30 175 Besluit luchtkwaliteit 2005

Nr. 121 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 juni 2011

Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu1 hebben enkele fracties behoefte enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van 28 maar jl. inzake regelgeving luchtkwaliteit voor scholen en andere gevoelige bestemmingen nabij snel- en provinciale wegen (Besluit gevoelige bestemmingen) (Kamerstuk 30 175, nr. 111).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 21 juni 2011. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Snijder-Hazelhoff

De adjunct-griffier van de commissie,

Israel

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN

Algemeen

De VVD-fractie heeft met interesse kennisgenomen van de brief regelgeving luchtkwaliteit voor scholen en andere gevoelige bestemmingen nabij snel- en provinciale wegen. De leden van de VVD-fractie hebben nog wel enkele opmerkingen en vragen ten aanzien van de brief.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris betreffende de Regelgeving luchtkwaliteit voor scholen en andere gevoelige bestemmingen nabij snel- en provinciale wegen (Besluit gevoelige bestemmingen). Deze leden vragen de staatssecretaris om een nadere toelichting op een tweetal punten met betrekking tot het berekenen en meten van de blootstelling van schoolgaande kinderen aan schadelijke stoffen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief inzake het Besluit gevoelige bestemmingen. Zij grijpen dit schriftelijk overleg aan om de staatssecretaris te bedanken voor de snelle en heldere toelichting met betrekking tot de luchtkwaliteit in relatie tot de afstand van met name scholen van een rijksweg dan wel provinciale weg. Naar aanleiding van deze brief hebben de leden van de CDA-fractie nog een aantal vragen. Ook leggen zij de staatssecretaris een suggestie voor, waarop zij graag een reactie vernemen.

De leden van de SP-fractie betreuren het dat het thema van gevoelige bestemmingen andermaal met deze insteek op de agenda wordt gezet. Met de gezondheid van mensen moet wat de leden van SP-fractie betreft niet gemarchandeerd worden en al helemaal niet met die van de kwetsbaarste groepen. De leden van de SP-fractie pleiten daarom al van begin af aan voor harde normen en vaste risicoafstanden langs wegen, zelfs langs de drukke binnenstedelijke doorgaande wegen. Het lijkt er op dat met dit voorstel voor aanpassing van de regelgeving de staatssecretaris gezondheidschade voor lief neemt omwille van de begroting van gemeenten en/of projectontwikkelaars.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris aangaande het besluit regelgeving luchtkwaliteit voor scholen en andere gevoelige bestemmingen nabij snel- en provinciale wegen. Deze leden maken graag van deze gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen over de wijze waarop het beleid verder vormgegeven wordt en de wijze waarop de Kamer hierover wordt geïnformeerd

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van de brief inzake regelgeving luchtkwaliteit voor scholen en andere gevoelige bestemmingen nabij snel- en provinciale wegen (Besluit gevoelige bestemmingen).

Het besluit gevoelige bestemmingen

De leden van de VVD-fractie constateren dat het Besluit gevoelige bestemmingen uitgaat van wettelijke grenswaarden voor NO2 en fijnstof. De rol van NO2 in het mengsel van luchtverontreiniging blijft, volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM), vooralsnog onzeker. Er is geen wetenschappelijke informatie beschikbaar over de gevolgen van langdurige blootstelling aan NO2. Kan de staatssecretaris nader ingaan op deze visie van het RIVM? Hoe zorgt de staatssecretaris daarnaast dat luchtkwaliteitmetingen en indicatoren up to date blijven?

De leden van de CDA-fractie zijn op zich positief over het feit dat het Besluit gevoelige bestemmingen verdwijnt zodra de toegestane grenswaarden zijn gehaald door de maatregelen in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL), maar stellen tegelijkertijd dat dit een zeker risico met zich meebrengt. Immers, het NSL werkt met metingen van gemiddelden. Hieronder vallen straks ook de gevoelige bestemmingen, waaronder scholen. Betekent dit, dat ook voor scholen de meetmethodiek gehandhaafd blijft op een gemiddelde?

De leden van de SP-fractie vragen waarom de staatssecretaris de nieuwbouw van een school toestaat op een locatie waar de luchtkwaliteit mogelijk pas over vier of vijf jaar aan de normen voldoet. Daar zitten de betrokken kinderen dus de minstens de helft van hun schoolcarrière in fijnstof en vervuilde lucht. Hoe zeker is de staatssecretaris ervan dat het NSL zo succesvol zal zijn als wordt verondersteld? Het lokale democratische draagvlak voor die plannen was flinterdun, bleek indertijd bij de vaststelling. En dat was nog in de periode voor de kredietcrisis. Wat gaat de staatssecretaris doen met schoollocaties die na de termijn nog niet voldoen aan de norm?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de stelling van de staatssecretaris dat het Besluit gevoelige bestemmingen bij een succesvolle uitvoering van het NSL «zijn functie als het ware zal verliezen». Deze leden vragen zich echter af of, met het voldoen aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit, schone lucht bij scholen voldoende is geborgd. De leden van de D66-fractie stellen dat de bredere prikkel, die wordt geassocieerd met het Besluit gevoelige bestemmingen, om actief te zoeken naar mogelijkheden voor specifiek verkeersluwe locaties én mogelijkheden voor verbetering van de luchtkwaliteit die verder gaat dan enkel de grenswaarden, wenselijk blijft. Deelt de staatssecretaris deze opvatting? Zo ja, kan de staatssecretaris aangeven op welke wijze deze inzet los van de regels vormgegeven kan en zal worden de komende jaren?

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris tevens hoe de mogelijkheid tot eenmalige uitbreiding met maximaal tien procent van het aantal leerlingen zich verhoudt tot de verkeersstromen bij bestaande scholen. Kan de staatssecretaris aangeven hoe vaak een dergelijke uitbreiding veelal gepaard gaat met een toename in het verkeer die de bestaande, onwenselijke luchtkwaliteitproblematiek verder verslechtert? Deze leden vragen of de staatssecretaris van mening is dat de mogelijkheid tot uitbreiding beperkt zou moeten worden tot een tijdelijke situatie, of dat er sprake moet kunnen zijn van een structurele capaciteitstoename. Zo ja, is het een optie om de mogelijkheid tot uitbreiding te koppelen aan een inspanningsverplichting voor de school of de gemeente in kwestie om nadelige consequenties zoals de lage luchtkwaliteit in de omgeving van de school in kwestie actief aan te pakken?

De leden van de fractie van GroenLinks verbazen zich over de stelling van de staatssecretaris, opgenomen in de brief d.d. 28 maart 2011 (Kamerstuk 30 175 nr. 111), dat het Besluit gevoelige bestemmingen zijn functie «als het ware» verliest als overal in Nederland aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan. De staatssecretaris miskent daarmee dat de huidige luchtkwaliteitsnormen geen garantie zijn voor de volksgezondheid, maar de uitkomst zijn van een politieke afweging van verschillende belangen. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft bij herhaling benadrukt dat de luchtkwaliteitsnormen fors zouden moeten worden aangescherpt om de ambitie om de gezondheid van mensen te beschermen waar te maken. Zo bekeken is het, ongeacht de vraag of een luchtkwaliteitsnorm nu wel of niet wordt overschreden, per definitie een goed idee om kwetsbare groepen niet langer dan nodig in de nabijheid van een snelweg te laten verblijven en behoud het Besluit gevoelige bestemmingen ook haar waarde als aan een norm wordt voldaan. Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop?

De staatssecretaris gebruikt de kwalificatie «disproportioneel» voor het onder meer door de fractie van GroenLinks bepleite algemene verbod om in de nabijheid van drukke wegen, scholen en dergelijke gevoelige bestemmingen te bouwen. Die kwalificatie veronderstelt een afweging. Kan de staatssecretaris duidelijk maken welke afweging er is gemaakt?

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de staatssecretaris er op wijst dat het lokaal mogelijk moet zijn om afwegingen te maken om «gezondheid in het kader van luchtkwaliteit» op de kaart te zetten. Die benadering spreekt de leden van de fractie van GroenLinks aan. Want die impliceert immers ook dat gemeenten ruimte hebben om extra maatregelen te nemen om de lucht schoon te maken. Kan de staatssecretaris in dat verband aangegeven wat de stand van zaken van de reeds lang geleden aangekondigde «Experimenteerwet differentiatie parkeertarieven» is?

