleefd. Nog twee voorbeelden zijn te vinden ten aanzien van referendumverordeningen.5 Daarnaast ziet de Kroon toe op de naleving van de grondrechten, zoals deze onder andere worden beschermd door de Grondwet, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten.6 Dit constitutionele karakter van de vernietigingsbevoegdheid vindt bevestiging in het feit dat deze bij de grondwetherziening in 1983 in de Grondwet zelve bleef opgenomen, terwijl het preventieve toezicht werd gedeconstitutionaliseerd.7 Ook in de juridische literatuur komt men deze benadering tegen. Zo wijzen Dölle, Elzinga en Engels er op dat publieke ambtsdragers gehouden zijn het recht hoog te houden en de in de constitutie manifest gewilde bevoegdheidsverdeling tussen overheden te respecteren.1
Dit beleidskader neemt deze grondwettelijke opdracht van de Kroon als ankerpunt en verbindt daaraan de volgende consequenties.
De Grondwet geeft een taak- en bevoegdheidsverdeling aan tussen rijk, provincies en gemeenten, en daarbinnen tussen de diverse organen. Sinds de vernietigingsbevoegdheid in de Grondwet is opgenomen is Nederland partij geworden bij diverse verdragen die het Nederlandse constitutionele bestel mede vorm geven. Daarbij moet in de eerste plaats natuurlijk worden gedacht aan de EG-Verdragen en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De constitutionele bevoegdheidsverdeling wordt mede door dergelijke verdragen bepaald. Daarnaast geeft de Grondwet de scheidslijn aan tussen het terrein waarop de burger zijn bestaan naar eigen inzicht kan inrichten – grondrechten, bijzondere belangen der ingezetenen – en het terrein waarop de overheid kan optreden. Ook deze demarkatie kan als een bevoegdheidsverdeling worden gezien en wordt daarom in deze notitie ook als zodanig beschouwd. Elk orgaan beschikt over zijn eigen door of krachtens de Grondwet gegarandeerde ruimte.2 Daarnaast geeft de Grondwet aan één orgaan, de Kroon, de bevoegdheid om, zo nodig op eigen initiatief, in te grijpen wanneer de decentrale besturen hun bevoegdheden te buiten gaan. Het spontane vernietigingsinstrument is bedoeld om te garanderen dat organen binnen de door of krachtens de Grondwet gegarandeerde ruimte naar eigen inzicht besluiten kunnen nemen, zonder dat zij daarbij het risico lopen dat andere organen hun bevoegdheidsterrein doorkruisen. Het instrument wordt alleen dan toegepast als het gaat om een constitutionele misstand, dat wil zeggen wanneer het handelen van een decentraal orgaan in strijd is met de constitutionele ordening. In de Grondwet en de organieke wetgeving die strekt tot uitwerking daarvan (zoals onder andere de Gemeentewet en de Provinciewet), zijn de bevoegdheden op drie manieren verdeeld. Allereerst tussen de drie overheidslagen, ten tweede tussen de organen binnen de respectieve overheidslagen en als laatste tussen de overheid en de burger. Wanneer een besluit deze bevoegdheidsverdeling te buiten gaat, komt het voor vernietiging in aanmerking. Een nadere uitwerking hiervan is gegeven in paragraaf 5.
Door of krachtens de Grondwet beschikt ieder decentraal orgaan over een eigen terrein waarop het in beginsel naar eigen inzicht kan handelen. Die ruimte vindt zijn begrenzing in de Grondwet, de wet en het algemeen belang. Met andere woorden, zodra het decentrale orgaan in strijd handelt met de (Grond-)wet of het algemeen belang, gaat het de hem toegemeten ruimte te buiten. De Kroon zal dan ook niet ingrijpen als het decentrale orgaan binnen deze ruimte blijft. Er kan echter wel ingegrepen worden wanneer een decentraal bestuursorgaan deze ruimte te buiten gaat door te handelen in strijd met de (Grond-)wet en/of het algemeen belang en daardoor ten onrechte treedt op een terrein dat aan een ander bestuursorgaan is voorbehouden. Hoewel niet onbegrijpelijk is dat het decentrale bestuursorgaan wiens besluit vernietigd wordt dit als ingrijpend zal ervaren, strekt die vernietiging er nu juist toe om de – gekaderde – autonomie veilig te stellen, te weten die van een ander orgaan. Het te vernietigen besluit ondermijnt de constitutionele verhoudingen, de Kroon zorgt ervoor dat deze weer in ere worden hersteld. De Kroon kan dit middel ook niet gebruiken om haar eigen beleidswensen te realiseren of om de eigen positie ten opzichte van de decentrale overheden te versterken, want dat zou in strijd zijn met de ratio van dit instrument.
De spontane vernietiging is een discretionaire bevoegdheid waarbij de Kroon in haar oordeel nadrukkelijk geacht wordt ook de bestuurlijke opportuniteit te betrekken. Burgers kunnen de Kroon op bepaalde misstanden wijzen, maar de Kroon kan ook eigener beweging een onderzoek instellen naar de vraag of schorsing of vernietiging in een bepaald geval is aangewezen. Vernietiging is geen doel op zich en is alleen gerechtvaardigd als er een dwingend openbaar belang met de vernietiging gediend is.1 Daarom is ook niet iedere strijd met het recht of met het algemeen belang een grond voor vernietiging. Alleen als daarbij tevens de door de Grondwet beoogde bevoegdheidsverdeling in gevaar komt, zal de Kroon het middel inzetten. De ratio is dus gelegen in de waarborging van de gedecentraliseerde eenheidsstaat en de grondrechten. Rechtsbescherming wordt uitdrukkelijk niet beoogd met de spontane vernietiging.2
Hier en daar wordt wel de mening verkondigd dat de Kroon rechter in eigen zaak zou zijn als deze van het instrument van de spontane vernietiging gebruik maakt. Naar ons oordeel is dat niet het geval. Zoals hierboven reeds is opgemerkt wordt het vernietigingsinstrument ingezet om de constitutionele verhoudingen te waarborgen. Een helder omschreven en afgebakend beleidskader dat de bestaande (grond-)wettelijke vereisten zoveel mogelijk verduidelijkt en preciseert, geeft de nodige houvast en vormt bovendien een garantie voor de autonomie van provincies en gemeenten. Daarnaast is inmiddels de praktijk gegroeid dat de direct belanghebbende bewindspersonen alleen in overeenstemming met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties besluiten voor schorsing kunnen voordragen.3 Vernietiging vindt plaats op voordracht of mede op voordracht van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.4 Zoals bekend is deze minister belast met een bijzondere verantwoordelijkheid ten aanzien van de decentrale overheden.5 Tenslotte geldt dat de betrokken ministers voor het Koninklijk Besluit, waarbij een besluit geschorst dan wel vernietigd is, politieke verantwoording schuldig zijn aan de Staten-Generaal.6
4. Verhouding tot andere instrumenten
Spontane vernietiging wordt als een ultimum remedium aangeduid. Daarmee wordt bedoeld dat dit middel alleen gebruikt kan worden als de waarborging van de constitutionele verhoudingen niet op een andere, reguliere manier kan worden gerealiseerd. Met andere woorden, de openstaande wegen zullen in beginsel eerst moeten worden uitgeput alvorens tot vernietiging kan worden overgegaan.7 Dit zogenaamde uitputtingsvereiste heeft drie consequenties.
In de eerste plaats zal de Kroon in beginsel niet tot vernietiging van een besluit overgaan als dat besluit nog vatbaar is voor herroeping of correctie in het kader van het democratische besluitvormingsproces. De achterliggende gedachte is dat het politieke proces op decentraal niveau zijn zelfreinigende werking moet kunnen verrichten. De Kroon moet er derhalve voor waken voortijdig in dat proces in te grijpen op verzoek van een raadsminderheid of oppositiepartij die aan het kortste eind heeft getrokken. Het uitgangspunt blijft echter dat voor ingrijpen door de Kroon plaats is indien het een doorkruising van de constitutionele bevoegdheidsverdeling betreft. Met name als het een kwestie betreft die als het ware het politieke proces frustreert of het onmogelijk maakt dat die reinigende werking op gang wordt gebracht, zal er plaats zijn voor een eventuele ingreep.8 Dit is ook als uitgangspunt afgesproken in de Code.9
In de tweede plaats gaat in ons stelsel in beginsel de rechtsbescherming aan een eventuele vernietiging door de Kroon vooraf. Dat betekent dat de belanghebbende die meent dat een bepaald besluit in strijd met de constitutionele bevoegdheidsverdeling is genomen, gehouden is om eerst via aanwending van de hem openstaande rechtsmiddelen tot een bevredigend resultaat te komen. Dat blijkt uit artikel 10:38, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht waarin is bepaald dat een besluit niet kan worden vernietigd wanneer daartegen nog bezwaar of beroep open staat. Indien de rechter een oordeel gegeven heeft, kan voorts niet in afwijking van de gronden waarop die uitspraak steunt worden vernietigd, aldus artikel 10:37 Algemene wet bestuursrecht.
Er moet overigens op gewezen worden dat er een belangrijk verschil in perspectief is tussen rechtsbescherming en het instrument van de spontane vernietiging. Bij de rechter staat de rechtsbescherming van de belanghebbende bij een besluit centraal, bij vernietiging gaat het om een bestuurlijk middel dat dient om de constitutionele verhoudingen en daarmee samenhangende belangen te beschermen. Niet het dienen van het individuele belang van de verzoeker is het uitgangspunt, maar het verzekeren van (een goede werking van) het constitutionele bestel. Niettemin kan een vernietiging bij wijze van neveneffect het individuele belang van de verzoeker mede dienen. Dit verklaart waarom het niet volgen van de bestuursrechtelijke weg aan de verzoeker in beginsel wordt tegengeworpen, en dat schorsing en vernietiging, anders dan bij de bestuursrechtelijke rechtsbescherming, in beginsel1 niet aan termijnen gebonden zijn. Ook het indienen van een verzoek tot schorsing en vernietiging is niet aan termijnen gebonden. Omdat er geen termijnen zijn waarbinnen een verzoek tot schorsing en vernietiging moet zijn ingediend, wordt in de praktijk vaak om dit middel verzocht als een alternatieve vorm van rechtsbescherming, namelijk als de termijnen voor bezwaar en beroep verlopen zijn. Om te voorkomen dat de spontane vernietiging gaat dienen als een «bypass» voor de bestuursrechtelijke procedure zal de minister in beginsel weigeren om op een dergelijk verzoek in te gaan. Niettemin is en blijft het besluit om al dan niet tot vernietiging over te gaan een discretionaire bevoegdheid, dus wanneer de minister van oordeel is dat het besluit mogelijk strijd oplevert met de constitutionele verhoudingen, dan kan hij het verzoek niettemin in behandeling nemen.
Aan de andere kant biedt de rechterlijke weg niet in alle gevallen een adequate remedie, vooral niet wanneer de kwestie een overwegend bestuurlijk belangenconflict betreft en het algemeen belang in het geding is. Het is niet de taak van de rechter om zich met die bestuurlijke aspecten of een toetsing aan het algemeen belang in te laten. Deze kan slechts marginaal toetsen. Wanneer dus formeel nog rechtsmiddelen open staan, maar deze rechtsmiddelen materieel niet tot een oplossing kunnen leiden, hoeft deze weg niet te worden uitgeput, maar kan de Kroon een verzoek tot schorsing en vernietiging in behandeling nemen en indien nodig het besluit hangende het onderzoek naar vernietiging schorsen. Dit is dus een materiële benadering van het uitputtingsvereiste. Deze door de Kroon geëxpliciteerde benadering is erkend door de president van de rechtbank die optrad in kort geding in de zaak over het KB Haarlemmermeer.2 Het spreekt voor zich dat een dergelijk besluit goed gemotiveerd dient te worden. Voor alle duidelijkheid: van vernietiging kan pas sprake zijn wanneer bezwaar en beroep niet meer mogelijk of aanhangig zijn (art. 10:38, tweede lid Awb).
Ten derde is in de Gemeentewet, de Provinciewet en in diverse bijzondere wetten voorzien in bijzondere vormen van interbestuurlijk toezicht. Gelet op het adagium dat «bijzonder toezicht voor gaat op algemeen toezicht» geldt dat eerst de bijzondere vormen van toezicht moeten worden aangewend alvorens tot spontane vernietiging kan worden overgegaan.3 Dit uitgangspunt is op enkele plaatsen in de wetgeving tot uitdrukking gebracht. Zo stelt de Algemene wet bestuursrecht dat wanneer goedkeuring nog nodig is, niet geschorst of vernietigd kan worden.1 Net als bij het uitputtingsvereiste in de verhouding tot de rechter, wordt het uitputtingsvereiste materieel ingekleurd. De bijzondere toezichtinstrumenten moeten wel materieel tot een oplossing kunnen bijdragen, anders kan – voor zover de wet zich er uiteraard niet tegen verzet – vernietiging direct worden ingezet.
5. Toetsingskader van de spontane vernietiging
De Kroon kan slechts vernietigen wanneer er sprake is van een strijd met het recht of het algemeen belang. Welke handelingen strijd met het recht opleveren valt door de medeoverheden doorgaans wel te voorzien, maar door het relatief onbepaalde karakter van het begrip «algemeen belang» is het doorgaans lastiger te voorzien wanneer strijd daarmee ontstaat. In deze paragraaf wordt aangegeven wanneer sprake is van strijd met het recht en het algemeen belang van zodanige aard is dat deze tot vernietiging kan leiden. Met het oog op rechtszekerheid in het interbestuurlijke verkeer wordt getracht dit beleidskader een preventief karakter te geven.2 Daarom is in dit document gepoogd zo duidelijk mogelijke richtsnoeren te verschaffen aan de hand waarvan de medeoverheden hun gedrag kunnen bepalen.
Onder strijd met het recht moet worden verstaan strijd met de wet en de algemene rechtsbeginselen. Onder strijd met de wet wordt verstaan strijd met de Grondwet en alle regels die krachtens de Grondwet een hogere status hebben3, strijd met wetten in formele en materiële zin en strijd met het EU-recht. Echter niet iedere strijd met het recht leidt automatisch tot een vernietiging. Alleen wanneer de strijd met het recht een inbreuk maakt op de constitutionele verhoudingen, kan vernietiging aan de orde komen.
A. Een bestuursorgaan van een decentrale overheid oefent een bevoegdheid uit die expliciet aan een hoger orgaan is toevertrouwd
Een eerste categorie besluiten die voor vernietiging op deze grond in aanmerking komt betreft de taak- en bevoegdheidsbegrenzing in de relatie tussen de decentrale overheid en de hogere overheid. Een decentraal bestuursorgaan mag slechts die bevoegdheden uitoefenen zoals die door of krachtens de Grondwet aan hem worden gelaten (autonomie) dan wel worden toebedeeld (medebewind). Als een decentraal bestuursorgaan een bevoegdheid uitoefent die door de Grondwet aan het centrale niveau is toegekend, is er plaats voor spontane vernietiging. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer het decentrale orgaan zich begeeft op het terrein van de buitenlandse en internationale betrekkingen (art. 90–95 Grondwet) of het defensierecht van de staat (art. 96–100 Grondwet).
B. Een bestuursorgaan van een decentrale overheid oefent een bevoegdheid uit die de wetgever heeft toevertrouwd aan een ander orgaan binnen hetzelfde overheidsverband
Een tweede categorie vernietigbare besluiten betreft de relatie tussen de bestuursorganen binnen een decentraal overheidsverband. De onderscheiden organen beschikken over eigen bevoegdheden. Bestuursorganen moeten deze scheidingen respecteren en mogen niet de bevoegdheden van andere bestuursorganen aan zich trekken. Het is slechts aan de grondwetgever en de wetgever om deze bevoegdheden te regelen (art. 132, eerste lid, Grondwet).
C. Een bestuursorgaan van een decentrale overheid oefent een bevoegdheid uit in strijd met de grond- en mensenrechten
Van een strijd met de constitutionele bevoegdheidsverdeling is in de derde plaats sprake wanneer bestuursorganen handelen in strijd met grondrechten en andere fundamentele vrijheden. Een voorbeeld hiervan is te vinden in het koninklijk besluit van 30 maart 1985.1 In dit besluit werd het besluit van de gemeenteraad van Bunschoten vernietigd, waarin was gesteld dat de gemeente Bunschoten bij de uitvoering van het beleid Gods woord als richtsnoer zou gebruiken. De Kroon oordeelde dit in strijd met de Grondwet, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten. Ook bij het stellen van beperkingen aan grondrechten mogen bestuursorganen hun bevoegdheden niet overschrijden. Hiervan zijn voorbeelden te vinden in de koninklijke besluiten van 5 juni 1986 (vloekverboden).2 De Kroon oordeelde dat in dit geval vloeken onder de vrijheid van meningsuiting van artikel 7 Grondwet viel, en dat bij uitsluiting van anderen de wetgever bevoegd is beperkingen aan dit recht te stellen. De gemeentelijke verordeningen waren derhalve in strijd met de Grondwet.
5.3 Strijd met het algemeen belang
De strijd met het algemeen belang is een vernietigingsgrond die meer vragen oproept dan de strijd met het recht. Opgemerkt moet worden dat toepassing van de vernietigingsgrond «strijd met het algemeen belang» sedert 1993 nagenoeg altijd gepaard gaat met de andere vernietigingsgrond, namelijk «strijd met het recht».3 Het uitgangspunt dat eerst naar strijd met het recht wordt gekeken, is in dit beleidskader niet verlaten. De Kroon zal terughoudender optreden wanneer er enkel sprake is van strijd met het algemeen belang. Niettemin acht het kabinet het van belang om deze toetsingsgrond nader te specificeren. Voor vernietiging (mede) wegens strijd met het algemeen belang is plaats in die gevallen waarin het duidelijk is dat de Kroon door zich afzijdig te houden zou berusten in de krenking van belangen die ver uitgaan boven die, welke een provinciaal of gemeentelijk bestuursorgaan met zijn besluit beoogt te dienen.4 In de volgende gevallen kan er sprake van strijd met het algemeen belang die tot vernietiging kan leiden. Ter illustratie zijn, onder de verschillende rubrieken, ter verduidelijking voorbeelden gegeven van bestaande schorsings- dan wel vernietigings-KB’s.
