30 079 VMBO

Nr. 40 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 april 2013

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister en staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 21 december 2012 betreffende het ontwerpbesluit houdende vaststelling van regels omtrent experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo (Besluit experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014–2022) (Kamerstuk 30 079, nr. 37). Bij brief van 4 april 2013 hebben de minister en staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Arends

Inhoud

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Algemeen

2

 

1 Aanleiding

3

 

2 Kwaliteit als uitdaging

4

 

3 Verkregen inzichten vanuit vm2

5

 

4 Verscherpte examen eisen vo/vakmanschapsroute

5

 

5 Verblijfsduur

6

 

6 Technologieroute

6

     

II

Reactie van de minister en staatssecretaris

6

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met genoegen kennisgenomen van bovenstaand besluit. De experimenten, zoals voorgesteld in dit besluit, sluiten aan bij andere vernieuwingstrajecten die momenteel doorgevoerd worden in onder andere het mbo1-onderwijs. De voornoemde leden vinden het van groot belang dat we in Nederland meer en beter opgeleide technici krijgen. Ook moet er, zo stellen deze leden, een betere doorstroming plaatsvinden van vmbo2 naar mbo en is het zaak dat opleidingen beter aansluiten op de arbeidsmarkt. Deze leden hopen dat de experimenten, zoals voorgesteld in dit besluit, aan deze doelen zullen bijdragen. Wel hebben de voornoemde leden nog een paar vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige ontwerpbesluit. Eerder signaleerden zij dat een derde van de jongeren die voortijdig school verliet, dit deed bij de overstap van het vmbo naar het mbo en dat de bestrijding van het voortijdig schoolverlaten is gediend met een zo klein mogelijke stap van vmbo naar mbo. Voor sommige jongeren betekent dit dat de mogelijkheid moet worden geschapen om op één school en op één plek een opleiding te volgen vanaf de eerste klas van het vmbo tot aan de startkwalificatie op mbo-niveau 2. Geïntegreerde vmbo/mbo-opleidingen verkleinen zo het risico van uitval, zo stellen deze leden. Daarom staan de voornoemde leden ook welwillend tegenover de experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister en staatssecretaris met betrekking het ontwerpbesluit houdende vaststelling van regels omtrent experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo. De leden kunnen zich in grote lijnen vinden in de inhoud. De leden zien een kleine aanleiding tot het stellen van vragen met betrekking tot de te behalen cijfers.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit. Met dit besluit wordt het scholen voor voortgezet onderwijs (vo) en middelbaar beroepsonderwijs mogelijk gemaakt om in twee richtingen beter te gaan samenwerken. Hiermee wordt een aantal zaken nagestreefd: het aantrekkelijker maken van het techniekonderwijs, het inkorten van de leerroute, minder uitval en meer gekwalificeerde studenten en een beter keuzeproces. Deze leden onderschrijven deze doelstellingen in grote mate. Wel vinden de leden dat de uitwerking op sommige genoemde doelen nog wat mager is. De minister en staatssecretaris geven aan dat om die reden eerst wordt overgegaan tot het evalueren van de hier voorliggende experimenten alvorens te komen met een eventueel voorstel tot structurele invoering. De leden vinden het een verstandig voornemen en zijn verbaasd dat deze regel niet wordt gehanteerd bij de Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs ten behoeve van het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs3. Om welke reden is die toetsing aan de praktijk bij laatstgenoemde wet niet nodig, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Besluit experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo. Zij staan positief tegenover het stimuleren van samenwerking en het verbeteren van de aansluiting tussen vmbo en mbo. Zij hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen.

1. Aanleiding

De leden van de VVD-fractie merken op dat een van de doelstellingen van deze experimenteerregeling is om of voortijdig schoolverlaten bij de overstap van het vmbo naar het mbo terug te dringen. Deze leden vragen op welke manier wordt gemeten of de regeling op dat punt inderdaad bij gaat dragen. Een tweede doel is ook om de route via het beroepsonderwijs competitiever te maken met de route via het algemeen vormend onderwijs. Op welke manier gaat het effect op dit punt gemeten worden, zo vragen de voornoemde leden.

Een derde doel is om een uitdagende route te bieden die begint bij het vmbo en doorstroomt naar het mbo, en eventueel naar het hbo4. In hoeverre is het de bedoeling om ook het hbo daadwerkelijk aan te laten haken bij deze regeling, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de toenmalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) er niet voor voelde om de scholen op dit punt ruim baan te geven en zij verwees daarbij naar de aanbeveling van het rapport van de commissie-Dijsselbloem om voortaan evidence based of practice based onderwijsvernieuwingen door te voeren en deze eerst kleinschalig zorgvuldig in de praktijk uit te proberen. Inmiddels zijn er enkele jaren verstreken sinds het experiment met vm25 in 2008 startte. Op 6 juli 20126 kon de toenmalige minister van OCW melden dat uit de tussentijdse resultaten bleek dat vm2 succesvol kan zijn om schooluitval tegen te gaan en om het aantal leerlingen dat een startkwalificatie behaalt, te vergroten. Nu heeft het ontwerpbesluit de tijdsaanduiding 2014–2022 gekregen. Zou het ook zo kunnen uitpakken dat de experimentele fase, bij gebleken succes, al eerder dan 2022 wordt afgesloten? De beperking van het experiment tot de beroepsopleidende leerweg van mbo-niveau 2 en de beperking van de doelgroep tot leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo hebben ertoe geleid dat veel leerlingen het experiment voortijdig hebben verlaten. Het is een slechte zaak, zo menen deze leden, als vmbo’ers juist door zulke beperkingen tussen de wal en het schip worden gedouwd en daarom juichen de voornoemde leden het toe dat deze beperkingen nu in de nieuwe experimenten doorlopende leerlijnen zijn opgeheven.