Goede ruimtelijke ordening en gezondheid

De leden van de VVD-fractie constateren dat de staatssecretaris een geheel verbod op de bouw van scholen binnen driehonderd meter langs rijkswegen disproportioneel acht, aangezien de bouwkeuze een lokale aangelegenheid is waarvoor wettelijke grenswaarden gelden. De leden van de VVD-fractie ondersteunen deze visie. Hierbij willen de leden van de VVD-fractie benadrukken dat de gezondheid van leerlingen of andere gebruikers van gevoelige bestemmingen zwaar mee behoren te wegen. Is de staatssecretaris het hier mee eens? Hoe zal de mening van de staatssecretaris zich in de praktijk manifesteren?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de staatssecretaris verwijst naar de lokale wetgeving als het gaat om lokale wegen. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het goed is om deze zeggenschap op één niveau te beleggen. Maar hoe brengt de verantwoordelijke overheid in kaart hoe de afwegingen zijn gemaakt, of deze voldoende zijn getoetst en wie dit kunnen inzien?

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris nader te motiveren hoe de «disproportionele» blokkering van lokale bewegings- en afwegingsruimte in het Besluit gevoelige bestemmingen bij de locatiekeuze van scholen in verband met luchtkwaliteitsproblemen verschilt van andere ruimtelijke afwegingen, zoals bijvoorbeeld het landelijk opleggen van een minimale norm ten aanzien van de afstand tussen coffeeshops en scholen. Kan de staatssecretaris, zo vragen deze leden, een helder en volledig overzicht geven van dergelijke afwegingsvraagstukken ten aanzien van de ruimtelijke ordening van de bouw van gevoelige functies zoals scholen op basis van gezondheidsgevolgen, waarbij hij steeds gemotiveerd aangeeft welke wel en niet op lokaal niveau gemaakt kunnen worden?

Rekenen en meten

De leden van de PvdA-fractie hebben in het debat met de staatsecretaris van Infrastructuur en Milieu gevraagd of bij het rekenkundig vaststellen of aan de grenswaarden wordt voldaan, niet meer rekening moet worden gehouden met de reële verblijfstijd van kinderen op scholen. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu gaat in zijn brief d.d. 28 maart 2011 (Kamerstuk 30 175 nr. 111) in op de gevolgen van blootstelling aan bepaalde stoffen, maar de vraag is vooral op welke wijze die blootstelling zélf wordt gemeten en berekend. Is de staatssecretaris het met de leden van de PvdA-fractie eens dat juist ómdat ook langdurige blootsstelling aan lage concentraties van fijnstof en NOx tot aanzienlijke gezondheidsschade kan leiden, bij het meten en berekenen van de feitelijke blootstelling van kinderen op scholen het van het grootste belang is om op de plek te meten waar de kinderen zich de meeste tijd bevinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan in het besluit worden vastgelegd dat er ook daadwerkelijk op die plek wordt gemeten zodat de feitelijke blootstelling duidelijk wordt en deze niet naar beneden wordt bijgesteld omdat er op minder relevante plekken (bijvoorbeeld op de rand van het schoolterrein waar kinderen niet aanwezig zijn) wordt gemeten?

De leden van de PvdA-fractie vinden naast de juiste plaats ook het juiste tijdstip van meten van belang. Voor scholen geldt dat kinderen grotendeels alleen tijdens schooltijden op het terrein zijn en dus blootgesteld worden aan schadelijke stoffen als NOx en fijnstof. Is de staatssecretaris het met de leden van de PvdA-fractie eens dat bij het meten en berekenen van de feitelijke blootstelling van kinderen op scholen, het van het grootste belang is om daarbij alleen te meten in de tijdsfase dat de kinderen daadwerkelijk op school aanwezig zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan in het besluit worden vastgelegd dat er ook daadwerkelijk op die tijdstippen wordt gemeten zodat de feitelijke blootstelling duidelijk wordt en deze niet naar beneden wordt bijgesteld omdat er op minder relevante tijdstippen zoals ‘s nachts en in het weekend wordt gemeten?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in zijn brief d.d. 28 maart 2011 (Kamerstuk 30 175 nr. 111) stelt dat «extra of anders meten bij gevoelige locaties mogelijk is, maar uit gezondheidkundig oogpunt geen handvat oplevert voor betere bescherming». De leden van de CDA-fractie volgen deze redenering voor zover het bestemmingen betreft waar men fulltime verblijft. Dan worden inderdaad de zogenaamde «piekbelastingen» gecompenseerd door momenten met lagere belasting. Voor scholen menen deze leden echter een uitzondering te moeten maken. De compenserende lagere waarden die waarschijnlijk vooral ‘s nachts en in het weekeinde worden gemeten, hebben geen effect op de werkelijke belasting van de kinderen gedurende de schooltijd. Daar het niet duidelijk is op welke plekken schoolkinderen de tijd buiten schooltijd doorbrengen, bestaat er geen zicht op de waarden waar zij elders aan zijn blootgesteld. Wat de leden van de CDA-fractie betreft, rechtvaardigt dit gegeven bij scholen een meetmethode die de waarden meet tijdens schooltijden. Kan de staatssecretaris aangeven of hij dit standpunt deelt en of hij bereid is de meetmethodiek ten aanzien van scholen op dit punt bij te stellen?

De leden van de SP-fractie constateren dat een dagelijkse dosis van te veel fijnstof voor niemand goed is, ook niet als je het relateert – of wegrekent – tegen andere gezondheidseffecten. Het lijkt de leden van de SP-fractie dan ook niet verstandig om onzekerheid te zaaien over de effecten die blootstelling aan vervuilde lucht binnen de vastgestelde zones op gevoelige bestemming zal hebben op de gezondheid van kwetsbare groepen. Een voorbeeld ten goede van Amsterdam zegt nog helemaal niets over de mogelijkheden ten kwade die voor anderen worden geboden. De leden van de SP-fractie horen dan ook graag van staatssecretaris aan wat hij het meeste belang hecht: aan de bescherming van het milieu en de volksgezondheid van kwetsbare groepen of aan economische belangen?

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris of het mogelijk is om, op basis van de in de brief d.d. 28 maart 2011 (Kamerstuk 30 175 nr. 111) genoemde onderzoeken en de voortgang van het NSL, de Kamer de komende jaren regelmatig te informeren over de ontwikkeling van het aantal schoolgebouwen in het gehele land waar de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden of waarbij de feitelijke situatie zich nabij de grenswaarden begeeft. Kan dat bijvoorbeeld als onderdeel van de voortgangsrapportages over het NSL of in de jaarlijkse Balans van de Leefomgeving? Naar mening van de leden van de D66-fractie is het immers van belang om, naast de inspanningen in specifieke gebieden of problemen, ook inzicht te krijgen en te behouden ten aanzien van de landelijke resultaten.

De leden van de fractie van GroenLinks maken van de gelegenheid gebruik te informeren naar de stand van zaken van de zeezoutaftrek. De staatssecretaris erkende tijdens het algemeen overleg Luchtkwaliteit en mobiliteit d.d. 9 februari 2011, dat Nederland deze zeezoutaftrek op dit moment te ruim hanteert en meldde dat het RIVM gevraagd zou worden hoe de zeezoutaftrek op een correcte wijze toegepast kan worden. Heeft het RIVM de staatssecretaris hier reeds over geïnformeerd? Welke consequenties kan de in februari door de Europese Commissie uitgevaardigde richtlijn over het omgaan met fijnstof van natuurlijke oorsprong daarbij hebben? Is het correct dat de huidige praktijk rond de aftrek van zeezout in strijd is met die richtlijn? Voorziet de staatssecretaris problemen met het behalen van de luchtkwaliteitsnormen als er bij overschrijdingen minder «zeezoutdagen» mogen worden afgetrokken?

