30 168 Evaluatie Wet op de dierproeven

Nr. 32 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 november 2011

In september 2011 is de uitgave «Zo doende» verschenen, het jaarverslag van de nieuwe Voedsel en Waren autoriteit (NVWA) over het uitgevoerde toezicht op de Wet op de dierproeven (Wod) in 2010. Hierbij bied ik u de «Zo doende» aan1.

Er zijn 17 387 dierproeven (2,9%) minder geregistreerd dan in 2009. Er zijn 550 inspecties uitgevoerd bij vergunninghoudende instellingen. Uit de inspecties bleek dat in het algemeen de voorschriften die direct verband houden met het welzijn van de proefdieren goed werden nageleefd.

Verder ga ik hieronder nader in op de motie van het lid Van Dekken (TK 2010–2011, 30 168, nr. 27) en de motie van de leden Ouwehand en Van Dekken (TK 2010–2011, 30 168, nr. 24) betreffende de «Zo doende» en eveneens op de motie van het lid Ouwehand c.s. (TK 2010–2011, 32 500 XVI, nr. 68) inzake de biomedische en voedingstechnologische onderzoeksbudgetten.

Ik bied u tevens het advies van de Centrale Commissie Dierproeven betreffende de centralisatie van de fok van transgene dieren aan1.

Tot slot schets ik u enkele highlights uit de activiteiten van het Nationaal Kenniscentrum Alternatieven voor Dierproeven (NKCA), informeer ik u over het Regulier Overleg Dierproeven en Alternatieven (RODA) en memoreer ik kort de procedure in 2011 rond de implementatie van de EU-Richtlijn (2010/EU/63).

Moties

In de moties van de leden Van Dekken en Ouwehand (TK 2010–2011, 30 168, nr. 24 en nr. 27) wordt gesteld dat de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit (nVWA) geen overzicht heeft van het aantal proefdieren dat hergebruikt wordt voor verschillende proeven, van de duur van het verblijf van proefdieren in laboratoria, van het aantal dieren dat bij commerciële fokbedrijven «in voorraad gedood» is, van het aantal geëxporteerde proefdieren en van het totaal aan proefdieren in Nederlandse laboratoria, omdat per vergunninghouder alleen wordt bijgehouden welke dieren bij dierproeven betrokken zijn. De regering wordt verzocht met voorstellen te komen voor nadere specificering in de «Zo doende». Ook wordt de regering verzocht de Kamer te berichten op welke wijze de nVWA haar werkwijze op het terrein van dierproeven zal wijzigen zodanig dat er wel overzicht is en genoeg informatie beschikbaar is om echte controle te kunnen uitoefenen.

De nVWA publiceert de overzichten van hergebruikte proefdieren in dierproeven en de doelen waarvoor ze zijn hergebruikt. Zie tabel 2 op bladzijde 35 (diersoort, herkomst dier en hergebruik) en tabel 13 op bladzijden 54 en 55 (doel van de proef, herkomst dieren en hergebruik) van «Zo doende» 2010. Ook wordt de herkomst van verworven dieren weergegeven in tabel 5 op bladzijde 24.

De nVWA heeft alle informatie die in de motie wordt genoemd. Alleen de informatie over de duur van het verblijf van de proefdieren in laboratoria wordt niet ten behoeve van de jaarlijkse rapportage door vergunninghouders aangeleverd aan de nVWA. Tijdens een inspectie kan de nVWA wel nagaan hoe lang de dieren bij de desbetreffende vergunninghouder precies in proef zitten en hoe lang ze daarvoor bij de instelling aanwezig zijn. Informatie verkregen tijdens inspecties bij afzonderlijke vergunninghouders is echter niet bestemd voor publicatie in de jaarlijkse «Zo doende», waarin immers alleen geaggregeerde informatie wordt opgenomen van alle vergunninghouders. Tevens heeft de nVWA informatie van in voorraad gedode dieren, ook van commerciële fokkers. De nVWA heeft voldoende overzicht en informatie om haar controles goed uit te kunnen voeren.