De leden van de SP-fractie merken op dat één op de vier mbo-studenten aangeeft onvoldoende te worden uitgedaagd tijdens de opleiding. Te weinig jongeren kiezen, volgens de minister, voor de vmbo-mbo-hbo-route. Ook kiezen te weinig jongeren voor een technische opleiding. De nota van toelichting spreekt van een huidige vertraging van de opleiding of uitval door verkeerde studiekeuzes onder andere in het mbo. De minister ziet mogelijkheden dit te verbeteren door de opleidingen compacter en doelgerichter te maken met goede ondersteuning van de keuzeprocessen. Deze leden maken zich hier zorgen over omdat de studiekeuze nu al twee jaar eerder gaat plaatsvinden, namelijk na het tweede jaar vmbo. Zij vragen of er dan niet juist een groter risico is op uitval vanwege een onjuiste keuze. Hoe gaat de genoemde goede ondersteuning bij dit proces er exact uitzien? De voornoemde leden vragen of hier extra capaciteit op wordt ingezet. Uit recent onderzoek van het CBS7 blijkt dat de route via het beroepsonderwijs van essentieel belang is voor jongeren met een lagere sociaal economische achtergrond. Deze jongeren kunnen via het beroepsonderwijs alsnog doorgroeien naar een hoger opleidingsniveau. De leden vinden het van groot belang dat juist voor deze jongeren die mogelijkheid blijft bestaan. In het experiment kan worden gezocht naar mogelijkheden om onnodige belemmeringen op deze route weg te nemen, aldus de nota van toelichting. De leden vragen hoe dit streven zich verhoudt tot de nieuwe financiering van het mbo middels de cascade-constructie. Wordt de doorstroom hier juist niet door bemoeilijkt? De leden vragen de minister of het voornemen tot het afschaffen van de studiefinanciering juist niet een nieuwe belemmering is voor deze groep.

De leden van de D66-fractie vragen of de staatssecretaris kan aangeven in hoeverre praktische problemen hebben geleid tot de geschetste hindernissen in de overstap tussen vmbo en mbo, en in hoeverre het ging om wettelijke barrières. Deze leden vragen dit, omdat men wel juridische belemmeringen kan weghalen, maar als er sprake is van problemen die niet-juridisch zijn, maar bijvoorbeeld samenhangen met begeleiding, voorlichting of verschillen in werkwijzen, dat dan alleen het creëren van wettelijke ruimte geen soelaas zal bieden.

Zij vragen bijvoorbeeld hoe de experimenten eraan zullen bijdragen dat bij de vakmanschapsroute en technologieroute «een aantrekkelijke en uitdagende inhoud» wordt geboden. Hoe moeten deze leden de invulling van dit lovenswaardige streven precies voor zich zien, en waarom is hiervoor een experiment nodig, zo vragen de voornoemde leden. Wordt naast ruimte in de regelgeving ook extra financiële middelen beschikbaar gesteld voor de opleidingen die meedoen aan de experimenten? Deze leden vragen of de staatssecretaris de samenhang kan schetsen tussen voorliggend ontwerpbesluit en het wetsvoorstel «Focus op vakmanschap»8.

2. Kwaliteit als uitdaging

De leden van de VVD-fractie zijn met name ook content met de specifieke technologieroute, die naast de vakmanschapsroute wordt ingericht en die beoogt bij te dragen aan vermindering van de verwachte schaarste aan technische vakmensen. Zij vragen op welke manier bij de monitoring van deze regeling wordt beoordeeld of deze route inderdaad een positieve bijdrage hieraan levert. Tot slot vragen deze leden de Kamer tussentijds op de hoogte te stellen van de stand van zaken van de experimenten en na vier jaar een evaluatie van de experimenten naar de Kamer te sturen.

De leden van de SP-fractie merken op dat de experimenten de ruimte bieden aan scholen en instellingen om de kwaliteit te verbeteren. Het wordt deze leden niet helemaal duidelijk hoe dit dan wordt vormgegeven in deze experimenten. Is dit ook een doel dat gemonitord gaat worden en hoe wordt dat dan precies gedaan, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de D66-fractie lezen dat het experiment geldt voor een periode 2014–2022. Zij begrijpen dat een langere periode voor de experimenten nodig is, juist omdat het gaat om het doorlopen van het gehele programma. Toch vragen zij of ook tussentijds wordt gemonitord en geëvalueerd wat de effecten zijn van de experimenten zo dat ,waar nodig, tussentijds kan worden bijgestuurd.