Maatregelen voor een beter binnenmilieu van scholen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de kritiek van het Astmafonds, dat stelt dat kinderen onnodig worden blootgesteld aan fijnstof of NO2 omdat bijvoorbeeld de regelgeving niet goed wordt nageleefd. Kan de staatssecretaris ingaan op deze kritiek van het Astmafonds? Hoe wordt gecontroleerd dat de regelgeving bij verbouwing of nieuwbouw van scholen daadwerkelijk wordt nageleefd? Welke toets- en strafmogelijkheden bestaan hiervoor? En wie is hiervoor verantwoordelijk?

De leden van de CDA-fractie doen een suggestie met betrekking compenserend groen bij de nieuwbouw van scholen. Om Nederland qua nieuwbouw van scholen niet op slot te zetten, stellen de leden voor om bij een beperkte overschrijding van de grenswaarden tijdens actuele schooluren (percentage nader vast te stellen), maatregelen te treffen die de luchtkwaliteit op en rond het schoolplein bevorderen. Dit kan worden gerealiseerd door vergroening van het schoolplein, in de vorm van op fijnstof gerichte aanplant van gras, mos, planten, struiken, bomen of schooltuinen. Diverse onderzoeken tonen inmiddels aan dat «groen» fijnstof kan afvangen waarna het met de regen wordt weggespoeld. De aanleg van een dergelijke groene speelplek zou, inclusief kosten, moeten worden meegenomen in het bouwplan.

Voorts doen de leden van de CDA-fractie een suggestie met betrekking tot de financiering van deze groene buitenruimte. Voor bestaande schoolgebouwen heeft het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 150 miljoen beschikbaar gesteld voor verbetering van het binnenklimaat en energiebesparing van schoolgebouwen. Deze regeling biedt scholen ondermeer de mogelijkheid om een ventilatiesysteem te installeren. De leden van de CDA-fractie waarderen deze regeling maar stellen tegelijkertijd vast, dat als de kwaliteit van de buitenlucht te wensen overlaat, een ventilatiesysteem de kwaliteit van de binnenlucht mogelijk wel qua zuurstof verbetert, maar niet qua NO2 en PM10. De leden van de CDA-fractie stellen voor om bij bestaande schoolgebouwen waar de grenswaarden bij de meting tijdens actuele schooluren worden overschreden, binnen de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beschikbaar gestelde 150 miljoen ten behoeve van de verbetering van het binnenklimaat van schoolgebouwen, ruimte te creëren voor besteding van middelen aan vergroening van de buitenspeelruimte.

Tot slot

De leden van de SP-fractie lijkt het beter dat de staatssecretaris met de wegenbouwers en de autolobby om de tafel gaat om de uitstoot van het wegverkeer te beperken. Welke inspanningen verricht de staatssecretaris op dat vlak?

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat Nederland in juni 2011 moet voldoen aan de normen die gelden voor fijnstof, waarvoor enkele jaren geleden uitstel werd verkregen. Uit de digitaal beschikbare gegevens van het Landelijke Meetnet Luchtkwaliteit blijkt, dat het aantal overschrijdingsdagen op veel meetlocaties het aantal overschrijdingsdagen van 2010 nu al overstijgt. De leden van de fractie van GroenLinks veronderstellen dat de staatssecretaris bekend is met de 35-dagen vuistregel: als op een locatie meer dan 35 dagen per jaar de norm voor fijnstof wordt overschreden, dan mag er gevoeglijk vanuit worden gegaan dat ook het jaargemiddelde van veertig microgram een probleem is. Het RIVM heeft met name achtergrondmeetstations, waar de piekbelasting niet eens gemeten wordt. Maar op het meetstation Eindhoven Noord Brabantlaan bijvoorbeeld, is de norm medio april 2011 al 31 dagen overschreden. Kan de staatssecretaris weerspreken dat het vrijwel uitgesloten is dat Nederland in juni overal aan de luchtkwaliteitsnormen voldoet? Kan staatssecretaris een inschatting maken van het aantal plekken waar de luchtkwaliteitsnormen in juni overschreden worden? Kan de staatssecretaris aangeven welke maatregelen hij achter de hand heeft om verdere overschrijdingen te voorkomen? Kan staatssecretaris aangeven of er sprake is van (dreigende) overschrijdingen langs snelwegtracés, die in aanmerking komen voor verhoging van de maximumsnelheid? Welke reactie verwacht de staatssecretaris van de Europese Commissie bij het overschrijden van de jarenlang uitgestelde normen? Wat is de maximum sanctie van de Europese Unie op het overschrijden van luchtkwaliteitsnormen?

De leden van de fractie van GroenLinks hebben voorts enkele vragen met betrekking tot Luchtfiltering in tunnels. Houdt de staatssecretaris het voor mogelijk dat er ergens in Nederland geëxperimenteerd zal worden met luchtfilteringsinstallaties in tunnels? Bij vorige debatten stelde de staatssecretaris steevast dat filtering van lucht niet nodig is als luchtkwaliteitsnormen niet overschreden worden. De vraag blijft of de staatssecretaris überhaupt geïnteresseerd is in dergelijke technieken en of hij bereid is een bijdrage te leveren aan een experiment op dit vlak. In dat verband wijzen de leden van de fractie van GroenLinks op de volgende toezegging, die de staatssecretaris deed tijdens een algemeen overleg over luchtkwaliteit d.d. 3 februari 2010: «Wij hebben met de stichting Klaor Loch afgesproken dat de stad en ikzelf ons er, tussen het ontwerptracébesluit ergens halverwege dit jaar, en het tracébesluit eind dit jaar, nog eens een keer van zullen vergewissen dat, op basis van de allerlaatste inzichten, het beeld dat er geen probleem is overeind blijft». De leden van de fractie van GroenLinks vragen of deze analyse heeft plaatsgevonden. Zo ja, wat was de uitkomst daarvan? Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van GroenLinks kunnen zich goed voorstellen dat het Rijk een experiment met de filtering van lucht bij de tunnelmonden van de aan te leggen tunnels van de rijksweg A2 in Maastricht (mede)financiert. Immers, de staatssecretaris heeft erkend dat de prille ervaringen met luchtkwaliteitberekeningen op basis van het NSL grillig zijn. De praktijk blijkt weerbarstiger dan het papier. Zeker voor toekomstige situaties lijkt een al te grote stelligheid over het halen van luchtkwaliteitsnormen niet op zijn plaats, temeer niet daar de kans groot is dat deze normen in de toekomst door de Europese Unie zullen worden aangescherpt. De leden van de fractie van GroenLinks vragen de staatssecretaris om een reactie op dit punt.

II. ANTWOORD VAN DE STAATSSECRETARIS

Algemeen

De verschillende Kamerfracties stellen vragen naar aanleiding van mijn brief van 28 maart jl. Vrijwel alle fracties benadrukken het belang van de gezondheid van schoolgaande kinderen. Sommige fracties zouden daarbij graag zien dat mijn inzet verder gaat, dat ik meer sturend optreed ten aanzien van de bevoegdheden van lokale overheden zodat scholen zo veel mogelijk op plekken komen die ver van snelwegen en provinciale wegen gelegen zijn.

In mijn brief van 28 maart jl. heb ik aangegeven om welke redenen ik verdergaande regelgeving specifiek voor scholen en andere gevoelige bestemmingen langs snel- en provinciale wegen disproportioneel acht. In deze brief zal ik opnieuw mijn afweging toelichten. Daarbij wil ik graag benadrukken dat Nederland door ervoor te zorgen dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald een belangrijke stap zet op het gebied van gezondheid. Tevens wil ik graag melding maken van het na het uitkomen van mijn brief van 28 maart 2011 ontstane initiatief van de VNG, het Astmafonds, GGD Nederland en de gemeente Amsterdam om de mogelijkheid van aanvullend lokaal beleid zoals Amsterdam dat heeft vastgesteld, onder de aandacht te brengen van andere steden.

Ik heb echter begrip voor de zorg van de kamerleden, omdat immers ook onder de norm gezondheidseffecten kunnen optreden, en wil de kamerleden dan ook graag meer informatie geven over de luchtkwaliteit rondom scholen.

Daartoe zal ik opdracht geven tot een onderzoek door het CBS en het RIVM. Het onderzoek zal u gelijktijdig met het monitoringsrapport 2011 worden toegezonden.

