30 234 Toekomstig sportbeleid

Nr. 184 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MEDISCHE ZORG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 juni 2018

Op donderdag 28 juni aanstaande spreek ik met uw Kamer over het sportbeleid. Ter voorbereiding van dit algemeen overleg, informeer ik u over de stand van zaken van een aantal onderwerpen. Ook ga ik in op een aantal toezeggingen en moties die nog openstaan.

1. Sportakkoord «Sport verenigt Nederland»

Eind april heb ik uw Kamer geïnformeerd over de totstandkoming van het sportakkoord (Kamerstuk 30 234 XVI, nr. 179). De afgelopen maanden is hard gewerkt om dit akkoord concreet invulling te geven. In relatief beperkte tijd is een akkoord ontwikkeld, samen met partijen, dat richtinggevend is voor velen actief in en rond de sport en door hen breed wordt gedragen.

Een groot aantal partijen is bij de totstandkoming van dit akkoord betrokken geweest. Dat geldt zowel tijdens de brede inventarisatiefase als bij de concrete uitwerking. De brede inventarisatie in dit voorjaar van de knelpunten en de kansen in de sport is de basis geweest voor het formuleren van de gezamenlijke ambities die op brede steun in het veld kunnen rekenen. NOC*NSF, VSG/VNG en VWS zijn opgetrokken als strategische partners. Gezamenlijk hebben we vijf coalities van partijen gesmeed die uitwerking hebben gegeven aan de gezamenlijke ambities.

Het is de bedoeling om het nationale sportakkoord op 29 juni te ondertekenen.

De definitieve akkoordteksten worden nog voorgelegd aan (de achterban) van de partners. In deze brief schets ik alvast de hoofdlijnen van het akkoord. Na ondertekening zal ik het volledige akkoord naar uw Kamer sturen.

Ik beschouw de ondertekening van dit sportakkoord als het startpunt om, de komende jaren, met veel partijen de kracht en betekenis van sport voor Nederland naar een hoger niveau te tillen. De komende maanden worden de afspraken geconcretiseerd en zullen nieuwe partijen aansluiten. Na de ondertekening, gaat het echte werk pas beginnen. Ik zie dat daarvoor veel energie aanwezig is.

Samen voor de sport

Het sportakkoord draagt de naam «Sport verenigt Nederland» en dat is niet zonder reden. Want juist de kracht die sport (en overigens ook bewegen) in zich heeft, is om mensen te verenigen. Die verenigende kracht staat centraal in dit sportakkoord. En die verenigende kracht heeft ook bijgedragen aan de samenwerking met en tussen partijen in de totstandkoming van dit akkoord.

VWS, VSG/VNG en NOC*NSF zijn de strategische partners van het akkoord.

Zij hebben onderling bestuurlijke afspraken gemaakt. Die afspraken gaan over:

  • de verantwoordelijkheidsverdeling met betrekking tot sportparticipatie;

  • de nieuwe buurtsportcoach regeling;

  • het bevorderen van diversiteit in de sport;

  • onderlinge data-uitwisseling;

  • samenwerking op het gebied van kennis, onderzoek en innovatie;

  • een onderzoek naar de toekomstige organisatie en financiering van de sport.

Open en dynamisch

Het sportakkoord heeft een open en dynamisch karakter, zowel ten aanzien van de beschreven maatregelen in de deelakkoorden, alsmede met betrekking tot de partners binnen dit akkoord. De afspraken in het akkoord, die op 29 juni 2018 met handtekeningen worden bekrachtigd, zijn derhalve niet limitatief. Nieuwe maatregelen en nieuwe partners kunnen worden toegevoegd indien deze passen binnen de geformuleerde visie en bijdragen aan het realiseren van minimaal één van de ambities die vervat zijn in de deelakkoorden.

Met VNO-NCW, MKB worden op korte termijn nadere afspraken gemaakt hoe het Nederlandse bedrijfsleven nog meer als partner bij dit akkoord kan worden betrokken.

