Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 30012 nr. 52 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 30012 nr. 52 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 juni 2015
Met deze brief informeer ik u over de voortgang van de pilots flexibilisering en experimenten vraagfinanciering die zijn aangekondigd in de brief over leven lang leren, en die met uw Kamer zijn besproken op 21 januari (Kamerstuk 30 012, nr. 41) en 12 februari 2015 (Handelingen II 2014/15, nr. 54, item 5).
Het advies van de commissie Rinnooy Kan en de maatregelen die ik met de Minister van SZW heb aangekondigd in de brief over leven lang leren van 31 oktober 2014, hebben veel in beweging gezet. De constatering dat het voor de huidige en toekomstige arbeidsmarkt essentieel is dat mensen zich voortdurend blijven ontwikkelen om duurzaam en flexibel inzetbaar te blijven wordt breed gedeeld. De urgentie om voortdurend nieuwe kennis en vaardigheden te verwerven en bestaande competenties op peil te houden, neemt toe.
Deze gedeelde urgentie zie ik terug in het feit dat hoger onderwijsinstellingen actief bezig zijn met leven lang leren. Ook werkgevers en brancheverenigingen zijn enthousiast over de mogelijkheden voor meer maatwerk en vraaggerichtheid die geboden worden binnen de aangekondigde maatregelen. Zij zien de noodzaak om de leercultuur onder werkgevers en werknemers te versterken. Dit alles leidt tot veel nieuwe dynamiek. Het is goed om te zien dat veel hogescholen serieus bezig zijn met het versterken van deeltijdonderwijs. Er ontstaan nieuwe samenwerkingsverbanden en er wordt gezocht naar verbeterde samenwerking met werkgevers.
De afgelopen periode is de aanpak en inhoudelijke invulling van de pilots flexibilisering nader uitgewerkt en besproken met hogescholen, universiteiten en branches. De NVAO en de Inspectie van het Onderwijs zijn daar nauw bij betrokken zodat ook in accreditaties en bij inspectietoezicht goed wordt aangesloten bij de pilots. Over de experimenten vraagfinanciering is intensief overleg gevoerd met de Vereniging Hogescholen, de NRTO, VNO-NCW en afzonderlijke brancheorganisaties en instellingen. Er is met deze partijen constructief gesproken over het kader waarbinnen de experimenten plaats kunnen vinden en de opleidingen die aan het experiment kunnen meedoen. Er is daarbij ook expliciet naar de ICT-opleidingen gekeken, zoals gevraagd in de motie Lucas.1 De keuze voor opleidingen en de kaders voor het experiment, die op basis van deze overleggen gemaakt zijn, worden in deze brief nader toegelicht.
De pilots flexibilisering en experimenten met vraagfinanciering kennen een sterke samenhang. De doelstellingen zijn vergelijkbaar: zowel de pilots als de experimenten zijn gericht op het vraaggerichter en flexibeler maken van het deeltijd hoger onderwijs en het vergroten van deelname en diplomering. De combinatie van de pilots (werken met flexibele opleidingstrajecten op basis van leeruitkomsten en leerwegonafhankelijke beoordeling), met de experimenten vraagfinanciering versterkt de mogelijkheden tot maatwerk en vraaggericht aanbod. Daarom is het goed wanneer de instellingen die deelnemen aan de experimenten vraagfinanciering deze deelname combineren met deelname aan de pilots flexibilisering. De schaal van de experimenten en de pilots zal van elkaar verschillen. De pilots flexibilisering zijn in beginsel gericht op alle opleidingen deeltijd en duaal hoger onderwijs (hbo en wo) in alle sectoren. De experimenten vraagfinanciering betreffen alleen het hoger beroepsonderwijs en worden gestart voor opleidingen in een beperkt aantal sectoren: Techniek (incl. ICT), Zorg en Welzijn. Deze sectoren staan voor een aanzienlijke uitdaging om in de toekomst over voldoende en goed gekwalificeerde medewerkers te beschikken. Een flexibel, vraaggericht aanbod kan hieraan een bijdrage leveren. De experimenten vraagfinanciering zetten, naast de pilots, een verdergaande stap naar een vraaggericht en flexibel aanbod door ook de financieringsstructuur vraaggericht te maken (vouchers voor deelname aan geaccrediteerde opleidingen bij bekostigde of niet-bekostigde geaccrediteerde instellingen) en door het mogelijk te maken dat ook bekostigde hogescholen studenten kunnen werven en inschrijven voor gefaseerde modulaire deelname aan geaccrediteerde opleidingen en vestigingsplaatsonafhankelijk kunnen werken.