Het Besluit gevoelige bestemmingen

De leden van de VVD-fractie constateren dat het Besluit gevoelige bestemmingen uitgaat van wettelijke grenswaarden voor NO2 en fijn stof. De rol van NO2 in het mengsel van luchtverontreiniging blijft volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM) vooralsnog onzeker. Er is geen wetenschappelijke informatie beschikbaar over de gevolgen van langdurige blootstelling aan NO2. Kan de staatssecretaris nader ingaan op deze visie van het RIVM? Hoe zorgt de staatssecretaris daarnaast dat luchtkwaliteitmetingen en indicatoren up to date blijven?

Antwoord

Ik ben het eens met de visie van het RIVM. Vooropgesteld moet worden dat wetenschappelijk epidemiologisch onderzoek heeft aangetoond dat er een sterk verband is tussen concentraties NO2 in de leefomgeving van mensen en gezondheidseffecten zoals respiratoire aandoeningen. We weten dat NO2 daarbij gezien moet worden als een stof die een heel mengsel – veelal van verkeer afkomstige – emissies representeert. De wetenschappelijke discussie over de rol van NO2 die het RIVM heeft opgeworpen betreft de vraag of bij de huidige – relatief lage – concentraties, bij langdurige blootstelling NO2 zèlf nog de oorzaak kan zijn van gezondheidsschade, naast het feit dat NO2 een maat is voor het aanwezige mengsel van luchtverontreiniging. De nu beschikbare wetenschappelijke kennis schiet tekort om deze vraag te kunnen beantwoorden. Daarvoor is nieuw onderzoek nodig. Lopend internationaal Europees onderzoek, waarin ook Nederlandse instituten deelnemen, zal mogelijk helderheid bieden. Dit doet niets af aan de huidige onderbouwing van de norm voor NO2.

De leden van de CDA-fractie zijn op zich positief over het feit dat het Besluit gevoelige bestemmingen verdwijnt zodra de toegestane grenswaarden zijn gehaald door de maatregelen in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL), maar stellen tegelijkertijd dat dit een zeker risico met zich meebrengt. Immers, het NSL werkt met metingen van gemiddelden. Hieronder vallen straks ook de gevoelige bestemmingen, waaronder scholen. Betekent dit, dat ook voor scholen de meetmethodiek gehandhaafd blijft op een gemiddelde?

Antwoord

Voor het bepalen van de luchtkwaliteit op een locatie zijn de voorschriften van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit van toepassing. Deze regeling geeft in lijn met de Europese richtlijn voorschriften voor het meten en berekenen van de luchtkwaliteit. De voorschriften gaan uit van het bepalen van de luchtkwaliteit aan de hand van de jaargemiddelde(NO2, PM10) en etmaalgemiddelde grenswaarden (PM10).

De regeling volgt – conform de richtlijn – het uitgangspunt dat er gemeten en gerekend wordt aan de hand van jaargemiddelde en etmaalgemiddelde perioden.

Het maatregelenpakket van het NSL is bepaald aan de hand van de saneringstool/monitoringstool die rekent overeenkomstig de voorschriften van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit. Er is geen verschil in rekenmethode tussen de situatie tijdens het van kracht zijn van het Besluit gevoelige bestemmingen en de situatie nadien.

De leden van de SP-fractie vragen waarom de staatssecretaris de nieuwbouw van een school toestaat op een locatie waar de luchtkwaliteit mogelijk pas over vier of vijf jaar aan de normen voldoet. Daar zitten de betrokken kinderen dus de minstens de helft van hun schoolcarrière in fijn stof en vervuilde lucht. Hoe zeker is de staatssecretaris ervan dat het NSL zo succesvol zal zijn als wordt verondersteld? Het lokale democratische draagvlak voor die plannen was flinterdun, bleek indertijd bij de vaststelling. En dat was nog in de periode voor de kredietcrisis. Wat gaat de staatssecretaris doen met schoollocaties die na de termijn nog niet voldoen aan de norm?

Antwoord

Het Besluit gevoelige bestemmingen staat nieuwbouw van scholen in «zones» langs rijks- en provinciale wegen alleen toe als de grenswaarden reeds op dit moment worden gehaald. Met andere woorden in die gebieden waar de grenswaarden voor NO2 pas over vier of vijf jaar worden gehaald kan een nieuwe school er op basis van het Besluit eenvoudigweg niet komen. Voor binnenstedelijke wegen geldt het Besluit niet. Zoals ik schetste in mijn brief van 28 maart jl., vind ik het evenwel belangrijk dat ook daar verantwoord wordt omgegaan met de locatiekeuze van een school. Het onderzoek dat ik laat uitvoeren, dat zal worden meegezonden met het monitoringsrapport 2011, zal de bestaande scholen in kaart brengen en laten zien wat ter plekke de luchtkwaliteit is.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de stelling van de staatssecretaris dat het Besluit gevoelige bestemmingen bij een succesvolle uitvoering van het NSL «zijn functie als het ware zal verliezen». Deze leden vragen zich echter af of, met het voldoen aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit, schone lucht bij scholen voldoende is geborgd. De leden van de D66-fractie stellen dat de bredere prikkel, die wordt geassocieerd met het Besluit gevoelige bestemmingen, om actief te zoeken naar mogelijkheden voor specifiek verkeersluwe locaties én mogelijkheden voor verbetering van de luchtkwaliteit die verder gaat dan enkel de grenswaarden, wenselijk blijft. Deelt de staatssecretaris deze opvatting? Zo ja, kan de staatssecretaris aangeven op welke wijze deze inzet los van de regels vormgegeven kan en zal worden de komende jaren?

Antwoord

Het besluit heeft een beperkte werking: zones rondom snelwegen en provinciale wegen. Ik ben voorstander voor een zorgvuldige ruimtelijke afweging voor alle scholen, dus niet alleen die in de nabijheid van rijks- en provinciale wegen. Zoals ik in het begin van mijn brief aangaf werken inmiddels de VNG, het Astmafonds, GGD Nederland en de gemeente Amsterdam aan een plan om de mogelijkheid van aanvullend beleid zoals Amsterdam dat heeft vastgesteld breed onder de aandacht te brengen van andere steden.

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris tevens hoe de mogelijkheid tot eenmalige uitbreiding met maximaal tien procent van het aantal leerlingen zich verhoudt tot de verkeersstromen bij bestaande scholen. Kan de staatssecretaris aangeven hoe vaak een dergelijke uitbreiding veelal gepaard gaat met een toename in het verkeer die de bestaande, onwenselijke luchtkwaliteitproblematiek verder verslechtert? Deze leden vragen of de staatssecretaris van mening is dat de mogelijkheid tot uitbreiding beperkt zou moeten worden tot een tijdelijke situatie, of dat er sprake moet kunnen zijn van een structurele capaciteitstoename. Zo ja, is het een optie om de mogelijkheid tot uitbreiding te koppelen aan een inspanningsverplichting voor de school of de gemeente in kwestie om nadelige consequenties zoals de lage luchtkwaliteit in de omgeving van de school in kwestie actief aan te pakken?

Antwoord

De focus van het Besluit gevoelige bestemmingen is beperkt en ligt bij de nieuwbouw van scholen. Om bestaande scholen in zones langs rijks- en provinciale wegen enige ruimte voor uitbreiding te geven kent het Besluit de mogelijkheid om eenmalig uit te breiden op basis van het criterium dat er sprake is van maximaal 10% extra personen tov het aantal personen waarvoor het gebouw is bestemd. Dat is een keuze die ondermeer werd ingegeven door de afweging dat extra dependances op een geheel andere locatie zwaarwegende nadelen met zich mee kunnen brengen. Ook een mogelijke toename van verkeersstromen ten gevolge van uitbreidingen zal binnen de norm moeten passen. Overigens stimuleren veel gemeenten en schoolbesturen tegenwoordig het vervoer per fiets of te voet om gevaarlijke verkeerssituaties te voorkomen. Dit draagt tevens bij aan een betere luchtkwaliteit.

