30 139 Veteranenzorg

Nr. 129 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 maart 2014

Tijdens het voortgezet notaoverleg veteranen van 27 januari jl. (Kamerstuk 30 139, nr. 126) heb ik uw Kamer een reactie toegezegd op de brief van de heer Knoops (van 25 september 2013) aan de vaste commissie voor Defensie over de gevolgen van de uitspraak in de zaak-Maat voor andere veteranen. Met deze brief doe ik deze toezegging gestand.

De heer Knoops schrijft in zijn brief over een groep oud-militairen die volgens hem in een vergelijkbare positie als de heer Maat verkeren. Zij vinden het onbegrijpelijk dat er geen regeling met hen wordt getroffen om langdurige juridische procedures te voorkomen. De heer Knoops verwijst hierbij naar de beschouwing over de uitspraak in de zaak-Maat in het Militair Rechtelijk Tijdschrift. Hierin wordt gesteld dat de zaak-Maat «een helder rechtspositioneel stelsel tot stand heeft gebracht».

Hoewel zaken wellicht vergelijkbaar lijken, is geen enkele zaak identiek. Elk geval moet dan ook afzonderlijk worden getoetst. Dit valt ook af te leiden uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in de zaak van de heer Maat. De CRvB oordeelt dat de zorgplicht is geschonden omdat niet kon worden bewezen dat de heer Maat tijdig nazorg is geboden. De uitspraak richt zich hiermee op de individuele zaak van de heer Maat. Daarnaast wordt de noodzaak tot individuele toetsing bevestigd door gerechtelijke uitspraken in twee andere zaken. In deze zaken betreffende claims over vermeende falende zorg (RB DH 16 december 2013 SGR12/5216 en RB DH 5 maart 2014 SGR 13/5478) zijn de eisers in het ongelijk gesteld.

Het is in ieders belang dat langdurige procedures worden voorkomen. Met het oog hierop en om voortgang te boeken bij de afhandeling van claims, is de capaciteit bij het dienstencentrum Juridische Dienstverlening uitgebreid. Tevens wordt de capaciteit van de operationele commando’s en het Nederlandse Instituut voor Militaire Historie versterkt. Hierdoor kan in specifieke gevallen beter aanvullend onderzoek worden gedaan naar de verleende zorg voor, tijdens en na uitzending.

De heer Knoops meldt verder in zijn brief dat meer dan 65 gewezen militairen van verscheidene missies (van Libanon tot Afghanistan) zich na de uitspraak van de CRvB bij zijn kantoor hebben gemeld, omdat de Staat hen nog niet als PTSS-patiënt heeft erkend. Het is mij niet bekend wie deze gewezen militairen zijn en of zij zich hebben aangemeld bij het zorgloket van het ABP voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers om in aanmerking te komen voor rechtspositionele aanspraken. Bij het dienstencentrum Juridische Dienstverlening zijn slechts twee letselschadeprocedures bekend van veteranen die zich door de heer Knoops laten bijstaan.

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

Naar boven