Hierna zal ik afzonderlijk ingaan op de pilots en de experimenten. In de bijlage is de brief aan hogescholen en brancheorganisaties opgenomen, waarin de kaders en randvoorwaarden van de pilots en experimenten in meer detail zijn uitgewerkt2.
Pilots flexibilisering
In de pilots flexibilisering van het hoger onderwijs voor volwassenen wordt de omslag gemaakt van aanbodgericht onderwijs naar flexibel en vraaggericht onderwijs, waarin de lerende volwassene centraal staat. Door leeruitkomsten als uitgangspunt te nemen, in plaats van te werken vanuit een vaststaand studieprogramma, kan op maat worden aangesloten op wat de volwassen student al aan kennis en vaardigheden heeft. Ook kan worden aangesloten op de mogelijkheden die de werkplek biedt voor het uitvoeren van leeractiviteiten voor de opleiding en op de behoeften van de werkgever. Door ruimte te bieden voor flexibilisering en door validering, werkend leren en online leren te versterken dragen de pilots bij aan het versterken van de aantrekkelijkheid van het aanbod van deeltijdse en duale opleidingen voor volwassenen en een vraaggerichte samenwerking met de arbeidsmarkt. Dit bevordert de gewenste omslag in de inrichting en organisatie van het deeltijdse en duale onderwijs en het versterken van de leercultuur. De pilots bieden een goede mogelijkheid om te onderzoeken wat de effecten zijn van het werken met flexibele trajecten op basis van leeruitkomsten, en waar mogelijke knelpunten liggen. Bij de evaluatie van de pilots zal ook worden bekeken in hoeverre de opbrengsten ook goed toepasbaar zijn in het voltijdonderwijs.
Voor de pilots flexibilisering zijn een subsidieregeling en een AMvB in ontwikkeling. De subsidieregeling zal op korte termijn worden gepubliceerd in de Staatscourant. Instellingen voor hoger onderwijs (bekostigd en niet-bekostigd, hbo en wo) kunnen medio oktober van dit jaar aanvragen indienen. Alle opleidingen deeltijd en duaal hoger onderwijs kunnen voor deelname in aanmerking komen (associate degree, bachelor en master). Het betreft een tenderprocedure waarin aanvragen op grond van de beoordeling van kwaliteit door de Minister worden gerangschikt op advies van een onafhankelijke commissie. Vanwege de samenhang met de experimenten vraagfinanciering zal voorrang worden gegeven aan instellingen die deel willen nemen aan zowel de experimenten vraagfinanciering als de pilots flexibilisering. In de AMvB flexibel hoger onderwijs voor volwassenen worden voorschriften vastgesteld voor de flexibele inrichting van opleidingen in de pilots. Hiertoe worden enkele bestaande wettelijke bepalingen buiten werking gesteld en vervangen door bepalingen gericht op de borging van de kwaliteit van flexibel ingerichte opleidingen op basis van leeruitkomsten. De AMvB zal – in het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure – na de zomer naar de Tweede en Eerste Kamer worden gestuurd. De planning is dat de AMvB uiterlijk begin 2016 wordt vastgesteld en gepubliceerd.