De leden van de fractie van GroenLinks verbazen zich over de stelling van de staatssecretaris, opgenomen in de brief d.d. 28 maart 2011 (Kamerstuk 30 175, nr. 111), dat het Besluit gevoelige bestemmingen zijn functie «als het ware» verliest als overal in Nederland aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan. De staatssecretaris miskent daarmee dat de huidige luchtkwaliteitsnormen geen garantie zijn voor de volksgezondheid, maar de uitkomst zijn van een politieke afweging van verschillende belangen. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft bij herhaling benadrukt dat de luchtkwaliteitsnormen fors zouden moeten worden aangescherpt om de ambitie om de gezondheid van mensen te beschermen waar te maken.

Zo bekeken is het, ongeacht de vraag of een luchtkwaliteitsnorm nu wel of niet wordt overschreden, per definitie een goed idee om kwetsbare groepen niet langer dan nodig in de nabijheid van een snelweg te laten verblijven en behoudt het Besluit gevoelige bestemmingen ook haar waarde als aan een norm wordt voldaan. Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop?

Antwoord

Zoals ik in mijn brief van 28 maart jl. aangaf is maatstaf van het Besluit gevoelige bestemmingen dat op plekken waar gevoelige bestemmingen komen wordt voldaan aan de grenswaarden van NO2 en PM10. Het beleid is er op gericht om de situatie op alle locaties in Nederland te verbeteren door vooral generieke maatregelen te nemen die gericht zijn op algehele verlaging van de concentraties. Lokale knelpunten worden nog verder aangepakt door middel van lokale maatregelen. Deze lokale maatregelen blijven nodig ook in tijden van bezuinigingen. Een herijking van het maatregelenpakket zoals ondermeer in Amsterdam wordt voorgesteld, kan ervoor zorgen dat de meest kosteneffectieve maatregelen worden ingezet om de grenswaarden te bereiken.

Zoals ik aangaf in de aanvang van deze brief wordt met het NSL en het bereiken van grenswaarden een stap gezet op het gebied van gezondheid. Verdergaande sturing vanuit het rijk door middel van uniforme regelgeving specifiek voor scholen en andere gevoelige bestemmingen acht ik niet de goede weg.

De staatssecretaris gebruikt de kwalificatie «disproportioneel» voor het onder meer door de fractie van GroenLinks bepleite algemene verbod om in de nabijheid van drukke wegen, scholen en dergelijke gevoelige bestemmingen te bouwen. Die kwalificatie veronderstelt een afweging. Kan de staatssecretaris duidelijk maken welke afweging er is gemaakt?

Antwoord

Een algeheel verbod acht ik in tweeërlei opzichten disproportioneel. Om te beginnen zijn er in Nederland naast gebieden waar de luchtkwaliteit om extra maatregelen vraagt, ook gebieden waar de luchtkwaliteit ruim onder de grenswaarden blijft. In die gebieden zou het verplicht aanhouden van een vaste zone langs rijks- en provinciale wegen waarin per definitie geen gevoelige bestemmingen zouden mogen worden gebouwd, een onevenwichtige en daarmee disproportionele maatregel zijn. Tweede reden is dat rond de bouw van een school vaak zeer verschillende belangen zijn af te wegen, die niet vanuit het Rijk allemaal meegewogen kunnen worden. Ik sta dan ook bewust op het standpunt dat het hier een lokale verantwoordelijkheid betreft. Tegelijk zal ik het zeer toejuichen als het gezondheidsaspect binnen het lokale afwegingsproces de aandacht krijgt die het verdient. Verplicht advies door de lokale GGD zoals Amsterdam dat in haar richtlijn voorschrijft, is een manier waarbij gezondheid in een vroegtijdig stadium van planvorming kan worden meegenomen en zijn vruchten af kan werpen.

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de staatssecretaris er op wijst dat het lokaal mogelijk moet zijn om afwegingen te maken om «gezondheid in het kader van luchtkwaliteit» op de kaart te zetten. Die benadering spreekt de leden van de fractie van GroenLinks aan. Want die impliceert immers ook dat gemeenten ruimte hebben om extra maatregelen te nemen om de lucht schoon te maken. Kan de staatssecretaris in dat verband aangegeven wat de stand van zaken van de reeds lang geleden aangekondigde «Experimenteerwet differentiatie parkeertarieven» is?

Antwoord

Ik heb een advies van de Raad van State ontvangen over het wetsvoorstel Tijdelijke experimenteerwet differentiatie van parkeertarieven en beraad mij hier momenteel op. Ik zal uw Kamer hier zo spoedig mogelijk over informeren.

Goede ruimtelijke ordening en gezondheid

De leden van de VVD-fractie constateren dat de staatssecretaris een geheel verbod op de bouw van scholen binnen driehonderd meter langs rijkswegen disproportioneel acht, aangezien de bouwkeuze een lokale aangelegenheid is waarvoor wettelijke grenswaarden gelden. De leden van de VVD-fractie ondersteunen deze visie. Hierbij willen de leden van de VVD-fractie benadrukken dat de gezondheid van leerlingen of andere gebruikers van gevoelige bestemmingen zwaar mee behoren te wegen. Is de staatssecretaris het hier mee eens? Hoe zal de mening van de staatssecretaris zich in de praktijk manifesteren?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de staatssecretaris verwijst naar de lokale wetgeving als het gaat om lokale wegen. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het goed is om deze zeggenschap op één niveau te beleggen. Maar hoe brengt de verantwoordelijke overheid in kaart hoe de afwegingen zijn gemaakt, of deze voldoende zijn getoetst en wie dit kunnen inzien?

Antwoord

Zoals ik reeds aangaf bij de beantwoording van de vragen die ook de andere fracties hebben gesteld, hecht ik er belang aan dat lokale overheden bij besluitvorming over ruimtelijke plannen gezondheid in hun afweging betrekken. Dat kan ondermeer door de lokale GGD bij nieuwe ontwikkelingen te betrekken, zoals de aanpak van Amsterdam duidelijk maakt. Een dergelijke aanpak zal tot gevolg hebben dat de betrokken overheid in haar te nemen besluit haar afweging – mede ten behoeve van inspraak en overleg – transparant zal dienen te maken.

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris nader te motiveren hoe de «disproportionele» blokkering van lokale bewegings- en afwegingsruimte in het Besluit gevoelige bestemmingen bij de locatiekeuze van scholen in verband met luchtkwaliteitsproblemen verschilt van andere ruimtelijke afwegingen, zoals bijvoorbeeld het landelijk opleggen van een minimale norm ten aanzien van de afstand tussen coffeeshops en scholen. Kan de staatssecretaris, zo vragen deze leden, een helder en volledig overzicht geven van dergelijke afwegingsvraagstukken ten aanzien van de ruimtelijke ordening van de bouw van gevoelige functies zoals scholen op basis van gezondheidsgevolgen,waarbij hij steeds gemotiveerd aangeeft welke wel en niet op lokaal niveau gemaakt kunnen worden?

Antwoord

Bij de opstelling van het Besluit gevoelige bestemmingen is het voldoen aan de grenswaarden binnen zones langs rijks- en provinciale wegen uitgangspunt geweest en is bewust niet gekozen voor vaste afstanden. Ruimtelijke afwegingen ten aanzien van nieuwe scholen binnen een gemeente dienen primair op lokaal niveau plaats te vinden. Het Rijk stelt randvoorwaarden in de vorm van normen en het toezien op een goede ruimtelijke ordening. Er zijn inderdaad ook andere situaties waarbij ten aanzien van scholen wél gekozen is voor het direct stellen van een concrete afstandseis zoals ten aanzien van de locaties voor coffeeshops nabij scholen. Zo kent ook externe veiligheid ten aanzien van bijvoorbeeld LPG stations en andere gevaarlijke inrichtingen vaste afstandseisen. Afwegingen die daarbij worden gemaakt zijn vaak meerledig. Met andere woorden er is geen vast kader om te beoordelen in welke gevallen een afstandseis zou moeten worden voorgeschreven. Het gaat steeds om verschillende afwegingsvraagstukken.