Vergeleken met de andere lidstaten van de Europese Unie publiceert Nederland het meeste informatie inzake dierproeven. De te implementeren Europese Richtlijn vraagt niet om de publicatie van gegevens inzake de registratie van proefdier-fokkers en handelaren.

De herkomstgegevens en fokgegevens van professionele proefdierfokkers zijn niet opgenomen omdat deze dieren in dat geval dubbel geteld zouden worden: zowel de fok als de dierproef worden dan geteld. Ook mogen de gegevens over de (in voorraad) gedode dieren niet tot één bedrijf herleidbaar gepubliceerd worden. In de rest van Europa wordt niets geregistreerd over dieren in voorraad; er is sprake van onevenredige benadeling als de handelsgegevens van de enige fokker in Nederland gepubliceerd worden en de gegevens van concurrerende fokkers over de grens niet. Ook wordt een groot aantal proefdieren als gedood in voorraad geregistreerd, maar deze dieren worden als voer verkocht.

Momenteel wordt onderzocht hoeveel een voor het publiek toegankelijke website met een dierproevendatabase met de gegevens uit de Zo doende zou kosten.

Motie 32 500 XVI, nr. 68 van het lid Ouwehand c.s. vraagt om 1) inzichtelijk te maken welk deel van het (biomedische en voedingstechnologische) onderzoeksbudget wordt besteed aan onderzoek met proefdieren en om 2) een voorstel voor het oormerken van een deel van de onderzoeksbudgetten voor de ontwikkeling van alternatieven voor dierproeven.

ZonMw is gevraagd om de uitvoering van de motie ter hand te nemen. ZonMw is in overleg getreden met de betrokken departementen, het NKCA, de NFU, VWA en NOWT. In deze overleggen zijn uiteenlopende knelpunten naar voren gekomen. De knelpunten liggen op het vlak van eenduidige afbakeningen van de begrippen biomedisch en voedingstechnologisch onderzoek, het algemene karakter van de huidige geldstromen, de inzichtelijkheid van onderzoeksbudgetten en de administraties bij de ontvangende instellingen die (ook) niet op (het kunnen leveren van) de benodigde informatie zijn ingericht. Door de genoemde problemen in de definities en de gegevens over de publieke financiering van biomedisch en voedingstechnologisch onderzoek blijkt het inzichtelijk maken welk deel van het onderzoeksbudget wordt besteed aan onderzoek met proefdieren een vrijwel onuitvoerbare opdracht.

Geconcludeerd kan worden dat (een verdere poging tot) uitvoering van het eerste deel van de motie een enorme (onevenredige) inspanning van partijen zou vragen, zonder op voorhand de zekerheid te bieden dat dit uiteindelijk tot een goede uitvoering van de motie zou kunnen leiden. Ik wil daarom een andere weg inslaan.

De gedachte achter de tweede helft van de motie is een waardevolle gedachte, die ik onderschrijf. Ik wil dan ook in overleg treden met de andere departementen en met derden en bezien of wij bij de inrichting van toekomstige kaderstellingen voor onderzoek deze gedachte alsnog kunnen meenemen.

Advies Centrale Commissie Dierproeven centralisatie fok transgene dieren

Bij brief van 21 februari 2011 heb ik de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) om een bondig advies gevraagd over de vraag of centralisatie van de fok van transgene dieren wenselijk en mogelijk is en of dit zal leiden tot minder in voorraad gedode dieren. Middels deze brief bied ik u het CCD advies aan.

In dit advies wordt gesteld dat de omschrijving «in voorraad gedood» van toepassing is op een beperkt deel van de gefokte transgene dieren. Het doden heeft vooral betrekking op genetische ongeschiktheid en is derhalve niet gerelateerd aan locale of centrale fok.