Experimenten vraagfinanciering
Vraagfinanciering in combinatie met meer vrijheid bij de inrichting van de opleiding, geeft naar verwachting een stimulans aan instellingen om vraaggerichter te gaan werken en tot een meer aansprekende, flexibele inrichting van het onderwijs te komen. In een systeem van vraagfinanciering ontvangen bekostigde instellingen niet langer de reguliere bekostiging voor de instroom in de betreffende opleidingen. In plaats daarvan ontvangen studenten vouchers waarmee zij kunnen kiezen voor onderdelen van een geaccrediteerde opleiding aan zowel publiek bekostigde als niet-bekostigde instellingen, waarbij ook werkgevers nadrukkelijk investeren in de opleiding van hun werknemer (cofinanciering). Voor deeltijdstudenten wordt het mogelijk gefaseerd en op modulaire basis deel te nemen aan geaccrediteerde deeltijdopleidingen in het hoger onderwijs, aan bekostigde en niet-bekostigde instellingen. Deze modulen kunnen zij op een meer flexibele manier stapelen, om op die manier hun diploma te behalen. Er gelden bij vraagfinanciering geen beperkingen ten aanzien van de locatie waar het onderwijs kan worden verzorgd. Dit meer flexibele en meer vraaggerichte aanbod leidt naar verwachting tot een hogere deelname aan het deeltijd hoger onderwijs en betere mogelijkheden voor studenten om alsnog een diploma in het hbo te behalen. Dit sluit aan bij de grote behoefte die er is op de arbeidsmarkt aan mensen met een kwalificatie op een hoger opleidingsniveau. Een vraaggerichter aanbod komt de match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt ten goede.
Om te kunnen starten met experimenten met vraagfinanciering is het van belang dat alle betrokkenen hun bijdrage leveren. Leven lang leren komt alleen van de grond als werkgevers, werknemers, onderwijsinstellingen en overheid vanuit hun eigen verantwoordelijkheid samen de handschoen oppakken. De overheid kan een belangrijke bijdrage leveren waar het gaat om het scheppen van de juiste kaders om deze experimenten mogelijk te maken (ruimte in wet- en regelgeving, financieringsstructuur, begeleidend onderzoek, etc.). Onderwijsinstellingen zijn aan zet als het gaat om het vormgeven van een vraaggerichter en flexibeler aanbod van deeltijdonderwijs, vanuit een duidelijke visie op aantrekkelijk deeltijdonderwijs. Om tot zo’n aanbod te komen is het van belang dat werkgevers hun onderwijsbehoefte goed kenbaar maken en dat zij bereid zijn te investeren in de experimenten. Cofinanciering van de vouchers door werkgevers is hierbij een onmisbaar element van de experimenten. De experimenten moeten leiden tot een versterkte samenwerking tussen onderwijsinstellingen en werkgevers en daarmee tot een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, waarbij de onderwijsinstelling te allen tijde eindverantwoordelijk blijft voor de inhoud van het onderwijs. Bij deze sterkere samenwerking is uiteindelijk iedereen gebaat: de deelnemende student, de onderwijsinstelling, de werkgever, en de samenleving als geheel.
De verwachting is dat de experimenten veel op zullen leveren voor alle betrokkenen. Tegelijkertijd vragen de experimenten ook een forse inzet van alle partijen, en zijn de uitkomsten vooraf niet zeker. Daarbij zijn alle betrokkenen afhankelijk van elkaars inzet. Voor alle partijen is het daarom van belang vooraf zekerheid te hebben over elkaars commitment om tot geslaagde experimenten te komen. Hoewel alle partijen aangeven interesse te hebben in deelname aan de experimenten, is het nog lastig om definitief aan te geven dat men mee zal doen. Dit is de reden dat ik geen convenant op hoofdlijnen met brancheorganisaties sluit, maar in deze brief, en de bijgevoegde brief die aan de instellingen wordt gestuurd, duidelijkheid bied over de randvoorwaarden en vormgeving van de experimenten. Deze uitwerking is het resultaat van overleg met de Vereniging Hogescholen, de NRTO en VNO-NCW/MKB-Nederland. Op basis van deze kaders kan het overleg de komende tijd daar plaatsvinden waar het hoort, tussen instellingen en de branches en individuele werkgevers. Zij kunnen vervolgens tot afspraken komen over samenwerking in de experimenten. Deze kaders vormen de basis voor de AMvB voor de experimenten vraagfinanciering.