Rekenen en meten

De leden van de PvdA-fractie hebben in het debat met de staatsecretaris van Infrastructuur en Milieu gevraagd of bij het rekenkundig vaststellen of aan de grenswaarden wordt voldaan, niet meer rekening moet worden gehouden met de reële verblijfstijd van kinderen op scholen. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu gaat in zijn brief d.d. 28 maart 2011 (Kamerstuk 30 175, nr. 111) in op de gevolgen van blootstelling aan bepaalde stoffen, maar de vraag is vooral op welke wijze die blootstelling zélf wordt gemeten en berekend. Is de staatssecretaris het met de leden van de PvdA-fractie eens dat juist ómdat ook langdurige blootstelling aan lage concentraties van fijn stof en NOx tot aanzienlijke gezondheidsschade kan leiden, bij het meten en berekenen van de feitelijke blootstelling van kinderen op scholen het van het grootste belang is om op de plek te meten waar de kinderen zich de meeste tijd bevinden? Zo nee, waarom niet?

Zo ja, op welke wijze kan in het besluit worden vastgelegd dat er ook daadwerkelijk op die plek wordt gemeten zodat de feitelijke blootstelling duidelijk wordt en deze niet naar beneden wordt bijgesteld omdat er op minder relevante plekken (bijvoorbeeld op de rand van het schoolterrein waar kinderen niet aanwezig zijn) wordt gemeten?

De leden van de PvdA-fractie vinden naast de juiste plaats ook het juiste tijdstip van meten van belang. Voor scholen geldt dat kinderen grotendeels alleen tijdens schooltijden op het terrein zijn en dus blootgesteld worden aan schadelijke stoffen als NOx en fijn stof. Is de staatssecretaris het met de leden van de PvdA-fractie eens dat bij het meten en berekenen van de feitelijke blootstelling van kinderen op scholen, het van het grootste belang is om daarbij alleen te meten in de tijdsfase dat de kinderen daadwerkelijk op school aanwezig zijn?

Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan in het besluit worden vastgelegd dat er ook daadwerkelijk op die tijdstippen wordt gemeten zodat de feitelijke blootstelling duidelijk wordt en deze niet naar beneden wordt bijgesteld omdat er op minder relevante tijdstippen zoals ‘s nachts en in het weekend wordt gemeten?

Antwoord

Jonge kinderen verblijven een deel van de tijd in de omgeving van hun school en een deel van de tijd in – de omgeving van – het huis waar ze wonen en wellicht ook nog op andere locaties. Op elke locatie kan de blootstelling anders zijn. Ook als wordt geprobeerd de belasting van kinderen zo nauwkeurig mogelijk in beeld te brengen, zal dit altijd een benadering van de werkelijke belasting zijn. Exacte verblijfstijden gedurende een hele week kunnen niet concreet worden bepaald en zullen bovendien per individueel kind verschillend zijn. Als er vanuit wordt gegaan dat de meeste kinderen in de nabijheid van hun huis ook naar school gaan, zal de belasting niet erg per locatie variëren. Als de luchtkwaliteit ter plaatse van school als maatgevend voor de belasting van kinderen wordt verondersteld, is dit – als de school relatief dichtbij een drukke weg staat – in feite een worst-case benadering. De variatie in luchtkwaliteit over het schoolplein is niet zodanig dat daar bij het bepalen van de blootstelling rekening mee moet worden gehouden. Alleen van langer durende, gemiddelde blootstelling zijn de gezondheidseffecten bekend en daar is de jaargemiddelde/etmaalgemiddelde normstelling dan ook op gebaseerd.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in zijn brief d.d. 28 maart 2011 (Kamerstuk 30 175 nr. 111) stelt dat «extra of anders meten bij gevoelige locaties mogelijk is, maar uit gezondheidkundig oogpunt geen handvat oplevert voor betere bescherming». De leden van de CDA-fractie volgen deze redenering voor zover het bestemmingen betreft waar men fulltime verblijft. Dan worden inderdaad de zogenaamde «piekbelastingen» gecompenseerd door momenten met lagere belasting. Voor scholen menen deze leden echter een uitzondering te moeten maken. De compenserende lagere waarden die waarschijnlijk vooral ‘s nachts en in het weekeinde worden gemeten, hebben geen effect op de werkelijke belasting van de kinderen gedurende de schooltijd. Daar het niet duidelijk is op welke plekken schoolkinderen de tijd buiten schooltijd doorbrengen, bestaat er geen zicht op de waarden waar zij elders aan zijn blootgesteld. Wat de leden van de CDA-fractie betreft, rechtvaardigt dit gegeven bij scholen een meetmethode die de waarden meet tijdens schooltijden. Kan de staatssecretaris aangeven of hij dit standpunt deelt en of hij bereid is de meetmethodiek ten aanzien van scholen op dit punt bij te stellen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vragen van de CDA-fractie naar een andere meetmethode voor scholen, verwijs ik graag naar mijn antwoord op de dien overeenkomstige vraag hiervoor van de PvdA-leden.

De leden van de SP-fractie constateren dat een dagelijkse dosis van te veel fijn stof voor niemand goed is, ook niet als je het relateert – of wegrekent – tegen andere gezondheidseffecten. Het lijkt de leden van de SP-fractie dan ook niet verstandig om onzekerheid te zaaien over de effecten die blootstelling aan vervuilde lucht binnen de vastgestelde zones op gevoelige bestemming zal hebben op de gezondheid van kwetsbare groepen. Een voorbeeld ten goede van Amsterdam zegt nog helemaal niets over de mogelijkheden ten kwade die voor anderen worden geboden. De leden van de SP-fractie horen dan ook graag van staatssecretaris aan wat hij het meeste belang hecht: aan de bescherming van het milieu en de volksgezondheid van kwetsbare groepen of aan economische belangen?

Antwoord

Om er voor te zorgen dat er geen onaanvaardbaar risico voor de gezondheid ontstaat tengevolge van slechte luchtkwaliteit zijn er op Europees niveau grenswaarden vastgesteld. Deze grenswaarden zijn mijn uitgangspunt. Met de maatregelen uit het NSL gaan het rijk en de andere overheden ervoor zorgen dat die normen overal worden gehaald. Dat betekent dat op de meeste plekken in Nederland de luchtkwaliteit (ver) onder de norm zal zijn. Ik wil graag opnieuw benadrukken dat we met het halen van de grenswaarden ook een flinke stap zetten op het gebied van gezondheid, waarbij ik aanteken dat in te zetten maatregelen bovendien zorgen voor een verbetering van de luchtkwaliteit op plekken waar we al onder de norm zitten.

De besluitvorming over scholen op lokaal terugbrengen tot een afweging tussen gezondheid en economie doet geen recht aan de werkelijkheid. Vaak zijn meerdere belangen aan de orde en is het een kwestie van maatwerk.

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris of het mogelijk is om, op basis van de in de brief d.d. 28 maart 2011 (Kamerstuk 30 175 nr. 111) genoemde onderzoeken en de voortgang van het NSL, de Kamer de komende jaren regelmatig te informeren over de ontwikkeling van het aantal schoolgebouwen in het gehele land waar de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden of waarbij de feitelijke situatie zich nabij de grenswaarden begeeft. Kan dat bijvoorbeeld als onderdeel van de voortgangsrapportages over het NSL of in de jaarlijkse Balans van de Leefomgeving? Naar mening van de leden van de D66-fractie is het immers van belang om, naast de inspanningen in specifieke gebieden of problemen, ook inzicht te krijgen en te behouden ten aanzien van de landelijke resultaten.

Antwoord

Het jaarlijkse monitoringsrapport van het NSL geeft een beeld van de luchtkwaliteit op alle plekken in Nederland, in het voorafgaande jaar en voor toekomstige jaren. Daarnaast zal ik u informatie toezenden over gevoelige bestemmingen waar kinderen verblijven (scholen en kinderdagverblijven) en de luchtkwaliteit ter plekke.

De leden van de fractie van GroenLinks maken van de gelegenheid gebruik te informeren naar de stand van zaken van de zeezoutaftrek. De staatssecretaris erkende tijdens het algemeen overleg Luchtkwaliteit en mobiliteit d.d. 9 februari 2011, dat Nederland deze zeezoutaftrek op dit moment te ruim hanteert en meldde dat het RIVM gevraagd zou worden hoe de zeezoutaftrek op een correcte wijze toegepast kan worden. Heeft het RIVM de staatssecretaris hier reeds over geïnformeerd? Welke consequenties kan de in februari door de Europese Commissie uitgevaardigde richtlijn over het omgaan met fijn stof van natuurlijke oorsprong daarbij hebben? Is het correct dat de huidige praktijk rond de aftrek van zeezout in strijd is met die richtlijn? Voorziet de staatssecretaris problemen met het behalen van de luchtkwaliteitsnormen als er bij overschrijdingen minder «zeezoutdagen» mogen worden afgetrokken?