3. Verkregen inzichten vanuit vm2

De leden van de SP-fractie merken op dat de nota van toelichting stelt dat uit de vm2 experimenten is gebleken dat een breed draagvlak binnen de school voor vmbo en de instelling voor mbo noodzakelijk is om een dergelijk experiment succesvol te laten zijn. In artikel 3, waarin de voorwaarden voor de samenwerking worden beschreven, lezen de leden dat de medezeggenschapsraad van de vmbo-school een adviesrecht heeft inzake het aangaan van dergelijke experimenten. Daartegenover heeft de ondernemingsraad van de mbo-instelling geen wettelijk adviesrecht. De voornoemde leden vragen hoe dan het brede draagvlak wordt gegarandeerd. Kan de minister toelichten of ouders en leerlingen die ook worden genoemd, worden betrokken in het hele besluitvormingsproces van het aangaan van een dergelijke samenwerking? In artikel 3, lid 9 staat dat voor deelname een reeds meerjarige samenwerking tussen de school en de instelling moet worden aangetoond. Waaruit dient deze samenwerking te bestaan, zo vragen deze leden.

4. Verscherpte exameneisen vo / vakmanschapsroute

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de bewindslieden bij de vakmanschapsroute vermelden dat afsluiting voor alle leerlingen mogelijk is, als aan een aantal vakken en onderdelen wordt voldaan. Eén van die onderdelen is per schooljaar 2013/2014 de rekentoets 2F. Zij vragen of dit betekent, dat voor leerlingen die ondanks veel inspanningen voor rekenniveau 2F geen voldoende behalen, deze route wordt afgesloten. Welke overwegingen liggen daaraan ten grondslag? Deze leden vragen of zulke leerlingen met enig maatwerk niet alsnog aan een startkwalificatie kunnen worden geholpen.

De leden van de PVV-fractie vragen de minister waarom er voor gekozen is dat leerlingen binnen de drie (kern)vakken (Nederlands, Engels en de rekentoets) één vijf is toegestaan. De leden vragen de minister ook of zij er ook iets in ziet om binnen deze drie vakken géén vijf, maar minimaal een vijfeneenhalf te verwachten van de leerlingen. Net zoals bij de havisten en vwo9»ers kan het hier ook betekenen dat wanneer je de lat hoger legt, de leerlingen hiernaar gaan streven.

De leden van de SP-fractie merken op dat, gegeven de aanscherping van de exameneisen voor vmbo, een vrijstelling van het examen niet mogelijk zal zijn zoals bij de vm2 experimenten. Dat kan betekenen dat gezien de voorgestelde doorlopende leerlijnen een leerling pas in leerjaar 5 of 6 bij (het eerste en tweede jaar van het mbo) bij uitval alsnog examen moet gaan doen voor een deel van het vmbo en wellicht twee jaar extra schoolkosten heeft gehad. De voornoemde leden vragen of dat klopt. Stel dat deze leerling inderdaad voor de rekentoets een vijf had en voor Nederlands en Engels een zes bij het vmbo-examen en dus wel mocht doorstromen naar het mbo-programma in het experiment, betekent dat dan dat hij of zij toch naar het reguliere mbo 2 mag als de rekentoets inderdaad is ingevoerd? Zo nee, wat krijgt deze leerling dan aangeboden als ze alsnog niet slagen voor de rekentoets, zo vragen deze leden.

5. Verblijfsduur

De leden van de SP-fractie merken op dat, indien de leerling in leerjaar 3 van het vmbo (leerjaar 1 van het experiment) het hele vmbo-examen met goed gevolg aflegt, hij/zij in het mbo wordt ingeschreven en de normatieve studieduur van het mbo geldt. De voornoemde leden vragen wat de motivatie zou kunnen zijn van zowel de school als de leerling om hier inderdaad gebruik van te maken. Levert dit niet voor beiden een financieel nadeel op?

De terugvaloptie vanuit het experiment naar het reguliere mbo wordt beschreven. Het blijft echter onduidelijk of, gezien de komende nieuwe wet10 , de inschrijving dan bij het reguliere mbo als eerste leerjaar gaat tellen of dat dan de leerjaren uit het experiment worden meegeteld. Zij vragen of de minister dit kan toelichten. De nota van toelichting stelt dat een aantal voorwaarden voor de terugvaloptie gewaarborgd moet zijn, zoals het aanbod van niet gehaalde vakken aan de leerling. Hoe worden deze voorwaarden geborgd, zo vragen deze leden tot slot.

6. Technologieroute

De leden van de PvdA-fractie achten het van groot belang, zowel voor de Nederlandse kenniseconomie als voor de kansen van individuele jongeren op de arbeidsmarkt dat een groter deel van de jongeren gaat kiezen voor een opleiding voor en daarna een baan in de techniek. Wat dat betreft, hopen de leden dat de technologieroute een succes gaat worden. De voornoemde leden vragen wat de minister gaat ondernemen om te voorkomen dat moeilijkheden bij het organiseren van de beroepspraktijkcomponent een struikelblok gaan vormen.

De leden van de D66-fractie vragen of de minister kan aangeven waarom is gekozen voor de sectoren techniek en landbouw binnen de technologieroute. Waarom krijgen bijvoorbeeld gezondheidszorg of andere sectoren geen mogelijkheid om een dergelijke route vorm te geven, zo vragen deze leden.