A. Het decentrale bestuursorgaan claimt een bevoegdheid die impliciet aan een hoger orgaan is toevertrouwd.
In sommige gevallen is het decentrale besluit niet in strijd met de expliciete constitutionele taakverdeling, maar met de taakverdeling die in politiek opzicht is bepaald. In een dergelijk geval wordt aangenomen dat het besluit de behartiging van een taak doorkruist die aan een hoger orgaan moet worden toegerekend.5 In een dergelijke situatie wordt nu eens vernietigd wegens strijd met het recht, dan weer met strijd wegens het algemeen belang of zelfs met beide gronden. Wanneer wordt verondersteld dat een taak aan het centrale niveau toekomt, dan wordt de schending afgedaan als strijd met het algemeen belang.6 Een voorbeeld is te vinden op het gebied van inkomensbeleid. Dit beleid komt toe aan de centrale overheid.7 Decentrale overheden mogen dan ook geen beleid voeren waarbij in algemene zin wordt afgeweken van het door het rijk vastgestelde inkomensbeleid. In het algemeen wordt het minimuminkomen voldoende geacht om mede te voorzien in de betaling van belastingen en heffingen. Slechts op individuele basis kan een kwijtschelding van belastingen en heffingen plaatsvinden. In de zaak Driebergen-Rijsenburg nam het college echter een algemeen kwijtscheldingsbesluit wat wegens strijd met de wet en het inkomensbeleid werd vernietigd.8
Ook het eenmalig toekennen van uitkeringen is in strijd met het inkomensbeleid.1 Overigens levert het in strijd handelen met het inkomensbeleid van het rijk in de praktijk nog wel eens vragen op, omdat beleid van gemeenten wel effect kan hebben op inkomens, ook als er geen sprake is van gemeentelijk inkomensbeleid. Zo is het aan gemeenten toegestaan om kwijtschelding van lokale heffingen te verlenen (binnen de grenzen van de wet). Ook gemeentelijke beslissingen in de sfeer van lokale heffingen kunnen wel individuele gevolgen hebben voor burgers. Een recent voorbeeld van dat laatste is het introduceren van het rioolrecht door enkele gemeenten.
B. Een bestuursorgaan van een decentrale overheid heeft de bevoegdheid, maar oefent deze op een zodanige manier uit, dat een aan een hoger orgaan toevertrouwd belang wordt doorkruist
Soms komt een bepaalde bevoegdheid weliswaar aan een decentraal orgaan toe, maar levert de wijze van uitoefening daarvan strijd op met de behartiging van een belang dat aan een hoger orgaan is toevertrouwd (zie bijvoorbeeld de KB’s Haarlemmermeer2 en Limburg3 ). Zo heeft de gemeenteraad in beginsel de bevoegdheid om zich over landelijke politieke kwesties uit te spreken, maar door deze bevoegdheid te gebruiken om zichzelf kernwapenvrij te verklaren, wordt de behartiging van het defensiebelang, dat door de Grondwet aan de regering is opgedragen, doorkruist.4 Anders dan in de eerste categorie is er geen twijfel dat het bestuursorgaan over de ingeroepen bevoegdheid beschikt, maar levert de uitoefening daarvan bezwaren op.5
C. De bevoegdheid wordt door een bestuursorgaan van een decentrale overheid uitgeoefend op een wijze die indruist tegen het belang van de burger
Zoals uit de grondwetsgeschiedenis blijkt, werd het algemeen belang aanvankelijk ook wel aangeduid als «het algemeen belang van allen».6 Daaruit kan worden afgeleid dat de grondwetgever daarbij ook het oog had op de belangen van de burger, hetgeen eveneens zijn weerslag vindt in de zogenoemde ondergrens van de gemeentelijke autonomie, hetgeen wil zeggen dat de gemeente niet mag treden in de bijzondere belangen van de ingezetenen.7 Die belangen zijn inmiddels voor een groot deel als grondrechten gecodificeerd. Zo oordeelde de Kroon in 1896 dat een gemeentelijk vloekverbod niet tot de openbare orde, zedelijkheid of gezondheid noch de gemeentelijke huishouding kan worden gerekend.8 Strijd met de belangen van de burger zal nu dus veelal als strijd met het recht worden afgedaan. De vernietigingen van de vloekverboden op grond van artikel 7 Grondwet, zoals hierboven genoemd, illustreren dit. Niettemin zou zich de situatie voor kunnen doen waarin het betrokken burgerbelang geen grondwettelijke of verdragsrechtelijke basis heeft. In een dergelijke situatie biedt strijd met het algemeen belang uitkomst. Zo is het opsplitsen van het brandweerkorps binnen een gemeente niet alleen in strijd met het recht maar tevens in strijd met de belangen van de bevolking van die gemeente.9
Met de term «algemeen belang» heeft de grondwetgever de Kroon bewust een eigen beoordelingsruimte willen toekennen. Als gevolg daarvan is het de Kroon niet toegestaan om dit begrip tot in alle details uit te werken. Als dit wel zou gebeuren, wordt de beoordelingsruimte van de Kroon teveel ingesnoerd.10 Daarom dient te worden erkend dat het begrip algemeen belang tevens een restcategorie omvat, die de Kroon tot op zekere hoogte in staat stelt zijn besluit in sterke mate te laten bepalen door de omstandigheden van het geval.