Zes ambities

Op basis van de brede verkenning zijn zes ambities geformuleerd die centraal staan in het akkoord. Rondom die ambities zijn partijen met een grote betrokkenheid bij het betreffende onderwerp benaderd met de vraag om samen met de strategische partners mee te denken over de doelstellingen en benodigde maatregelen behorend bij die ambitie.

1. Inclusief sporten en bewegen;

De ambitie is dat iedere Nederlander een leven lang plezier kan beleven aan sporten en bewegen. Inclusief sporten en bewegen is vanzelfsprekend. Belemmeringen vanwege leeftijd, fysieke of mentale gezondheid, etnische achtergrond of sociale positie nemen we weg.

2. Duurzame sportinfrastructuur

De ambitie is om Nederland te voorzien van een functionele, goede en duurzame sportinfrastructuur. De exploitatie van sportaccommodaties wordt sterk verbeterd, de openbare ruimte beweegvriendelijk ingericht en alle sportaccommodaties zijn straks duurzaam.

3. Vitale sport- en beweegaanbieders

De ambitie is om alle typen aanbieders van sport en bewegen toekomstbestendig te maken. Daarvoor wordt de financiële en organisatorische basis op orde gebracht zodat aanbieders hun vizier kunnen richten op een passend aanbod en op passende bindingsvormen.

4. Positieve sportcultuur

De ambitie is dat overal met plezier, veilig, eerlijk en zorgeloos gesport kan worden. Dit vraagt aandacht voor een ieder en om ondersteuning van bestuurders, sportclubs, trainers, ouders en verzorgers ook om misstanden te voorkomen en de ondergrens te bewaken.

5. Van jongs af aan vaardig in bewegen

De ambitie is om meer kinderen aan de beweegnorm te laten voldoen en om de neerwaartse spiraal van de motorische vaardigheid van kinderen de komende jaren naar boven toe om te buigen.

6. Topsport die inspireert

De ambitie heeft als strekking dat Nederlandse topsportprestaties en topevenementen in Nederland een cruciale inspiratie vormen voor de verenigende waarde van sport. Het meeleven met onze topsporters op de Olympische en Paralympische Spelen of het ervaren van topsportevenementen in eigen land hebben een sterke inspirerende en verbindende waarde in de Nederlandse samenleving die verder uitgebouwd kan worden.

De eerste vijf ambities zijn de afgelopen maanden uitgewerkt. Ambitie 6 «topsport die inspireert» zal, in verband met lopend beleid, uitwerking krijgen in de loop van 2019.

De geformuleerde doelstellingen en de daarbij benodigde maatregelen zullen in de tweede helft van 2018 nader worden uitgewerkt. Dan wordt per ambitie een implementatieplan ontwikkeld waarin vastgesteld wordt hoe partijen de maatregelen gaan uitvoeren, wat de streefwaarden zijn en wat het beschikbare budget is. Hierbij kunnen ook nieuwe partners worden betrokken.

Relatie met andere akkoorden

VWS, VSG/VNG en NOC*NSF zijn het erover eens dat de sportsector een bijdrage kan en dient te leveren aan diverse maatschappelijke uitdagingen. Sport heeft immers een duidelijke meerwaarde op diverse beleidsterreinen. Dit sportakkoord is ook bedoeld om de mogelijkheden en de kracht van sport en bewegen in andere maatschappelijke sectoren over het voetlicht te brengen. VWS, VSG/VNG en NOC*NSF hebben afgesproken met dit sportakkoord, maar ook op andere manieren, nadrukkelijk bruggen te willen slaan naar andere beleidsprocessen en akkoorden.

Dit geldt natuurlijk voor het preventieakkoord. Het gaat specifiek om een toename van gezonde sportomgevingen waar niet wordt gerookt, verantwoord wordt omgegaan met alcohol en waar gezonde voeding ruimschoots beschikbaar is.

In het preventieakkoord wordt bewegen ingezet om overgewicht tegen te gaan. De maatregelregelen in dit sportakkoord om meer mensen in beweging en aan het sporten te krijgen, dragen hier (ook) aan bij.