II Reactie van de minister en staatssecretaris

Algemeen

Het verheugt ondergetekenden dat de partijen met genoegen van het besluit hebben kennis- genomen en het belang onderstrepen van een goede samenwerking tussen vmbo en mbo, waardoor een betere doorstroom van vmbo naar mbo mogelijk wordt.

Met dit besluit worden oplossingen voor urgente problemen gezocht zoals: schaarste in verschillende sectoren van de arbeidsmarkt, inhoudelijke vernieuwing techniekonderwijs en betere aansluiting beroepsonderwijs en bedrijfsleven. De nieuwe extra wettelijke ruimte biedt ruimte voor zowel de «oude» doelgroep van vm2-leerlingen als voor «nieuwe» doelgroepen in relatie tot genoemde tekorten op de arbeidsmarkt.

De leden van de SP-fractie vragen waarom bij het wetsvoorstel tot het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs niet ook voor toetsing van de wet aan de praktijk is gekozen.

Het besluit regelt de mogelijkheid om te experimenteren met de inrichting van opleidingsroutes over de onderwijssectoren heen. Dat is bij genoemd wetsvoorstel (Kamerstuk II 33 187) niet het geval. Daarin worden geen nieuwe leerwegen geregeld, alleen wordt de inrichting van de bestaande leerwegen op een aantal punten aangepast: de intensivering en de verkorting van opleidingen. Hiervoor is geen experiment nodig. Voor zover het de bekostiging betreft wordt aan de Tweede Kamer nog het concept van de algemene maatregel van bestuur voorgelegd, waarbij tevens wordt ingegaan op de wenselijkheid en de mogelijkheid om een pilot in te richten.

1. Aanleiding

De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier wordt gemeten of de regeling gaat bijdragen aan het terugdringen van het voortijdig schoolverlaten en hoe het effect wordt gemeten van het competitiever maken van de route via het beroepsonderwijs ten opzichte van het algemeen vormend onderwijs.

Gedurende de experimenteerperiode worden de experimenten gemonitord. Bovendien wordt op basis van de monitoring een evaluatie uitgevoerd waarbij ook wordt bepaald in hoeverre de doelstellingen van de experimenten zijn gehaald. Deze doelstellingen zijn opgenomen in artikel 2 van het ontwerpbesluit. Belangrijke indicatoren daarbij zijn het aantal kinderen dat kiest voor de sector techniek, doorstroming van leerlingen in vmbo naar mbo (de beroepskolom), verbeterde programmatische aansluiting, keuze voor beroepskolom i.p.v algemeen vormend onderwijs, voor zover mogelijk verkorting leerroute en de ontwikkelingen in de aantallen voortijdig schoolverlaters. De exacte vormgeving van zowel monitor als evaluatie wordt nog uitgewerkt.

Deze leden vragen verder in hoeverre het de bedoeling is om ook het hbo daadwerkelijk aan te laten haken bij de regeling.

De experimenten zien, om te beginnen, op een betere doorstroming van leerlingen van vmbo naar mbo, aangezien deze overstap een kwetsbaar moment is in de onderwijsloopbaan van leerlingen. Zonder een mbo-diploma zijn leerlingen niet in het bezit van een startkwalificatie, wat hen erg kwetsbaar op de arbeidsmarkt maakt. Scholen en instellingen werken samen in het vorm geven van een goede overstap van vmbo naar mbo, waardoor deze groep leerlingen niet alleen de kansen vergroot op het behalen van een mbo-diploma en zo een goede voorbereiding en plek op de arbeidsmarkt krijgt, maar ook beter voorbereid kan worden op de start van een opleiding in het hbo. Hierover kunnen scholen en instellingen afspraken maken met een hogeschool. De experimenten bieden echter alleen voor de overgang van vmbo naar mbo meer wettelijke ruimte. Deze extra ruimte is niet nodig voor samenwerking met het hbo.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de experimentele fase, bij gebleken succes, al eerder dan 2022 wordt afgesloten.

Er is voor gekozen gebruik te maken van de wettelijke mogelijkheid om experimenten voor de maximale duur van acht jaar in te richten.

Reden om in voorliggend ontwerpbesluit te kiezen voor deze periode is dat een aantal cohorten leerlingen het experiment moeten hebben doorlopen om de effecten ervan in de praktijk te kunnen evalueren en op basis daarvan een verantwoorde beslissing te nemen over het al dan niet structureel maken van de geboden experimenteerruimte.

De leden van de SP-fractie vragen zich af of er niet een groter risico is op uitval omdat de studiekeuze van vmbo-leerlingen nu al twee jaar eerder gaat plaatsvinden.

Uit de ervaringen van vm2 hebben we geleerd dat een juiste studiekeuze van groot belang is voor een leerling om succesvol het experiment af te ronden. Binnen vm2 moest een leerling na het tweede jaar vmbo een keuze maken voor een mbo-opleiding. Dit bleek te beperkend waardoor veel vm2-leerlingen zijn overgestapt naar een andere route. In de nieuwe experimenten komen we hieraan tegemoet doordat de school en instelling een leerroute inrichten op basis van een opleidingsdomein in het mbo.

Met een goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding die doorloopt van het vmbo naar het mbo, wordt de leerling ondersteund bij de keuzes die hij gedurende het experiment maakt. Uit de ervaringen met vm2 is gebleken, dat goede afspraken over de loopbaanoriëntatie en -begeleiding de kans van slagen van het experiment vergroten.

Voorts vragen de SP-leden zich af hoe het streven naar het wegnemen van belemmeringen in de doorstroom zich verhoudt tot de nieuwe financiering van het mbo middels de cascade-constructie.

Voor leerlingen die deelnemen aan het experiment geldt dat ze de eerste twee jaar worden ingeschreven in het voortgezet onderwijs, waarvoor de school overeenkomstig bekostiging ontvangt11. Zodra de leerling bij de instelling staat ingeschreven geldt de reguliere mbo-bekostiging. Deze bekostiging is geregeld in het Uitvoeringsbesluit WEB. Er is afgesproken dat het concept voor de algemene maatregel van bestuur waarin de wijzigingen in de bekostiging worden uitgewerkt op basis van het wetsvoorstel doelmatige leerwegen, vóór de zomer aan de Tweede Kamer wordt voorgelegd, zodat zij zich daarover tijdig een oordeel kan vormen.

Daarnaast vragen de SP-leden zich af of het afschaffen van de studiefinanciering niet een nieuwe belemmering is voor deze groep. Ik ben voornemens in het hoger onderwijs een sociaal leenstelsel in te voeren, echter niet voor het mbo. Ik zie derhalve geen gevolgen van het sociale leenstelsel voor deze experimenten vmbo-mbo.

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre praktische problemen hebben geleid tot de hindernissen in de overstap tussen vmbo en mbo en in hoeverre het ging om wettelijke barrières. De vm2-experimenten hebben laten zien dat bij een soepele overstap van vmbo naar mbo een goede samenwerking tussen scholen en instellingen cruciaal is. De samenwerking kan door zowel praktische problemen als wettelijke beperkingen gehinderd worden. Praktische zaken zijn bijvoorbeeld de overlap tussen het vmbo- en mbo-programma, het tijdsverlies tussen het eindexamen vmbo en het begin van de mbo-opleiding en de overstap van de vmbo-leerling naar een andere school, het mbo. Maar ook het verschil in cultuur staat een goede samenwerking tussen vmbo en mbo in de weg.

Wettelijke barrières liggen in het volledig moeten afnemen van het vmbo- examen, wanneer het einddoel van het experiment vm2 een mbo-niveau 2 is (startkwalificatie). Binnen vm2 verviel de verplichting tot het volledig afnemen van het vmbo-examen, waardoor scholen en instellingen een verdergaande samenwerking konden aangaan en een geïntegreerde leerroute mogelijk werd gemaakt (mogelijk met tijdwinst). Deze verplichting voor het volledig afleggen van het vmbo-examen vervalt deels voor de vakmanschaproute. Voor beide nieuwe routes geldt tevens, dat meer flexibiliteit in het programma en het eindexamen vmbo wordt gecreëerd, waardoor leerlingen alle onderdelen van het vmbo-examen in het eerste jaar van het experiment kunnen afronden.

Bij de invoering van de experimenten met de vakmanschaproute en technologieroute worden scholen en instellingen begeleid om een goede samenwerking tot stand te brengen, leidend tot duidelijke afspraken over de aanvangcondities. In de afgelopen periode zijn daarvoor diverse landelijke bijeenkomsten geweest waarin de samenwerkende scholen en instellingen met hun hulpvragen terechtkonden.

Deze leden vragen voorts hoe de experimenten eraan zullen bijdragen dat bij de vakmanschap- en technologieroute een aantrekkelijke en uitdagende inhoud wordt geboden en waarom hiervoor een experiment nodig is.

De experimenten bieden scholen en instellingen via flexibiliteit in (het moment van afname van) het vmbo-examen, meer mogelijkheden om een geïntegreerde leerroute voor leerlingen vorm te geven. In de vakmanschaproute komt daar nog bij dat leerlingen niet het volledige vmbo-examen hoeven te doen. Door de ruimte die hiermee ontstaat, kunnen de samenwerkende vmbo-school en mbo-instelling beter bepalen welke stof wanneer het beste kan worden aangeboden, passend bij het niveau van de leerling. Door overlap weg te nemen en bijvoorbeeld verdieping in bepaalde stof aan te brengen kan een route aantrekkelijker en uitdagender voor de leerlingen worden ingericht. Door de extra wettelijke ruimte op experimentele basis aan te bieden kan goed worden onderzocht of de beoogde effecten worden bereikt. Ook biedt de experimentele vormgeving scholen en instellingen het voordeel dat de samenwerking minder vrijblijvend zal zijn.

De D66-leden vragen ook of er naast ruimte in regelgeving ook extra financiële middelen beschikbaar worden gesteld voor de opleidingen die meedoen aan de experimenten.

Voor de experimenten gelden de reguliere bekostigingsvoorschriften. De eerste twee jaar van het experiment12 is de leerling ingeschreven in het voortgezet onderwijs en ontvangt de school de reguliere vo-bekostiging. Na uiterlijk twee jaar wordt de leerling overgeschreven naar het mbo en geldt de mbo-bekostiging. Er worden geen extra financiële middelen voor de experimenten beschikbaar gesteld, maar verrekening van kosten tussen het vmbo en mbo is binnen het experiment wel mogelijk, zodat een geïntegreerde leerroute tussen het vmbo en mbo met de financiële middelen van beide sectoren kan worden vorm gegeven.

Tot slot vragen deze leden of de samenhang kan worden geschetst tussen voorliggend ontwerpbesluit en het wetsvoorstel «Focus op vakmanschap».

Het Actieplan mbo «Focus op Vakmanschap» beschrijft de beleidsvoornemens van het vorige kabinet, die het huidige kabinet wil voortzetten, om de kwaliteit van het mbo te verbeteren. Een belangrijk doel voor de komende jaren is het korter en aantrekkelijker maken van de opleidingsroute via het beroepsonderwijs. In het wetsvoorstel «Doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs» wordt een aantal van de voornemens van het Actieplan uitgewerkt, waaronder de verkorting en intensivering van opleidingen in het mbo. Hiermee wordt het mbo een beter alternatief voor ouders en jongeren die nu steeds vaker kiezen voor algemeen vormend onderwijs. De arbeidsmarkt heeft dringend behoefte aan goede vakmensen en niet ieder kind is geschikt voor (uitsluitend) theoretisch onderwijs. In dat licht bezien, wil ik middels deze experimenten de samenwerking tussen de vmbo-scholen en mbo- instellingen verbeteren en versterken, waardoor verdere invulling gegeven kan worden aan de genoemde doelen uit het Actieplan.

2. Kwaliteit als uitdaging

De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier bij de monitoring van de regeling wordt beoordeeld of de technologieroute inderdaad een positieve bijdrage levert aan de vermindering van de schaarste aan technische vakmensen.

Zoals aangegeven, worden de experimenten gedurende de experimenteerperiode gemonitord en wordt op basis van de monitoring een evaluatie uitgevoerd waarbij wordt bepaald in hoeverre de doelstellingen van de experimenten zijn behaald. Een belangrijke indicator voor het succes van de technologieroute is het aantal leerlingen dat kiest voor de sector techniek in het vmbo en vervolgens doorstroomt naar een technologische opleiding in het mbo, afgezet tegen de groep leerlingen die vanuit het vmbo kiest voor het havo.

Ook vragen de leden van de VVD-fractie om de Kamer tussentijds op de hoogte te stellen van de stand van zaken en na vier jaar een evaluatie van de experimenten naar de Staten Generaal te sturen. De leden van de D66-fractie vragen of tussentijds gemonitord en geëvalueerd wordt wat de effecten van de experimenten zijn zodat, waar nodig, tussentijds kan worden bijgestuurd.

In de regeling is opgenomen dat de minister binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van het besluit (en vervolgens na vier jaar) een evaluatie aan de Kamer stuurt. In de tussentijd vindt monitoring van de experimenten plaats om te bezien in hoeverre de doelstellingen van het besluit worden gerealiseerd.

De leden van de SP-fractie is het niet duidelijk hoe het verbeteren van de kwaliteit binnen de experimenten wordt vormgeven en of en hoe dit wordt gemonitord.

Scholen en instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor een goede kwaliteit van het onderwijs. De wettelijke ruimte die met de experimenten wordt gecreëerd, biedt beide organisaties ruime mogelijkheden om overlap weg te nemen, onderdelen van de vmbo- en mbo-programma’s te integreren en het onderwijs uitdagender en aantrekkelijker voor leerlingen te maken. Net als in het reguliere onderwijs, ziet de Inspectie van het Onderwijs toe op de kwaliteit van het onderwijs binnen de experimenten.

3. Verkregen inzichten vanuit vm2

De leden van de SP-fractie vragen hoe het brede draagvlak bij de mbo-instelling wordt gegarandeerd aangezien de ondernemingsraad hier geen wettelijk adviesrecht heeft.

Daarnaast vragen deze leden of ouders en leerlingen ook worden betrokken in het hele besluitvormingsproces.

Op zich is de constatering van de leden van de SP-fractie juist dat de ondernemingsraad van de mbo-instelling geen wettelijk adviesrecht heeft terzake van dergelijke projecten. Dat betekent echter niet dat er geen inspraak van de medezeggenschapsorganen mogelijk is. Op grond van artikel 8a.1.5, tweede lid, van de WEB komen het bevoegd gezag, de deelnemersraad, de ondernemingsraad en, in voorkomende gevallen, de ouderraad van de bve-instelling bijeen indien één van de raden daarvoor een reden ziet en daarom verzoekt. Het is echter geen voorwaarde die we aan het experiment stellen.

De leden vragen ook waaruit de meerjarige samenwerking tussen de school en de instelling dient te bestaan.

Wat betreft de samenwerking binnen het experiment geldt, dat er sprake moet zijn van een materiële samenwerking, waarbij de samenwerkingspartners een gezamenlijke werkorganisatie vorm geven, die hen in staat stelt de leerroute in te vullen.

Om aan dit vereiste te kunnen voldoen, is het nodig meerdere jaren te hebben samengewerkt, waardoor een gezamenlijke werkorganisatie ingericht kan worden. Aan de wijze waarop die samenwerking heeft plaatsgevonden, worden geen voorwaarden gesteld.