Antwoord

Op basis van nieuwe metingen van het aandeel zeezout in heeft het RIVM geconcludeerd dat de huidige zeezoutaftrek aanpassing behoeft. Op dit moment werkt het RIVM nog aan een goed alternatief. Zodra het RIVM de onderbouwing voor de aangepaste zeezoutaftrek kan leveren zal de Regeling beoordeling luchtkwaliteit worden aangepast. Naar verwachting zal dit in 2012 zijn.

De Nederlandse methode is in lijn met de aanbevelingen die de Commissie doet in het richtsnoer van begin dit jaar. Of de aanpassing van de zeezoutaftrek door het RIVM extra overschrijdingen tot gevolg heeft kan ik pas zeggen wanneer deze aanpassing gereed is. Mijn verwachting is evenwel dat er van extra overschrijdingen nagenoeg geen sprake zal zijn.

Maatregelen voor een beter binnenmilieu van scholen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de kritiek van het Astmafonds, dat stelt dat kinderen onnodig worden blootgesteld aan fijn stof of NO2 omdat bijvoorbeeld de regelgeving niet goed wordt nageleefd. Kan de staatssecretaris ingaan op deze kritiek van het Astmafonds? Hoe wordt gecontroleerd dat de regelgeving bij verbouwing of nieuwbouw van scholen daadwerkelijk wordt nageleefd? Welke toets- en strafmogelijkheden bestaan hiervoor? En wie is hiervoor verantwoordelijk?

Antwoord

Het is de verantwoordelijkheid van de lokale overheid om het Besluit gevoelige bestemmingen daadwerkelijk na te leven. De VROM-Inspectie (VI) ziet bij het wettelijk vooroverleg bij voorgenomen bestemmingswijzigingen en bij omgevingsvergunningen die in afwijking van het bestemmingsplan worden verleend, toe op een correcte doorwerking van het Besluit. De verplichting om binnen een zone van 300 meter van een rijksweg of 50 meter van een provinciale weg onderzoek te doen naar de luchtkwaliteit, indien gemeenten een school willen realiseren of uitbreiden wordt goed nageleefd. Indien blijkt dat er ter plekke sprake is van een (dreigende) overschrijdingssituatie met betrekking tot PM10 en NO2 en een gemeente de bouw binnen deze zones toch zou willen doorzetten, staan de VI via het indienen van zienswijzen op het ontwerpbesluit en zo nodig via een beroeps- en bezwaarprocedure dan wel reactieve aanwijzing voldoende juridische middelen ter beschikking om het plan tegen te houden. Dat is tot nu toe nog nooit nodig geweest.

De leden van de CDA-fractie doen een suggestie met betrekking compenserend groen bij de nieuwbouw van scholen. Om Nederland qua nieuwbouw van scholen niet op slot te zetten, stellen de leden voor om bij een beperkte overschrijding van de grenswaarden tijdens actuele schooluren (percentage nader vast te stellen), maatregelen te treffen die de luchtkwaliteit op en rond het schoolplein bevorderen. Dit kan worden gerealiseerd door vergroening van het schoolplein, in de vorm van op fijn stof gerichte aanplant van gras, mos, planten, struiken, bomen of schooltuinen. Diverse onderzoeken tonen inmiddels aan dat «groen» fijn stof kan afvangen waarna het met de regen wordt weggespoeld. De aanleg van een dergelijke groene speelplek zou, inclusief kosten, moeten worden meegenomen in het bouwplan.

Antwoord

Het effect van beplanting op de aanwezige concentraties van stoffen in de lucht is theoretisch mogelijk, maar zeer beperkt en dermate gering dat het niet aantoonbaar is door metingen. Op grond van theoretische berekeningen kan worden geschat dat onder ideale omstandigheden een effect van ca 1% zou kunnen worden bereikt. Omdat ideale omstandigheden zich zelden voordoen in de praktijk, is dit effect verwaarloosbaar. Hier komt bij dat het fijn stof dat door groen kan worden afgevangen juist de grovere deeltjes betreft. De kleinere deeltjes worden met name door het verkeer uitgestoten en vormen het grootste risico voor de gezondheid. «Vergroenen» van (de omgeving van) een schoolplein is daarom weliswaar een sympathieke maatregel maar kan noch voor PM10, noch voor NO2 een maatregel zijn met effecten voor het verbeteren van de luchtkwaliteit bij scholen.

Voorts doen de leden van de CDA-fractie een suggestie met betrekking tot de financiering van deze groene buitenruimte. Voor bestaande schoolgebouwen heeft het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 150 miljoen beschikbaar gesteld voor verbetering van het binnenklimaat en energiebesparing van schoolgebouwen. Deze regeling biedt scholen ondermeer de mogelijkheid om een ventilatiesysteem te installeren. De leden van de CDA-fractie waarderen deze regeling maar stellen tegelijkertijd vast, dat als de kwaliteit van de buitenlucht te wensen overlaat, een ventilatiesysteem de kwaliteit van de binnenlucht mogelijk wel qua zuurstof verbetert, maar niet qua NO2 en PM10. De leden van de CDA-fractie stellen voor om bij bestaande schoolgebouwen waar de grenswaarden bij de meting tijdens actuele schooluren worden overschreden, binnen de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beschikbaar gestelde 150 miljoen ten behoeve van de verbetering van het binnenklimaat van schoolgebouwen, ruimte te creëren voor besteding van middelen aan vergroening van de buitenspeelruimte.

Antwoord

Het voorstel van de CDA-fractie om bij bestaande scholen waar de grenswaarden worden overschreden extra aandacht te besteden aan het buitenmilieu moet ik ontraden. Voor scholen die op dit moment staan op plekken waar de grenswaarden voor NO2 nog worden overschreden zullen de in het NSL opgenomen maatregelen ervoor zorgen dat in ieder geval uiterlijk 1 januari 2015 aan de grenswaarden wordt voldaan. Extra groen zal de buitenruimte aantrekkelijker maken, maar het is een illusie te denken dat daardoor de kwaliteit van de buitenlucht substantieel verbetert. Maatregelen voor een beter binnenmilieu daarentegen zijn hard nodig. Het binnenmilieu van scholen is vaak aantoonbaar slecht en verdient een krachtige impuls.

De subsidieregeling ter verbetering van het binnenklimaat in scholen is een groot succes: ruim 400 scholen voor primair en voortgezet onderwijs hebben eind 2010 plannen voor energiebesparing en betere ventilatie ingediend. Deze plannen worden op dit moment beoordeeld. De subsidieregeling loopt in september 2011 af.

Tot slot

De leden van de SP-fractie lijkt het beter dat de staatssecretaris met de wegenbouwers en de autolobby om de tafel gaat om de uitstoot van het wegverkeer te beperken. Welke inspanningen verricht de staatssecretaris op dat vlak?

Antwoord

De wegenbouwers zijn direct betrokken bij het NSL. De uitstooteisen voor voertuigen worden op Europees niveau vastgesteld. De verwachting is dat wegvoertuigen met de toekomstige, maar al wel vastgelegde, Euro-VI norm voor vrachtwagens en bussen en Euro-6 norm voor personen- en bestelauto’s voldoende schoon zullen zijn. Het is nu zaak deze voertuigen zo snel mogelijk in het wagenpark te krijgen. Daartoe is er reeds vanaf begin dit jaar een fiscale stimulering voor Euro-6 auto’s en is een Euro-VI subsidieregeling voor vrachtwagens en bussen in voorbereiding. Deze Euro-VI stimulering zal in werking treden zodra de Europese wetgeving geheel is afgerond en de eerste voertuigen op de markt kunnen komen. Naar verwachting is dat eind dit jaar. Over de stimulering van schone voertuigen wordt regelmatig met de branche overleg gepleegd.