Financiën vanuit VWS

VWS investeert circa € 410 miljoen per jaar in sport gedurende de looptijd van dit sportakkoord. Daarvan zal € 241 miljoen per jaar besteed worden aan het compenseren van het nadeel dat gemeenten en de sport ondervinden als gevolg van het verruimen van de btw-sportvrijstelling per 1 januari 2019. Vanuit het totale budget wordt € 61 miljoen1 per jaar geoormerkt voor de Brede Regeling Combinatiefuncties (buurtsportcoaches).

€ 10 miljoen per jaar wordt conform de afspraken in het Regeerakkoord ingezet voor het versterken van bonden en vereniging, en in totaal € 10 miljoen per jaar voor sportevenementen. € 53 miljoen zal besteed worden aan topsport. De rest van de middelen, € 35 miljoen per jaar, zullen ingezet worden voor maatregelen als benoemd in de deelakkoorden en voor de voortzetting van het huidige beleid.

Over de nader invulling van de financiële middelen informeer ik uw Kamer via de begrotingscyclus.

2. Sportevenementen voor mensen met lichamelijke of verstandelijke beperking

In de motie Westerveld c.s. (Kamerstuk 34 775 XVI, nr. 29) vroeg uw Kamer mij om organisaties die zich richten op sporters met een lichamelijke of verstandelijke beperking op een structurele wijze te betrekken bij de vorming van nieuw beleid en bij de besteding van het geld aan sportevenementen nadrukkelijk te kijken naar de organisatie van evenementen voor sporters met een verstandelijke of lichamelijke beperking.

Ik kan melden dat er gesprekken zijn gevoerd met verschillende organisaties zoals Uniek sporten, MEE Nederland, de Stichting Special Heroes en de stichting Special Olympics. Dit gebeurde onder andere bij de totstandkoming van het sportakkoord. Ik heb de afgelopen tijd, met het programma Grenzeloos actief, aandacht besteed aan breedtesport voor mensen met een beperking.

Op basis van het huidige beleidskader sportevenementen kunnen, mits ze voldoen aan de gestelde criteria, ook top- en breedtesportevementen voor mensen met een beperking subsidie krijgen. Dit beleidskader wordt deze zomer geëvalueerd. Daarin zal ook aandacht aan evenementen voor deze sporters met een beperking worden besteed. De uitkomsten van de evaluatie zal ik in het najaar naar uw Kamer sturen. Ik beschouw de motie hiermee als afgedaan.

3. Laagdrempelig beweegaanbod in buurten

In de motie van Nispen c.s. (Kamerstuk 34 775 XVI, nr. 26) verzocht uw Kamer de regering:

  • met gemeenten afspraken te maken hoe overgewicht van kinderen en volwassenen in lage inkomensgezinnen teruggedrongen kan gaan worden en succesvolle maatregelen te delen met andere gemeenten;

  • met betrokken zorgorganisaties te bezien hoe concrete maatregelen gericht op preventie bijdragen aan de gezondheid van kinderen en volwassenen;

  • met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te onderzoeken hoe mensen met lage inkomens kunnen sporten en bewegen zonder financiële drempels;

  • met gemeenten, de sport- en zorgsector concrete maatregelen te ontwikkelen die gericht zijn op het creëren van een laagdrempelig sport- en beweegaanbod

  • op lokaal niveau voor groepen mensen die nu onvoldoende bereikt worden;

  • de Kamer hierover periodiek te informeren.

Diverse lopende programma’s en initiatieven richten zich op de genoemde problematiek. Met betrekking tot preventie en overgewicht noem ik het Nationaal Programma Preventie (NPP), Gezond in de stad (GIDS/Gezondin), Gezonde School, Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG) en het traject preventie in het zorgstelsel (waaronder de subsidieregeling preventiecoalities en de invoering van de gecombineerde leefstijl interventie (GLI)). Met betrekking tot laagdrempelig sport- en beweegaanbod, noem ik programma’s zoals Grenzeloos actief, Sport en Bewegen in de Buurt (inzet van Buurtsportcoaches en projecten in het kader van de Sportimpuls voor mensen die nog onvoldoende worden bereikt) en de activiteiten van het Jeugdfonds Sport en Cultuur die door de rijksoverheid worden ondersteund.