4. Verscherpte exameneisen vo / vakmanschaproute

De leden van de PvdA-fractie vragen of de vakmanschaproute voor leerlingen die voor de rekentoets op rekenniveau 2F geen voldoende behalen, wordt afgesloten en welke overwegingen daaraan ten grondslag liggen. Kunnen deze leerlingen niet met enig maatwerk alsnog aan een startkwalificatie worden geholpen zo vragen zij.

Alle leerlingen in het vmbo moeten de rekentoets op niveau 2F behalen. Voor de experimenten wordt hierin geen uitzondering gemaakt. Leerlingen in de vakmanschaproute kunnen als dat nodig is een jaar later examen doen. Het extra jaar kan gebruikt worden om leerlingen via extra uren rekenen (maatwerk) klaar te stomen voor de rekentoets. Het niveau 2F is nodig om in de samenleving, het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt goed te functioneren. Eerder is uw Kamer erover geïnformeerd dat het voor leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg mogelijk moet zijn om tijdelijk een lagere normering te hanteren.13 Uiteindelijk moeten echter alle leerlingen niveau 2F beheersen. Zoals in eerder genoemde brief aangegeven, wordt het implementatieproces nauwkeurig gemonitord.

De leden van de PVV-fractie vragen waarom er een vijf is toegestaan binnen de drie vakken (Nederlands, Engels en de rekentoets) en of het niet wenselijk is om geen vijf maar minimaal een vijfeneenhalf te verwachten.

Bij het bepalen van deze cijfers heeft de reguliere uitslagregel als uitgangspunt gediend. Leerlingen die regulier eindexamen vmbo doen, zijn geslaagd als het rekenkundig gemiddelde van de bij het centraal examen behaalde cijfers tenminste een vijfeneenhalf is. Deze eis is omgezet naar de situatie voor de leerlingen in het experiment. Met een vijf en twee zessen komt het rekenkundig gemiddelde voor deze drie vakken uit op afgerond een 5,7.

Wij zijn van mening dat we hiermee zoveel mogelijk recht doen aan de leerlingen in de vakmanschaproute, aangezien zij niet verplicht zijn het gehele vmbo-examen te doen.

De leden van de SP-fractie vragen of hun veronderstelling klopt dat een leerling die pas in leerjaar vijf of zes bij uitval alsnog examen moet doen voor een deel van het vmbo en wellicht al twee jaar extra schoolkosten heeft gehad.

Een leerling die uit het experiment valt, moet door de school en instelling naar een ander regulier traject worden geleid waarbij het programma aansluit bij het niveau dat de leerling heeft bereikt en dat leidt tot een regulier vmbo – of mbo-diploma. Afhankelijk van de specifieke situatie kan het zijn dat een leerling- als hij niet het gehele vmbo-examen heeft gedaan – alsnog een deel van het vmbo-examen moet doen. De kosten die hieraan verbonden zijn, gelden ook voor reguliere vmbo-leerlingen.

Daarnaast vragen deze leden of een leerling in het experiment die heeft voldaan aan de cijfers voor de drie kernvakken en dus mag doorstromen naar het mbo-programma in het experiment, ook door mag naar het reguliere mbo 2 als de rekentoets is ingevoerd. En als dit niet het geval is, wat krijgt deze leerling dan aangeboden als ze alsnog niet slagen voor de rekentoets, zo vragen deze leden.

Een leerling die in het experiment zit, volgt in beginsel een leerroute in de vakmanschaproute waarbij hij vanuit het vmbo doorstroomt naar het mbo waarmee wordt samengewerkt. Leerlingen, ouders en school hebben daarover duidelijke afspraken gemaakt. Het is in principe niet de bedoeling dat leerlingen vanuit de vakmanschaproute naar een mbo 2-opleiding buiten het experiment doorstromen, aangezien het om leerlingen gaat die mogelijk geen vmbo-diploma hebben. Mocht een leerling onverhoopt toch uit het experiment vallen of een andere keuze maken, dan moet de leerling door de school en instelling naar een ander regulier traject worden geleid waarbij het programma aansluit bij het niveau dat de leerling heeft bereikt en dat leidt tot een regulier vmbo- of mbo-diploma. Hierover moeten de school en instelling duidelijke afspraken maken.

Dit staat overigens los van de rekentoets, aangezien alle leerlingen in het vmbo en op mbo niveau 2 op termijn aan de rekentoets zullen moeten voldoen.

5. Verblijfsduur

De leden van de SP-fractie vragen wat de motivatie kan zijn van zowel de school als de leerling om gebruik te maken van de mogelijkheid om het hele vmbo-examen in leerjaar één van het experiment af te ronden, omdat dit voor beiden financieel nadeel oplevert.

Met de mogelijkheid het hele vmbo-examen in leerjaar één van het experiment af te ronden, wordt binnen het experiment meer flexibiliteit in het programma en het eindexamen vmbo gecreëerd. De samenwerkingspartners krijgen door deze flexibiliteit meer mogelijkheden om te bepalen wanneer welke stof het beste kan worden aangeboden, afgestemd en geëxamineerd op het niveau en de behoefte van de leerling. Hiermee kan het programma efficiënter worden ingericht. Dat is een van de doelen van het experiment.