Voorts wordt aangegeven dat de centralisatie van de fok van transgene dieren binnen instellingen grotendeels gerealiseerd is. Dit heeft tot een efficiëntere fok en een betere afstemming van vraag en aanbod geleid. Een verdere bijdrage van landelijke centralisatie aan een reductie van dieren «in voorraad gedood» zal beperkt zijn. Het advies is om eventuele centralisatie aan het veld over te laten.

Instelling overstijgende centralisatie kan interessant zijn op een case by case basis, maar dit dient niet dwingend opgelegd te worden. Momenteel zijn er beperkte mogelijkheden tot centralisatie in Nederland. Er zal een overleg geëntameerd worden tussen de fokinstellingen met betrekking tot het vormgeven aan virtuele centralisatie. Eén van de fokinstellingen (bijv. Utrecht) of de Centrale Commissie Dierproeven zal hiertoe het initiatief nemen. Het is aan de fokinstellingen om met de resultaten uit het overleg aan de gang te gaan.

Tenslotte is het advies opgenomen om het onderzoek naar genetische modificatie technieken die complexe kruisingen in de fok van transgene dieren zouden kunnen vervangen te bevorderen. Het percentage dieren dat genetisch ongeschikt is zou daarmee aanzienlijk verlaagd kunnen worden. Het ZonMw financierings-programma voor het vervangen, verminderen en verfijnen van dierproeven zal op kankeronderzoek gericht zijn en daarvoor worden uitgebreid transgene dieren gefokt; dit programma kan het bovengenoemde onderzoek bevorderen.

Deze adviezen van de Centrale Commissie Dierproeven zullen op instellingsniveau uitgevoerd worden zoals hierboven beschreven. Aan het in te stellen Nationaal Comité zal worden gevraagd om hierover binnen drie jaar te rapporteren.

Nationaal Kenniscentrum Alternatieven voor Dierproeven

Ik ga hieronder kort in op enkele highlights uit de activiteiten van het NKCA in 2011.

Programmeringsstudie Alternatieven voor Dierproeven en vervolg

Het Nationaal Kennis Centrum Alternatieven voor Dierproeven (NKCA) heeft de Programmeringsstudie Alternatieven voor Dierproeven «Samen vervangen, verminderen en verfijnen», deel II tot stand gebracht (TK 2010–2011, 30 168, nr. 21). Hiermee werd de hele programmeringsstudie afgerond. De studie, die de functie heeft van kennisagenda alternatieven voor dierproeven, vormt de basis voor de onderzoeksprogrammering in de komende jaren. Dit krijgt inmiddels o.a. gestalte in het programmavoorstel «Meer Kennis met Minder Dieren» van ZonMw, waarbij het NKCA betrokken is. Daarnaast leverde het NKCA een actieve bijdrage aan de totstandkoming van het Actieplan Dierproeven en Alternatieven 2011 – 2021 en zal het centrum dit eveneens doen bij de uitvoering van voornoemd plan.

Communicatie

Daarnaast heeft het NKCA voortvarend gewerkt aan de NKCA-website, die sinds 5 september jl. online is. Deze (portaal)website is nu vooral een site voor en door 3V-professionals en is het belangrijkste instrument om het delen van 3V-kennis te faciliteren. De website zal in de loop van de komende jaren worden uitgebreid met een publieksdeel. Zo vormt de website een aanvulling op het dossier dierproeven op de website www.Rijksoverheid.nl, dat in maart jl. is gelanceerd.

Op de website is ook «Wie, Wat, Waar»-informatie opgenomen van verschillende (onderzoeks)instituten die actief zijn op het gebied van alternatieven. Zo kan men onderling kennis nemen van activiteiten op dit vlak, hetgeen uitnodigt tot afstemming en samenwerking, die desgewenst actief kan worden bevorderd door het NKCA.