De Staatssecretaris van VWS en ik vinden het belangrijk dat we voortbouwen op deze lopende initiatieven. Dat kan in het sportakkoord en in de onderhandelingen over het preventieakkoord.

Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat verschillen in sporten, bewegen en gezondheid samenhangen met de sociaaleconomische status. Dit is ook bij overgewicht het geval: naarmate het inkomen in het huishouden lager is, neemt het aandeel met overgewicht toe. Om deze reden is het belangrijk dat binnen het preventieakkoord op het thema overgewicht nadrukkelijk aandacht is voor specifieke doelgroepen, zoals gezinnen met een lager inkomen. Zowel het gemeentelijk domein, in de hoedanigheid van onder andere de VNG, VSG en GGD GHOR Nederland, als het zorgdomein, onder andere verenigd in het Partnerschap Overgewicht Nederland, zijn daarom nauw betrokken bij de totstandkoming van het preventieakkoord. Het preventieakkoord wordt in het najaar naar uw Kamer gestuurd.

In het kader van het sportakkoord worden afspraken gemaakt over inclusief sporten bewegen. Eén van de randvoorwaarden betreft de financiële toegankelijkheid. Hierbij wordt bekeken hoe, daar waar nodig en mogelijk, financiële drempels zoveel mogelijk kunnen weggenomen door sport- en beweegaanbieders bewust te maken van armoede en door inzet van Jeugdfonds Sport en Cultuur en gemeentelijke minimaregelingen. Om bijvoorbeeld zoveel mogelijk kinderen te bereiken, kunnen de leeftijdsgrenzen van Jeugdfonds Sport en Cultuur en haar partners worden opgerekt. Daarnaast zijn er vaak lokale minimaregelingen, maar zijn die niet altijd goed vindbaar voor de mensen die ze nodig hebben. De partijen van het sportakkoord zetten zich gezamenlijk in om ervoor te zorgen dergelijke regelingen beter vindbaar zijn en daadwerkelijk gebruikt worden voor het doeleinde sporten en bewegen.

De Staatssecretaris van SZW wordt ook hierbij betrokken en zet zich in dat mensen mee kunnen doen, onder andere in de sport. Daarbij is specifiek aandacht voor kinderen (zie kabinetsreactie op rapporten van de SER en Kinderombudsman over kinderen in armoede, Kamerstuk 24 515, nr. 430).

Voor de implementatie van het sportakkoord wordt de landelijke alliantie «Sporten voor iedereen» opgericht. Hierin slaan negen partijen de handen ineen om inclusief sporten en bewegen voor iedereen mogelijk te maken. Eén van de taken van de landelijke alliantie is om inclusiviteit in de sport te verspreiden over Nederland.

De landelijke alliantie zal lokaal en regionaal partijen uit het veld stimuleren met elkaar te gaan samenwerken om het lokale en laagdrempelige aanbod voor inclusief sporten en bewegen te versterken, te zorgen voor sport- en beweegstimulering en het matchen van vraag en aanbod. Concrete maatregelen zullen in het najaar bekend zijn.

De Staatssecretaris van VWS en ik zullen uw Kamer regelmatig op de hoogte stellen van de voortgang van het sportakkoord en het preventieakkoord.

Naar mijn mening heb ik hiermee praktisch uitvoering gegeven aan uw motie.

4. Subsidieregeling Sportaccommodaties en Specifieke Uitkering Sport

Op 1 januari 2019 wordt de btw-sportvrijstelling verruimd (Kamerstuk 34 302, nr. 103). Daardoor vervalt in de meeste gevallen ook de mogelijkheid om btw te verrekenen. Voor de rijksoverheid leidt dit tot een extra lastenrelevante opbrengst van 241 miljoen euro in 2019. Voor gemeenten, sportverenigingen en sportstichtingen leidt dit tot een financieel nadeel van dezelfde omvang.

Ik wil de ontwikkeling en instandhouding van sportaccommodaties blijven stimuleren. Wanneer mensen willen sporten moeten zij dit kunnen doen op accommodaties van goede kwaliteit en die goed onderhouden zijn (Kamerstuk 34 775 XVI, nr. 54).

Ik heb hiervoor, samen met de sportsector en de gemeenten, het afgelopen jaar gewerkt aan de Subsidieregeling stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties 2019 en de Regeling specifieke uitkering stimulering sport 2019. Binnen beide regelingen zijn investeringen in de sport ondergebracht.

In de subsidieregeling is daarnaast nog aandacht voor energiebesparing en verduurzaming en fysieke toegankelijkheid van sportaccommodaties.

Deze regelingen zal ik voor de zomer publiceren.

5. Trainingsplekken voor Paralympische sporters

In de motie Diertens (Kamerstuk 34 775 XVI, nr. 28) verzoekt uw Kamer mij in gesprek te gaan met NOC*NSF, de CTO’s en paralympische sporters om te kijken hoe tegemoet kan worden gekomen aan de vraag naar trainingsplekken.

Ik kan uw Kamer melden dat in de huidige situatie alle topsport- en opleidingsprogramma’s kunnen trainen op een Centrum voor Topsport en Onderwijs (CTO). Dat geldt ook voor de Paralympische programma’s.

De landelijke topsport- en opleidingsprogramma’s worden zoveel mogelijk gecentraliseerd om de benodigde faciliteiten en deskundigheid zo optimaal en efficiënt mogelijk in te zetten. Het uitgangspunt hierbij is «samenbrengen van faciliteiten waar het kan, separaat organiseren waar het moet». Per programma wordt door de betrokken sportbond deze afweging gemaakt.

De huidige indeling van het totaal aan programma’s staat echter onder druk. NOC*NSF werkt momenteel met de sportbonden aan een integrale analyse van alle topsport- en opleidingsprogramma’s op de CTO’s. Hierbij wordt gekeken naar een toekomstbestendige en optimale indeling van alle programma’s. In 2019 wordt een stappenplan opgesteld met de benodigde aanpassingen per CTO en programma. Ik beschouw de motie hiermee als afgedaan.

6. Besteding financiële middelen voor topsport

Tijdens het Wetgevingsoverleg (WGO) Sport van 20 november 2017, heb ik toegezegd dat ik uw Kamer zal informeren over de besteding van de topsportmiddelen die naar NOC*NSF gaan.

Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over de concrete inzet van de extra € 10 miljoen voor topsport uit het Regeerakkoord (Kamerstuk 30 234, nr. 150).

Deze middelen komen zoveel mogelijk rechtstreeks ten goede aan topsporters én talenten. Tal van partijen in de topsport zijn hier al mee aan de slag gegaan.

Ik kan u al de volgende concrete resultaten melden.

Er zijn twee nieuwe hoofdcoaches voor talentontwikkeling aangesteld bij judo en triathlon. Daarnaast stellen de programma’s van zeilen, schaatsen, volleybal, honkbal, dammen en badminton een talentcoach aan.

Voor elf teamsporten is een netwerk van wetenschappers (embedded scientists) ingesteld om zo de dagelijkse topsportpraktijk te optimaliseren met de laatste wetenschappelijke inzichten. De «embedded scientists» doen metingen en assisteren en ondersteunen coaches in topsportprogramma’s bij de implementatie van relevante wetenschappelijke inzichten en bruikbare innovaties. Door de directe feedback tijdens de training of testsessie. En door een uitgebreide analyse achteraf. Hierdoor zijn topsporters en coaches continu op de hoogte van hun vorderingen.

Twee nieuwe winterprogramma’s worden gedurende de komende wintercyclus 2018–2022 ondersteund: curling heren (topsportprogramma en opleidingsprogramma) en skeleton (het programma van Kimberley Bos).

Zoals toegezegd in het WGO van 20 november 2017, zal ik uw Kamer informeren over de besteding van het totaal aan topsportmiddelen die naar NOC*NSF gaan. Voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg van 2018 stuur ik uw Kamer dan ook een overzicht met de verdeling van de totale topsportbegroting van NOC*NSF, waarbij specifiek wordt stilgestaan bij de volgende bestedingsdoelen:

  • Topsport- en opleidingsprogramma’s bij de sportbonden;

  • Voorzieningen voor topsporters en talenten (waaronder de stipendium en kostenvergoedingsregeling);

  • Topsportinfrastructuur (Centra voor Topsport en Onderwijs, Regionale Topsport Organisaties, Topsport Talentscholen en Onderwijs);

  • Inzet van expertbegeleiding.

