30 174
Voorstel van wet van de leden Halsema, Kalma en Van der Ham houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum

nr. 21
BRIEF VAN DE LEDEN HALSEMA, KALMA EN VAN DER HAM

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

’s-Gravenhage, 29 maart 2010

Tijdens de plenaire behandeling van onderhavig voorstel van wet (d.d. 25 maart 2010) hebben de indieners, bij monde van mevrouw Halsema, gereageerd op het amendement van de leden Anker en Schinkelshoek (30 174, nr. 19) dat beoogt drempels voor het houden van een referendum in de Grondwet vast te leggen. Mevrouw Halsema wees daarbij onder andere op de gevolgen van het wettelijke verankeren van een vereist opkomstpercentage van 50% wil de uitslag van een referendum bindend zijn. Mevrouw Halsema gaf een alternatief ter overweging dat naar de mening van de indieners meer recht doet aan de representativiteit van een referendum.

Zij gaf ter overweging om in plaats van opkomstpercentage vast te leggen dat er een minimum vereist percentage van de kiesgerechtigden nodig moet zijn wil de uitslag van een referendum bindend zijn. In dat geval zou indien bij een referendum een meerderheid zich tegen het wetsvoorstel uitspreekt en deze meerderheid ten minste 30% omvat van heb die kiesgerechtigd waren aan het referendum deel te nemen, het wetsvoorstel vervallen. Op verzoek van enkele leden van uw Kamer sturen wij u hierbij enkele rekenvoorbeelden die wellicht ter verheldering kunnen dienen.

Bij wijze van voorbeeld wordt aangenomen dat er 10 miljoen kiesgerechtigden zijn.

Volgens het genoemde amendement Anker/Schinkelshoek is behalve een meerderheid die zich tegen een wetsvoorstel uitspreekt ook een opkomstpercentage van ten minste 50% tegenstemmers (dus 5 miljoen uitgebrachte stemmen) benodigd om een wetsvoorstel te laten vervallen.

De door de indieners voorgehouden variant gaat niet uit van een opkomstpercentage, maar wel van een meerderheid van de stemmers die zich tegen een wetsvoorstel uitspreekt die tevens ten minste 30% van de kiesgerechtigden (in het gebruikte rekenvoorbeeld dus 3 miljoen personen) omvat.

  Opkomstdrempel 50%Minimum 30% kiesgerechtigden tegen wetsvoorstel
opkomst:5 miljoen   
tegenstemmen: 2,8 miljoenwetsvoorstel vervaltwetsvoorstel blijft in stand
    
opkomst: 4 miljoen  
tegenstemmen: 3 miljoenwetsvoorstel blijft in standwetsvoorstel vervalt
    
opkomst: 7 miljoen  
tegenstemmen: 3,6 miljoenwetsvoorstel vervaltwetsvoorstel vervalt
    
opkomst: 2,9 miljoen  
tegenstemmen: 2,8 miljoenwetsvoorstel blijft in standwetsvoorstel blijft in stand

Naar onze mening biedt de variant waarin gekozen wordt voor een minimum van het aantal vereiste kiesgerechtigden een betere garantie voor de representativiteit van een referendum omdat in deze variant een normale meerderheid van de opgekomen kiezers onvoldoende is om een wetsvoorstel te doen vervallen. Bovendien sluit dit aan bij eerdere wetsvoorstellen ten aanzien van het correctief referendum1.

Halsema

Kalma

Van der Ham


XNoot
1

Verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief Referendum (26 156, nr.1) en de Tijdelijke Referendumwet (27 034, nr. 1)

Naar boven