Schorsing is geen zelfstandig middel.1 Tot schorsing wordt overgegaan om de werking van een besluit te voorkomen, hangende het onderzoek naar de vraag of er sprake is van een zodanige strijd met het recht of het algemeen belang dat vernietiging gerechtvaardigd wordt. Het is niet noodzakelijk om voorafgaand aan een vernietiging een besluit eerst te schorsen. Omgekeerd hoeft ook de schorsing niet altijd tot een vernietiging te leiden. Het onderzoek of het overleg met het betrokken bestuursorgaan kan leiden tot een conclusie dat de bezwaren minder ernstig zijn dan ze zich aanvankelijk lieten aanzien2 of tot een zodanige aanpassing van het besluit dat de bezwaren wegvallen.3
Jaar | Provincie/Gemeente | Publicatie | Besluit | Grond voor schorsing/vernietiging | Schorsing/Vernietiging |
---|---|---|---|---|---|
1993 | Zaanstad | Stb. 1993, 289 | Vaststellen Drank- en horecaverordening | Drank- en horecawet | V |
1993 | Arnhem | Stb. 1993, 589 | Referendum-verordening (mogelijkheid van zelfbinding door raadsleden) | Artikel 129 lid 6 Grondwet, artikel 27 Gemeentewet | S2* |
1993 | Rotterdam | Stb. 1993, 706 | Vaststelling plan van scholen | Wet op het basisonderwijs | V |
1994 | Gelderland | Stb. 1994, 662 | Goedkeuringsbesluit huisvestings-verordening Nijkerk | Huisvestingswet | V |
1994 | Gelderland | Stb. 1994, 663 | Goedkeuringsbesluit huisvestingsverordening Barneveld | Huisvestingswet | V |
1994 | Gelderland | Stb. 1994, 664 | Goedkeuringsbesluit huisvestingsverordening Harderwijk | Huisvestingswet | V3 |
1994 | Gelderland | Stb. 1994, 665 | Goedkeuringsbesluit huisvestingsverordening Apeldoorn | Huisvestingswet | V |
1994 | Provincie Utrecht | Stb. 1994, 666 | Goedkeuringsbesluit huisvestingsverordening Wijk bij Duurstede | Huisvestingswet | V |
1994 | Provincie Utrecht | Stb. 1994, 667 | Goedkeuringsbesluit huisvestingsverordening Woerden | Huisvestingswet | V |
1994 | Provincie Utrecht | Stb. 1994, 668 | Goedkeuringsbesluit huisvestingsverordening Veenendaal | Huisvestingswet | V |
1994 | Provincie Utrecht | Stb. 1994, 669 | Goedkeuringsbesluit huisvestingsverordening De Ronde Venen | Huisvestingswet | V |
1994 | Zuid-Holland | Stb. 1994, 670 | Goedkeuringsbesluit huisvestingsverordening Alphen a/d Rijn | Huisvestingswet | V |
1994 | Zuid-Holland | Stb. 1994, 671 | Goedkeuringsbesluit huisvestingsverordening Gouda | Huisvestingswet | V |
1995 | Simpelveld | Stb. 1996, 22 | Besluit tot aangaan overeenkomst | Artikel 28 Gemeentewet | S / V4 |
1996 | Noordwijker-hout | Stb. 1996, 70 | Bijzondere bijstandsverlening | Algemene bijstandswet | V |
1996 | Zandvoort | Stb. 1996, 484 | Bedrag buiten de rekening laten | Artikel 189 Gemeentewet | S / V * |
1996 | Amsterdam | Stb. 1996, 535 | Referendum-verordening (mogelijkheid van zelfbinding door raadsleden) | Artikel 129 lid 6 Grondwet, artikel 27 Gemeentewet | V5 |
1997 | Thorn | Stb. 1997, 579 | Bedrag buiten de rekening laten | Art. 189 Gemeentewet | S * |
1999 | Lelystad / Provincie Flevoland | Stb. 1999, 396 | Verkoop grond ten behoeve van vestiging Factory Outlet Centre | Wet op de Ruimtelijke Ordening | S6 |
2001 | Valkenswaard | Stb. 2001, 117 | Bouwvergunning Keersop 11 | Wet op de Ruimtelijke Ordening, bestemmingsplan | S / V7 |