Kennis delen

Op het gebied van kennis delen wordt door het NKCA bij het vormgeven van activiteiten gekozen voor een gerichte aanpak per prioritair kennisdomein uit de programmeringsstudie, in aanvulling op generieke stimuli om de beoogde paradigmashift bij onderzoekers te bevorderen. Er zullen themagerichte bijeenkomsten worden georganiseerd, in aansluiting op andere, projectmatige activiteiten in een bepaald toepassingsgebied. Het NKCA – aanjager van de beoogde samenwerking – heeft de relevante (inter)nationale ketens in kaart gebracht en zal het initiatief nemen om schakels met elkaar in contact te brengen.

Eind augustus 2011 heeft het NKCA een actieve bijdrage geleverd op het 8e wereldcongres op het gebied van 3V-alternatieven in Montréal (Canada), dat in het teken stond van samenwerking. De vertaling van de Montréal Declaration, die «synthesis of evidence» (systematic reviews) als onderwerp heeft, vindt plaats in het kader van het Actieplan Dierproeven en Alternatieven 2011–2021/onderzoeksprogramma ZonMw.

Lokale initiatieven

Zoals de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) stelde, zijn er vele lokale initiatieven om de ontwikkeling en toepassing van 3V-methoden te bevorderen. De belangrijkste initiatieven zijn door het NKCA in beeld gebracht en toegankelijk gemaakt via de website www.nkca.nl. Het NKCA stelt dat langzamerhand de tijd rijp lijkt om deze initiatieven wat meer te structureren, zoals ook geadviseerd door de CCD, de eerste jaren evenwel vooral in de vorm van «bouwen aan vertrouwen»; hierbij zouden harde structuurmaatregelen niet wenselijk zijn. Het NKCA kiest in dit proces voor een faciliterende, doch vasthoudende rol. De eerder genoemde website voor en door professionals is hierbij het belangrijkste instrument.

Regulier Overleg Dierproeven en Alternatieven

Het Regulier Overleg Dierproeven en Alternatieven (RODA) heeft op 31 augustus jl. voor de eerste keer plaatsgevonden. In die bijeenkomst is de wens geformuleerd het overleg om te dopen van Regulier Overleg Alternatieven voor Dierproeven (ROAD) tot Regulier Overleg Dierproeven en Alternatieven (RODA) en de samenstelling zodanig aan te passen dat recht wordt gedaan aan de gedachte dat het dierproevenbeleid en het beleid op het gebied van alternatieven voor dierproeven onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

De samenwerking en participatie van belanghebbenden met verschillende gezichtspunten wordt van groot belang geacht om dit beleid ten uitvoer te brengen. De maatschappelijke organisaties in het RODA hebben aangegeven zo’n zelfde samenhang te willen aanbrengen in het actieplan Dierproeven en Alternatieven 2011–2021. Tot slot was een aantal partijen van het RODA van mening dat met de gewijzigde naam en samenstelling sterker aangesloten zou worden bij de motie Ormel c.s. (30 168, nr. 9 d.d. 29 oktober 2008).

Ik heb mij kunnen vinden in de voorstellen van die RODA-deelnemers. De nieuwe naam en samenstelling zijn door middel van een wijziging van het (voormalige) ROAD-protocol gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 18577, d.d. 17 oktober 2011).

Implementatie EU-Richtlijn (2010/EU/63)

Het voornemen was het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven ter implementatie van de EU-Richtlijn (2010/EU/63) in het najaar 2011 aan de ministerraad voor te leggen. Eind november vindt – iets later dan aanvankelijk gepland – een tweede draagvlakbijeenkomst plaats, waardoor het oorspronkelijke tijdpad wijzigt. Ik verwacht begin 2012 het wetsvoorstel aan te bieden aan de ministerraad.

Een afschrift van deze brief stuur ik naar de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van Defensie, van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van Infrastructuur en Milieu.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. I. Schippers


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven