Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 30079 nr. 32 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 30079 nr. 32 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 november 2011
In het Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 18 mei 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 30 079, nr. 30) heb ik toegezegd u te informeren over de mogelijkheden om opstroom positief te waarderen in het Toezichtkader van de Inspectie van het Onderwijs. Met deze brief voldoe ik aan mijn toezegging.
In het overleg van 18 mei werd opgemerkt dat scholen die leerlingen de kans bieden onderwijs te volgen op een hoger niveau, daarvoor beloond zouden moeten worden. Het geschetste beeld was dat de inspectie een negatieve waardering uitspreekt als leerlingen bijvoorbeeld na een vmbo-TL naar het havo gaan (opstroom) en daar vervolgens blijven zitten.
De wijze waarop de leerresultaten van scholen worden vastgesteld, is sinds 1 augustus 2010 in de Wet op het voortgezet onderwijs vastgelegd. Wat tot de leerresultaten wordt gerekend en op welke wijze deze worden berekend is uitgewerkt in het Inrichtingsbesluit WVO en Regeling leerresultaten VO. De waardering van de leerresultaten van een school door de inspectie wordt onder meer bepaald door vast te stellen of leerlingen op het verwachte niveau een diploma halen in de daarvoor geldende cursusduur. Leerlingen die daarin slagen worden door de inspectie als «neutraal» gewaardeerd (conform de verwachtingen). Leerlingen die op een hoger niveau een diploma behalen worden positief gewaardeerd, leerlingen die langer over hun opleiding doen dan de geldende cursusduur worden negatief gewaardeerd. Een leerling die opstroomt en vervolgens blijft zitten wordt door de inspectie neutraal gewaardeerd en niet negatief. De veronderstelling dat opstroom wordt tegenhouden om te voorkomen te worden «afgestraft», omdat de inspectie zittenblijven negatief waardeert, is dan ook onjuist.
Het betreft hier een relatieve waardering: hoe presteert de school ten opzichte van vergelijkbare scholen? De waardering op de opbrengstenkaart van de inspectie geeft per school aan dat de prestaties:
– rond het gemiddelde liggen (dit betreft 50% van de scholen);
– onder het gemiddelde liggen (dit betreft 15% van de scholen);
– boven het gemiddelde liggen (dit betreft 15% van de scholen);
– ruim onder het gemiddelde liggen (dit betreft 10% van de scholen);
– ruim boven het gemiddelde liggen (dit betreft 10% van de scholen).
Ik heb de inspectie gevraagd te analyseren of haar waardering verandert als zittenblijven niet meer negatief en/of opstroom positiever dan nu wordt gewaardeerd. De uitkomst van de analyse door de inspectie is dat bij de bepaling van het onderbouwrendement, als zittenblijven niet langer negatief wordt gewaardeerd, bij ruim 83% van de scholen de waardering niet verandert. Bij circa 3% van de in de analyse meegenomen scholen wordt een negatieve waardering positief en bij circa 3% van de scholen wordt de positieve waardering negatief. Bij 11% verandert niet de waardering, maar alleen het niveau van de waardering (positief wordt meer of minder positief en negatief wordt meer of minder negatief). De oorzaak dat anders waarderen van zittenblijven weinig effect heeft, is dat het onderbouwrendement nu al bijna volledig wordt bepaald door de mate van opstroom dan wel afstroom. Zittenblijven heeft daardoor weinig effect op de waardering.
Als zittenblijven niet negatief wordt gewaardeerd en opstroom positiever wordt meegewogen, blijft de waardering van ruim 80% van de scholen hetzelfde. Circa 4% van de scholen krijgen dan een positieve waardering in plaats van een negatieve waardering, maar ruim 3% van de scholen krijgt dan een negatieve waardering in plaats van een positieve waardering. Er is dus wel sprake van verschuivingen, maar het totaalbeeld verandert niet noemenswaardig. Ook hier geldt dat bij 13% van de scholen niet de waardering verandert, maar alleen het niveau van de waardering (positief wordt meer of minder positief en negatief wordt meer of minder negatief).
De inspectie heeft dezelfde analyse gemaakt voor de bovenbouw. Voor ruim 70% van de scholen verandert de waardering dan niet en bij 20% van de scholen verandert alleen het niveau van de waardering. Circa 5% van de scholen krijgt een positieve waardering in plaats van een negatieve waardering. Daarentegen verandert de waardering van de inspectie voor circa 5% van de scholen van positief in negatief.
Mijn conclusie is dat het wenselijk is dat opstroom positiever gewaardeerd wordt dan nu het geval is. Dit zou voor een substantieel percentage van de scholen meer recht doen aan de door hen geleverde inspanning. Een wijziging in de waardering van de opbrengsten door de inspectie is echter geen sinecure. Sinds 1 augustus 2010 zijn de zogenoemde leerresultaten opgenomen in de Wet op het voortgezet onderwijs, het Inrichtingsbesluit en in de Regeling leerresultaten VO. Een eventuele aanpassing wil ik dan ook plaatsen in het licht van een herziening van de gehele opbrengstbeoordeling van VO-scholen.
Dit ligt in lijn met mijn actieplan Beter presteren, dat zich in het bijzonder richt op versterking van ambities en betere prestaties van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Daarin vervult het criterium «toegevoegde waarde» een belangrijke rol. Criteria op basis waarvan toegevoegde waarde van het onderwijs kan worden bepaald zijn nog niet voldoende doorontwikkeld om goed te kunnen hanteren. De Inspectie, de VO-raad en OCW zijn met elkaar in gesprek om te komen tot een nieuw toezichtkader. Daarin wordt ook gesproken over passende indicatoren voor opbrengsten.
De inspectie heeft een gefaseerde aanpak om te komen tot een herziene opbrengstbeoordeling. De invoering van een toegevoegde waardebenadering biedt op tal van punten veel mogelijkheden. Vanzelfsprekend zal overleg gevoerd met de VO-raad en alle andere betrokkenen, zoals besturen, leraren en ouderorganisaties. Allereerst zal een hoofdlijnenschets worden opgesteld (begin 2012), waarna consultatierondes en een testfase zullen volgen. Een en ander moet uitmonden in een herziene opbrengstenbeoordeling in het voorjaar van 2014.
Ik acht het doelmatiger om eventuele aanpassingen in het toezichtkader om de opstroom te stimuleren niet nu door te voeren, maar deze mee te nemen in de ontwikkeling van de bepaling van de toegevoegde waarde en de doorwerking daarvan in het Toezichtkader.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30079-32.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.