Ik heb er vertrouwen in dat betrokkenen op lokaal en regionaal niveau tot concrete uitwerking van samenwerkingsafspraken kunnen komen en daarmee een goede gezamenlijke basis leggen voor geslaagde experimenten. Het gaat er dan bijvoorbeeld om dat (bekostigde en niet-bekostigde) hogescholen meer duidelijkheid geven over de wijze waarop zij werknemers met vouchers via maatwerktrajecten naar een diploma kunnen begeleiden, en dat werkgevers en branches meer duidelijkheid geven over hun daadwerkelijke behoefte aan opleidingen voor hun medewerkers, en de cofinanciering die daarbij hoort.
De hogescholen zullen uiterlijk 15 oktober 2015 moeten beslissen over hun deelname aan de experimenten, en dus is er voor die tijd duidelijkheid nodig over concrete bijdragen van werkgevers in de verschillende sectoren. Tot uiterlijk 15 oktober kunnen instellingen inschrijven op de regelingen voor de experimenten vraagfinanciering en voor de pilots flexibilisering. In het voorbereidende traject, op weg naar de implementatie van de experimenten in september 2016 (of zoveel eerder als mogelijk is), zal ik samen met de instellingen en branches inzetten op een goede voorlichting van werkenden over deze experimenten, zodat de aankomende studenten goed op de hoogte zijn van mogelijkheden en voordelen van de experimenten met vraagfinanciering.
Opleidingen in de experimenten
Eerder meldde ik u dat de experimenten vraagfinanciering plaats zullen vinden in de sectoren techniek, zorg en welzijn. Dit zijn sectoren die voor een aanzienlijke uitdaging staan om in de toekomst te beschikken over voldoende en goed gekwalificeerde medewerkers en die daarom behoefte hebben aan een goed, flexibel en vraaggericht onderwijsaanbod. Voor wat betreft de technieksector is al langere tijd bekend dat grote tekorten dreigen. Daarbij is de technieksector bij uitstek een sector die onder invloed van technologische en mondiale ontwikkelingen voortdurend verandert, waardoor een leven lang leren hier van fundamenteel belang is. Ook in bepaalde onderdelen van de zorgsector worden, gezien de veranderende zorgvraag door voortzettende vergrijzing, in de toekomst tekorten verwacht. De grote vraag naar personeel, in combinatie met de snelle technologische ontwikkeling en verschillende stelselwijzigingen, leiden ertoe dat daar op korte termijn grote behoefte is aan om-, bij- en vooral ook opscholing. In zorg en welzijn is de komende tijd vanuit OCW en VWS gezamenlijk extra aandacht voor het versterken van de aansluiting tussen het onderwijs en de sterk veranderende arbeidsmarkt. Doekle Terpstra is als aanjager van het Zorgpact gestart om de knelpunten te bespreken, goede voorbeelden te verspreiden en samenwerking te stimuleren.
De brancheorganisaties in de genoemde sectoren hebben de afgelopen periode hun behoefte aan specifieke opleidingen voor de experimenten vraagfinanciering geconcretiseerd. Het gaat om opleidingen waarbij een grote bereidheid van werkgevers bestaat om medewerkers op te leiden en een hbo-diploma te laten behalen en daar ook middels cofinanciering aan bij te dragen. Naar aanleiding van de motie van Lucas c.s. heb ik ook onderzocht of de experimenten vraagfinanciering verbreed kunnen worden met deeltijdopleidingen gericht op de sector ICT.3 Brancheorganisatie Nederland ICT heeft aangegeven met name behoefte te hebben aan opscholing richting developers-profielen en technisch systeemanalisten en dat de brede bachelor ICT/informatica goed aan deze behoefte tegemoet zou kunnen komen.
De inbreng van de brancheorganisaties heeft geleid tot een selectie van opleidingen voor de inschrijvingsfase van het experiment. Deze opleidingen zijn weergegeven in tabel 1. In deze tabel zijn ook de brede hbo-bachelor ICT, de hbo-bachelor Informatica en de hbo-bachelor Technische informatica opgenomen.
Opleiding |
Croho code |
---|---|
Bachelor Elektrotechniek |
34267 |
Bachelor Engineering |
30107 |
Bachelor Technische bedrijfskunde |
34421 |
Bachelor Werktuigbouwkunde |
34280 |
Bachelor Mechatronica |
30026 (in ontwikkeling) |
Bachelor ICT |
30020 |
Bachelor Informatie- en Communicatie Technologie |
34671 |
Bachelor Informatica |
34479 |
Bachelor Technische Informatica |
34475 |
Bachelor IT Servicemanagement |
34488 |
Associate Degree IT Servicemanagement |
80024 |
Associate Degree ICT – Telecom |
80109 |
Associate Degree Industriële Automatisering |
80110 |
Associate Degree Constructeur werktuigbouwkunde |
80076 |
Associate Degree Engineering |
80091 |
Associate Degree Maintenance & Mechanics |
80079 |
Associate Degree Technische bedrijfskunde |
80020 |
Associate Degree Mechatronica |
In ontwikkeling |
Associate Degree Civiele techniek Projectvoorbereiding en -realisatie |
80016 |
Associate Degree Projectleider techniek. |
80039 |
Bachelor Opleiding tot verpleegkundige |
34560 |
Bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH) |
34617 |
Bachelor Maatschappelijk Werk en Dienstverlening |
34616 |
Bachelor Social work |
34116 |
Bachelor Management in de zorg |
34538 |
Associate Degree Management in de zorg |
80011 |
Associate Degree sociaal werk in zorg en welzijn |
In ontwikkeling |
In het najaar van 2015, na inschrijving door de instellingen op de regeling voor de experimenten, besluit ik welke opleidingen definitief kunnen deelnemen aan de experimenten. Hierbij zal ik naar een aantal criteria kijken, die ik hierna nader toelicht. Het gaat erom dat de zeggingskracht van de experimenten voldoende is en dat de experimenten ook financieel haalbaar zijn. Hierover kan ik pas definitief besluiten op basis van de daadwerkelijke inschrijvingen.
Bij de beslissing over de definitieve lijst van opleidingen die kunnen deelnemen aan de experimenten, betrek ik de volgende criteria:
• Investeringsbereidheid werkgevers: Om tot een vraaggericht, flexibel aanbod te komen is het van belang dat werkgevers hun onderwijsbehoefte goed kenbaar maken en dat zij bereid zijn te investeren in de experimenten. Cofinanciering van de vouchers door werkgevers is hierbij een onmisbaar element van de experimenten. De investeringen die branches/werkgevers bereid zijn te doen in deze opleidingen in het kader van de experimenten blijken deels uit de onderbouwingen van de branches, waarop mijn initiële keuze van opleidingen is gebaseerd. Bij inschrijving voor de experimenten zal hierover meer duidelijkheid moeten zijn, als hogescholen met werkgevers afspraken hebben gemaakt over het opleiden van medewerkers en cofinanciering door werkgevers. De experimenten moeten leiden tot een versterkte samenwerking tussen onderwijsinstellingen en werkgevers en daarmee tot een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
• De zeggingskracht van het experiment: Een experiment met vraagfinanciering zal van voldoende omvang moeten zijn om lessen uit het experiment te kunnen trekken. Er is daarom een setting met per branche in ieder geval meerdere opleidingen of instellingen nodig. In de afweging zal worden betrokken dat toetreding van nieuwe opleidingen tijdens het experiment mogelijk is.
• De budgettaire consequenties: Een deel van de financiering van het experiment komt uit de reguliere bekostiging van het deeltijdonderwijs waarvan deelnemende, bekostigde opleidingen vrijwillig afzien. Voor de financiering van de experimenten is het daarom van belang dat er voldoende bekostigde opleidingen deelnemen aan het experiment. Vooral als sprake is van een erg scheve verdeling tussen slechts een of enkele publieke opleidingen in het experiment, tegenover een groot aantal niet-bekostigde opleidingen, zal de betaalbaarheid in het geding komen.