2001 | Valkenswaard | Stb. 2001, 289 | Bouwvergunning Maastrichterweg 203 | Wet op de Ruimtelijke Ordening, bestemmingsplan | S / V8 |
2002 | Boxmeer | Stb. 2002, 79 | Splitsing brandweerkorps | Brandweerwet, veiligheidsbelang | S / V * |
2003 | Heumen | Stb. 2003, 332 | Verlaging prijzen bouwkavels te Malden | Artikel 28 lid 1 Gemeentewet | S * |
2005 | Lelystad | Stb. 2005, 270 | Verordening op de rekenkamerfunctie | Artikel 182 lid 2 Gemeentewet | S / V * |
2005 | Oirschot | Stb. 2005, 556 | Verordening op de rekenkamerfunctie | Artikel 182 lid 2 Gemeentewet | S * |
2005 | Haarlemmer-meer | Stb. 2005, 634 | Sluiting detentiecentrum | Wet op de Ruimtelijke Ordening, strijd met justitiebeleid | S9 |
2005 | Provincie Limburg (Onderbanken) | Stb. 2006, 12 | Provinciale milieuverordening | Strijd met het recht en het algemeen belang | S |
* De desbetreffende besluiten zijn voorgedragen door de burgemeester krachtens artikel 273 Gemeentewet.
1 Zie voor een inhoudelijk overzicht van de vernietigingen R.J.M.H. de Greef, Inventarisatie spontane vernietigingsbesluiten van de Kroon 1993–2004 in Gst. 2006, 55.
2 De schorsing is bij KB van 21 september 1994, Stb. 1994, nr. 735, opgeven.
3 Zie ook Vz. ABRvS 22 december 1994, AB 1995, 274, m.nt. RMvM. Ook in de huisvestingszaken betreffende Nijkerk, Barneveld, Apeldoorn, Gouda, Veenendaal, Alphen aan den Rijn en Wijk bij Duurstede is om een voorlopige voorziening gevraagd. In alle gevallen is het verzoek niet ingewilligd.
4 De Afdeling Bestuursrechtspraak heeft deze vernietiging ongedaan gemaakt bij uitspraak van 20 februari 1998, AB 1998, 269, m.nt. MSV.
5 De Afdeling Bestuursrechtspraak heeft deze vernietiging ongedaan gemaakt bij uitspraak van 5 maart 1998, JB 1998, 79, m.nt. R.J.N.S.
6 Bij KB van 13 juni 2000, Stb. 2000, nr. 277 is de schorsing opgeheven.
7 De Afdeling Bestuursrechtspraak heeft bij uitspraak van 20 november 2002, AB 2003, 2, m.nt. dG, deze vernietiging niet onrechtmatig geacht.
8 De Afdeling Bestuursrechtspraak heeft bij uitspraak van 20 november 2002, AB 2003, 1, m.n.t. dG, deze vernietiging niet onrechtmatig geacht.
9 De voorzieningenrechter van de Rechtbank ’s-Gravenhage heeft geoordeeld dat deze schorsing niet onrechtmatig is bij vonnis in kort geding van 23 december 2005, Gst. 2006, 57, m.nt. JT. De schorsing is bij KB van 20 april 2006, Stb. 2006, nr. 205 opgeheven.
De Code is te vinden op: http:// www.minbzk.nl/interbestuurlijkebetrekkingen. Zie Kamerstukken II, 2004/05, 29 800 VII, nr. 15.
Zie hiervoor G. van der Meulen, Het koninklijk vernietigingsrecht, Groningen 1898, hoofdstuk 1.
Zie onder andere C.A.J.M. Kortmann, Constitutioneel recht, 5e druk, Kluwer, Deventer 2005, p. 485–486 en A.K. Koekkoek, De Grondwet, een systematisch en artikelsgewijs commentaar, derde druk 2000, p. 592.
KB 10 mei 2005, Stb. 2005, nr. 270 (Lelystad) en KB 26 oktober 2005, Stb. 2005, nr. 556 (Oirschot).
KB 2 november 1993, Stb. 1993, nr. 589 (Arnhem) en KB 17 oktober 1996, Stb. 1996, nr. 535 (Amsterdam).
A.H. Dölle, D.J. Elzinga, m.m.v. J.W.M. Engels, Handboek van het Nederlandse gemeenterecht, derde druk, 2004, p. 719.