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat Nederland in juni 2011 moet voldoen aan de normen die gelden voor fijn stof, waarvoor enkele jaren geleden uitstel werd verkregen. Uit de digitaal beschikbare gegevens van het Landelijke Meetnet Luchtkwaliteit blijkt, dat het aantal overschrijdingsdagen op veel meetlocaties het aantal overschrijdingsdagen van 2010 nu al overstijgt. De leden van de fractie van GroenLinks veronderstellen dat de staatssecretaris bekend is met de 35-dagen vuistregel: als op een locatie meer dan 35 dagen per jaar de norm voor fijn stof wordt overschreden, dan mag er gevoeglijk vanuit worden gegaan dat ook het jaargemiddelde van veertig microgram een probleem is. Het RIVM heeft met name achtergrondmeetstations, waar de piekbelasting niet eens gemeten wordt. Maar op het meetstation Eindhoven Noord Brabantlaan bijvoorbeeld, is de norm medio april 2011 al 31 dagen overschreden. Kan de staatssecretaris weerspreken dat het vrijwel uitgesloten is dat Nederland in juni overal aan de luchtkwaliteitsnormen voldoet? Kan staatssecretaris een inschatting maken van het aantal plekken waar de luchtkwaliteitsnormen in juni overschreden worden? Kan de staatssecretaris aangeven welke maatregelen hij achter de hand heeft om verdere overschrijdingen te voorkomen? Kan staatssecretaris aangeven of er sprake is van (dreigende) overschrijdingen langs snelwegtracés, die in aanmerking komen voor verhoging van de maximumsnelheid? Welke reactie verwacht de staatssecretaris van de Europese Commissie bij het overschrijden van de jarenlang uitgestelde normen? Wat is de maximum sanctie van de Europese Unie op het overschrijden van luchtkwaliteitsnormen?

Antwoord

De fractieleden vragen mij naar de mate waarin Nederland kan voldoen aan de verplichting om per 11 juni 2011 de grenswaarden voor PM10 te halen. Zij hebben de indruk dat metingen van PM10 nu al laten zien dat het halen van de grenswaarden niet mogelijk is. Ik zou deze leden graag willen verwijzen naar mijn brief aan uw Kamer van 1 juni 2011 jl. waarin ik inga op de gemeten hoge concentraties aan fijn stof en op het voldoen aan de grenswaarden voor PM10. In deze brief ga ik ook in op de manier waarop de Europese Commissie omgaat met overschrijdingen en op de mogelijkheid van de Commissie een inbreukprocedure te starten.

Het verhogen van de maximum snelheden zal niet leiden tot overschrijding van grenswaarden. Zoals steeds door de minister is gezegd, zal zij zich daarbij houden aan de wettelijke normen voor luchtkwaliteit. Juist om beter inzicht te krijgen in het effect van snelheidsverhoging, heeft de Minister besloten om eerst een experiment op acht trajecten te starten. Dit experiment zal informatie geven over de effecten op de doorstroming, de omgeving en verkeersveiligheid. Pas hierna zal worden bekeken op welke trajecten een (dynamische) snelheidsverhoging naar 130 km per uur mogelijk is. In het najaar informeert de minister de Tweede Kamer over de plannen voor de landelijke uitrol van snelheidsverhogingen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben voorts enkele vragen met betrekking tot luchtfiltering in tunnels. Houdt de staatssecretaris het voor mogelijk dat er ergens in Nederland geëxperimenteerd zal worden met luchtfilteringsinstallaties in tunnels? Bij vorige debatten stelde de staatssecretaris steevast dat filtering van lucht niet nodig is als luchtkwaliteitsnormen niet overschreden worden. De vraag blijft of de staatssecretaris überhaupt geïnteresseerd is in dergelijke technieken en of hij bereid is een bijdrage te leveren aan een experiment op dit vlak.

In dat verband wijzen de leden van de fractie van GroenLinks op de volgende toezegging, die de voorganger van de staatssecretaris deed tijdens een algemeen overleg over luchtkwaliteit d.d. 3 februari 2010: «Wij hebben met de stichting Klaor Loch afgesproken dat de stad en ikzelf ons er, tussen het ontwerptracébesluit ergens halverwege dit jaar, en het tracébesluit eind dit jaar, nog eens een keer van zullen vergewissen dat, op basis van de allerlaatste inzichten, het beeld dat er geen probleem is overeind blijft». De leden van de fractie van GroenLinks vragen of deze analyse heeft plaatsgevonden. Zo ja, wat was de uitkomst daarvan? Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van GroenLinks kunnen zich goed voorstellen dat het Rijk een experiment met de filtering van lucht bij de tunnelmonden van de aan te leggen tunnels van de rijksweg A2 in Maastricht (mede)financiert. Immers, de staatssecretaris heeft erkend dat de prille ervaringen met luchtkwaliteitberekeningen op basis van het NSL grillig zijn. De praktijk blijkt weerbarstiger dan het papier. Zeker voor toekomstige situaties lijkt een al te grote stelligheid over het halen van luchtkwaliteitsnormen niet op zijn plaats, temeer niet daar de kans groot is dat deze normen in de toekomst door de Europese Unie zullen worden aangescherpt. De leden van de fractie van GroenLinks vragen de staatssecretaris om een reactie op dit punt.

Antwoord

In het kader van het vijfjarige Innovatie Programma Luchtkwaliteit dat in 2009 is afgerond, is onder andere onderzoek gedaan naar technieken voor het filteren van lucht in tunnels. Er is onder meer gekeken naar toepassingen in het buitenland en er zijn modelberekeningen gedaan naar het effect bij een verschillende mate van afzuigen. Vooralsnog moet worden geconstateerd dat de kosten hoog zijn, terwijl de effecten wisselend zijn. Daar komt bij dat luchtfilteringsinstallaties een hoog energieverbruik inhouden, hetgeen op gespannen voet staat met het beleid om de uitstoot van CO2 te verminderen. Gebleken is dat het slim vormgeven van tunnelmonden een effectieve maatregel is uit oogpunt van luchtkwaliteit, zonder evenwelde genoemde nadelen.

In het kader van het CROW-programma SOLVE voor decentrale overheden, dat wordt gefinancierd door IenM, werkt Rijkswaterstaat samen met de G5 aan nader onderzoek naar luchtfilteringstechnieken op basis van modelberekeningen. De kosten van dergelijke technieken zijn echter vooralsnog hoog en de effecten wisselend.

De gevraagde laatste inzichten zijn weergegeven in (de onderzoeksrapporten bij) het (O)TB inzake de ondertunneling van de A2 bij Maastricht en laten zien dat het project aan de grenswaarden zal voldoen. Gelet op de uitkomsten van onderzoek tot nu toe naar de toepassing van tunnelfilteringstechnieken, zie ik geen aanleiding hiermee te experimenteren bij de A2 tunnel Maastricht.

Bovendien wordt bij de tunnelmonden voldaan aan de normen voor luchtkwaliteit door een zodanig ontwerp dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen binnen de wettelijk gestelde grenzen blijven.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Gent, W. van (GL), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), voorzitter, Slob, A. (CU), Aptroot, Ch.B. (VVD), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Rouwe, S. de (CDA), Bashir, F. (SP), Mos, R. de (PVV), Tongeren, L. van (GL), Monasch, J.S. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Veldhoven, S. van (D66), Koolmees, W. (D66), ondervoorzitter, Jong, L.W.E. de (PVV), Huizing, M.E. (VVD), Leegte, R.W. (VVD) en Werf, M.C.I. van der (CDA).

Plv. leden: Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Houwers, J. (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Lucas-Smeerdijk, A.W. (VVD), Smeets, P.E. (PvdA), Gerven, H.P.J. van (SP), Haverkamp, M.C. (CDA), Bontes, L. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Bochove, B.J. van (CDA), Ulenbelt, P. (SP), Agema, M. (PVV), Grashoff, H.J. (GL), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Jacobi, L. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Ham, B. van der (D66), Verhoeven, K. (D66), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Boer, B.G. de (VVD), Lodders, W.J.H. (VVD) en Koopmans, G.P.J. (CDA).

Naar boven