Voor de leerling kan het afronden van het vmbo-examen in leerjaar drie betekenen dat hij de route een jaar sneller doorloopt en een jaar eerder het mbo-diploma behaalt, dan een leerling in het reguliere vmbo en mbo. Deze tijdwinst kan de route voor de leerling juist aantrekkelijker maken, waardoor hij gemotiveerd blijft. De leerling maakt minder kosten omdat hij een jaar korter op school zit en hij kan mogelijk sneller de arbeidsmarkt op.

De vmbo-school hoeft voor de leerling een jaar minder onderwijs te verzorgen, daarvoor ontvangt de school geen bekostiging.

De leden van de SP-fractie vragen zich verder af of een deelnemer die gebruik maakt van de terugvaloptie bij de komende nieuwe wet14 dan weer wordt ingeschreven als eerste leerjaar, of dat de leerjaren uit het experiment worden meegeteld.

Een leerling in een experimentele leerroute ontvangt maximaal twee jaar vo-bekostiging, daarna start de reguliere mbo-bekostiging. Als een leerling uitvalt en terugvalt in het reguliere mbo, dan telt de verblijfsduur in het experiment mee.

Het wetsvoorstel «Doelmatige leerwegen» beoogt de leerroute van vmbo via het mbo (naar het hbo) een aantrekkelijk alternatief te laten zijn voor de route via het algemeen vormend onderwijs (avo). Daartoe moeten de opleidingen binnen het mbo intensief en compact worden en moeten leerlingen zoveel mogelijk direct op het juiste niveau instromen in het mbo. Onnodig stapelen binnen het mbo wil ik ontmoedigen, maar stapeling voor leerlingen voor wie dat nodig is blijft goed mogelijk, ook financieel. Er is afgesproken dat het concept voor de algemene maatregel van bestuur waarin de bekostiging wordt uitgewerkt, vóór de zomer aan de Tweede Kamer wordt voorgelegd, zodat zij zich daarover tijdig een oordeel kan vormen.

De leden vragen verder hoe de voorwaarden voor de terugvaloptie worden gewaarborgd. Zoals eerder gezegd, moeten de school en instelling de leerling die onverhoopt toch uit het experiment valt of eruit stapt, naar een ander regulier traject leiden waarbij het programma aansluit bij het niveau dat de leerling heeft bereikt en dat leidt tot een regulier vmbo- of mbo-diploma. Dat betekent dat zij ervoor moeten zorgen dat zij bepaalde examenonderdelen alsnog aan de leerling moeten aanbieden. Bij de aanvraag voor het verkrijgen van de experimenteerstatus zal het samenwerkingsverband (vo en mbo) de terugvaloptie(s) moeten omschrijven en aangeven welke afspraken hierover zijn gemaakt. Alleen aanvragen met een duidelijke en goede terugvaloptie voor leerlingen worden gehonoreerd.

6. Technologieroute

De leden van de PvdA-fractie vragen wat wordt gedaan om te voorkomen dat moeilijkheden bij het organiseren van de beroepspraktijkcomponent een struikelblok gaan vormen.

Aangezien de technologieroute wordt vorm gegeven binnen een sector waarin naar verwachting een tekort is aan geschoold personeel, zou het vinden van een geschikte beroepspraktijkplek in principe geen probleen horen te zijn. Mocht dat in een individueel geval wel zo zijn, dan dienen de samenwerkingspartners, met betrokkenheid van het bedrijfsleven in de regio, daarvoor een gepaste oplossing te vinden. Vanaf de start van het experiment hebben ze daar ongeveer 2 jaar de tijd voor.

De leden van de D66-fractie vragen zich af waarom is gekozen voor de sectoren techniek en landbouw en waarom de zorg bijvoorbeeld geen mogelijkheid krijgt een technologieroute vorm te geven.

De technologieroute staat open voor alle leerlingen in de theoretische leerweg en voor de leerlingen in de gemengde leerweg in de sectoren techniek en groen. Vanwege de tekorten in deze sector is bewust voor gekozen met deze sector een experiment te beginnen. Binnen de gemengde leerweg sluiten deze sectoren het beste aan bij technologische opleidingen in het mbo. Technologie is hierbij breed opgevat. De technologieroute beslaat in het mbo alle kwalificaties op niveau 4 binnen het bereik van de domeinen A tot en met H en P. Zorg en Welzijn valt niet binnen één van de opleidingsdomeinen.

Wel is het mogelijk om binnen de genoemde opleidingsdomeinen een opleiding aan te bieden die tegemoetkomt aan de techniekbehoeften binnen de zorg.


X Noot
1

mbo: middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
2

vmbo: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
3

Kamerstuk 33 187

X Noot
4

hbo: hoger beroepsonderwijs

X Noot
5

vm2: vm2 is een OCW/LNV experiment in het kader van de leergang vmbo-mbo2

X Noot
6

Kamerstuk 31 524, nr. 152

X Noot
7

cbs: Centraal Bureau voor de Statistiek

X Noot
8

Kamerstuk 33 187

X Noot
9

vwo: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs

X Noot
10

Kamerstuk 33 187

X Noot
11

Indien een leerling in het derde jaar het vo-deel van het programma voltooid heeft dan wordt de leerling ingeschreven bij de mbo instelling (artikel 9, lid 3)

X Noot
12

Het experiment start in leerjaar drie van het vmbo.

X Noot
13

Kamerstukken 2012–2013, 31 332, nr. 19.

X Noot
14

Kamerstuk 33 187

Naar boven