Kamerstukken II, 1991/92, 21 427. nr. 21. Zie ook ABRvS 20 november 2002, AB 2003, 1, m.nt. dG.
De tekst van art. 267 Provinciewet en art. 274 Gemeentewet luidt: «Een voordracht tot schorsing wordt gedaan door de minister die het aangaat. Over de voordracht pleegt onze minister die het aangaat overleg met Onze minister, tenzij schorsing onverwijld plaats dient te vinden. In de voordracht wordt het achterwege blijven van overleg gemotiveerd».
Dit is recentelijk nog gebeurd bij het schorsingsbesluit inzake Haarlemmermeer. Op 20 december 2005 heeft de minister van Justitie in een algemeen overleg met de vaste kamercommissie voor Justitie uitleg gegeven over het schorsingsbesluit. Zie Kamerstukken II, 2005/06, 24 587, nr. 158.
Behoudens bij besluiten tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen (art. 10:39 Awb).
Vzngr. Rb. ’s-Gravenhage 23 december 2005, Gst. 2006, 57, m.nt. JT. Zie ook ABRvS 20 november 2002, AB 2003, 2, m.nt. dG (Valkenswaard II).
In de periode 1980–1992 werd 21 maal een besluit vernietigd wegens strijd met het algemeen belang als enige vernietigingsgrond (dertien besluiten hadden wel betrekking op dezelfde regeling). In dezelfde periode werden drie besluiten vernietigd wegens strijd met de wet en het algemeen belang. Zie voor deze periode: A.M.J. van Wijck, Het spontane schorsings- en het spontane vernietigingsrecht van de Kroon krachtens de provincie- en gemeentewet, Den Haag 1991, p.95–103. Zie ook P.H. van der Tang-Van Loenen, Inventarisatie spontane vernietigingsbesluiten van de Kroon, 1987–1988–1989 in Gst. 1990, 6912, nr. 2 en P.H. van der Tang-Van Loenen, Inventarisatie spontane vernietigingsbesluiten van de Kroon, 1990–1991–1992 in Gst. 1993, 6966, nr. 2. In de periode sedert 1993 zijn geen besluiten meer vernietigd alleen op grond van het algemeen belang. Er is wel drie maal vernietigd wegens strijd met het recht en het algemeen belang. Zie hiervoor R.J.M.H. de Greef, Inventarisatie spontane vernietigingsbesluiten van de Kroon 1993–2004 in Gst. 2006, 55.
Zie eveneens het KB 28 december 1990, Stb. 1991, nr. 25 (Economisch anti-apartheidsbeleid Rhenen) en het KB 22 december 1988, Stb. 1988, nr. 675 (Anti-apartheid Hilversum).
KB 21 juni 1985, Stb. 1985, nr. 353 (Hellevoetsluis) en KB 23 december 1987, Stb, 1987, nr. 659 (Boarnsterhim).
Van der Pot, Preadvies NJV 1925, p. 20–22, Loenen-Troostwijk, de Gemeentewet en haar toepassing, Samson 185–11, 12, zie onder meer KB 23 januari 1985, Stb. 1985, nr. 92 (Muiden); KB 3 maart 1992, Stb. 1992, nr. 122 (Herindeling Herten); KB 22 december 1988, Stb. 1988, nr. 675 (Anti-apartheid Hilversum) en de KB’s van 28 december 1990, Stb. 1991 nrs. 24–37 (Anti-apartheidsbeleid).
KB 3 december 1896, Stb. 1896, 77 (Vloekverbod Wonseradeel). Zie ook Kamerstukken II, 1991/92, 21 427, nr. 21, p. 2.
CBB 24 januari 1992, AB 1992, 253, m.nt. RMvM en ABRvS 1 april 1996, JB 1996, 154, m.nt. F.A.M.S.
Zo kwam de Kroon tot de conclusie dat de Arnhemse referendumverordening die geschorst was (KB 2 november 1993, Stb. 1993, 589) niet in strijd was met de Grondwet of de Gemeentewet. De schorsing werd dan ook opgeheven (KB 21 september 1994, Stb. 1994, 735). Het overleg met het betrokken bestuursorgaan kan ook leiden tot overeenstemming, waarna het schorsingsbesluit kan worden opgeheven. Dit is gebeurd bij de schorsing inzake het detentiecentrum te Haarlemmermeer (KB 20 april 2006, Stb. 2006, nr. 205).
Zo besloot de gemeente Heumen naar aanleiding van het koninklijk schorsingsbesluit (KB 12 augustus 2003, Stb. 2003, nr. 332) om haar raadsbesluit aan te passen, waardoor er geen sprake meer was van een mogelijke strijd met het recht of het algemeen belang.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30300-VII-75.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.