7. Afspraken NOC*NSF en Centra voor Seksueel Geweld

In de motie-Diertens c.s. (Kamerstuk 34 843, nr. 18) vroeg uw Kamer mij te bevorderen dat het Centrum Seksueel Geweld en het Centrum voor Veilige Sport kennis uitwisselen en meldingen waar mogelijk en nodig doorgeleid worden naar het Centrum Seksueel Geweld.

Ik kan meedelen dat NOC*NSF inmiddels afspraken heeft gemaakt met de Centra voor Seksueel Geweld over de doorgeleiding van meldingen. Hiermee beschouw ik de motie als afgedaan.

8. Vergoeding Oranje Leeuwinnen

Tijdens het WGO van 20 november 2017 (Kamerstuk 34 775 XVI, nr. 31) heb ik toegezegd in gesprek te gaan met de KNVB over de beloningsverschillen tussen de mannen en de vrouwen van de hoogste nationale voetbalteams.

Voordat een afspraak was ingepland bereikte mij het bericht dat de KNVB en de Oranje Leeuwinnen reeds overeenstemming hadden bereikt over de financiële vergoedingen voor de Oranje Leeuwinnen.

In een gesprek met de KNVB op 19 maart 2018 over de ontwikkeling van het meiden- en vrouwenvoetbal en de beloningen van de speelsters van de nationale ploeg heeft de KNVB aangegeven dat het een verveelvoudiging van de eerder geldende beloningen betreft én dat de speelsters heel tevreden zijn met de overeenkomst die ze nu hebben met de KNVB. Ik heb aangegeven verheugd te zijn met de positieve ontwikkelingen van het meiden- en vrouwenvoetbal en dat de betere beloning een erkenning lijkt voor de positie die het vrouwenvoetbal in Nederland tegenwoordig inneemt.

9. Verschillen secundaire arbeidsvoorwaarden buurtsportcoaches en leraren lichamelijke opvoeding

Tijdens het WGO van 20 november 2017 heb ik toegezegd uit te zoeken waarom de secundaire arbeidsvoorwaarden van buurtsportcoaches en leraren lichamelijke opvoeding verschillen.

Dit heeft te maken met de invulling van de Brede Regeling Combinatiefuncties.

Gemeenten ontvangen middelen voor buurtsportcoaches via een decentralisatie uitkering in het Gemeentefonds. Gemeenten bepalen zelf hoe zij deze middelen inzetten, voor welk werkgeverschap zij kiezen en welke inhoudelijke doelstellingen zij de buurtsportcoaches meegeven. De taken van buurtsportcoaches kunnen dan ook verschillen en zij kunnen in verschillende domeinen werkzaam. Dit kan betekenen dat ze onder een andere CAO vallen. Een buurtsportcoach kan bijvoorbeeld op een school voor naschools aanbod zorgen en een leerkracht LO zorgt voor de gymlessen op school.

In de nieuwe bestuurlijke afspraken heb ik laten opnemen dat van gemeenten verwacht wordt dat zij met werkgevers goede afspraken maken over de kwaliteit en opleidingen van de buurtsportcoaches, minimaal 2% van het salaris moet hieraan besteed worden. Dit zorgt voor een bepaalde basis voor buurtsportcoaches ongeacht binnen welke CAO ze werkzaam zijn.

De WOS (Werkgevers in de Sport) zal daarnaast de komende jaren een belangrijke partner zijn om de werkomstandigheden en het carrièreperspectief van buurtsportcoaches, maar ook combinatiefunctionarissen en cultuurcoaches te gaan verstevigen en te borgen.

De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins


X Noot
1

Dit is inclusief € 5 miljoen per jaar als onderdeel van de intensivering van het armoede- en schuldenbeleid (Rutte II).

Naar boven