Bandbreedte voor de collegegeldtarieven binnen de experimenten
Tot slot wil ik hier nog duidelijkheid bieden over de bandbreedte voor het collegegeld die zal gelden in de experimenten vraagfinanciering. Ik heb in de brief over leven lang leren aangegeven dat de prijsvorming binnen de experimenten vrij is, binnen een nader te bepalen bandbreedte.
Een belangrijke veronderstelling, die onderzocht zal worden met de experimenten vraagfinanciering, is dat studenten over het geheel genomen een aantrekkelijker aanbod zullen krijgen, zodat de prijs/kwaliteitverhouding beter wordt ten opzichte van het huidige aanbod. Het gaat om een samenspel van verschillende factoren. Voor de vraag wat de student betaalt, is naast het tarief van het collegegeld en de waarde van de voucher ook de bijdrage van de werkgevers belangrijk. Maar daarnaast speelt het maatwerk dat de instellingen kunnen bieden een grote rol. De grotere flexibiliteit kan ertoe leiden dat studenten bijvoorbeeld hun werkplek beter kunnen benutten, en dat zij de opleiding sneller kunnen doorlopen omdat ze vrijstelling krijgen op basis van al verworven kennis. Deze vorm van kwaliteit is voor werkenden en hun werkgevers ook van groot belang.
Omdat ook het effect op de hoogte van het collegegeld en prijs/kwaliteitverhouding een belangrijk onderdeel is van de onderzoeksvraag van de experimenten, wil ik geen sterk beperkende bandbreedte voor de prijsvorming meegeven. Tegelijkertijd vind ik het van belang dat studenten beschermd worden tegen sterke prijsverhogingen ten opzichte van de huidige situatie. Ik kies daarom voor de volgende bandbreedte: De voucher heeft als waarde maximaal een bedrag van € 1.250 per 30 studiepunten (mocht het gevraagde collegegeld lager zijn, dan is de voucher dus ook minder). Het maximumtarief voor het collegegeld ligt op € 3.750 per 30 studiepunten. Hiermee sluit ik aan bij het gemiddelde instellingscollegegeld dat door hogescholen wordt gevraagd.4 Instellingen kunnen dus een tarief vaststellen tot aan dit maximum, maar kunnen er ook onder blijven. De student betaalt niet het hele tarief, maar krijgt van de overheid de voucher en daarnaast de bijdrage van de werkgever. Voor de student betekent dit dat, als de werkgever co-financiert, de eigen bijdrage ongeveer vergelijkbaar is met het huidige wettelijke collegegeld (naar rato van 30 studiepunten). Bovendien is voor de student vanaf 2017 het levenlanglerenkrediet beschikbaar waarmee een lening voor het collegegeld kan worden afgesloten.
Proces
Met deze brief zijn de kaders geschetst waarbinnen experimenten plaats kunnen vinden, en dus waarbinnen hogescholen en werkgevers met elkaar tot nadere invulling van samenwerkingsafspraken kunnen komen. Hogescholen kunnen in het najaar van 2015 inschrijven op de regeling voor de experimenten vraagfinanciering en eveneens voor de pilots flexibilisering. De wettelijke basis daarvoor wordt in een AMvB geregeld. Ik heb u toegezegd dat ik u de concept-AMvB voor zal leggen. Ik zal u de concept-AMvB’s voor de pilots en de experimenten na de zomer doen toekomen. Na de inschrijvingsperiode zal ik de balans opmaken en definitieve besluiten nemen over toelating van opleidingen tot de experimenten, waarbij financiële haalbaarheid en zeggingskracht van de experimenten leidende criteria zijn. De toegelaten instellingen kunnen dan verder gaan met hun voorbereiding. De inschrijvingen worden definitief na inwerkingtreding van de AMvB. Zowel de pilots als de experimenten zullen dan uiterlijk in september 2016 effect krijgen voor de eerste deelnemende studenten.
Eerder heb ik gemeld dat ik voor de maatregelen in het kader van leven lang leren € 65 mln additionele middelen ter beschikking stel. Voor de looptijd van de pilots flexibilisering bestem ik minimaal € 25 mln. Het is denkbaar dat, na definitieve vaststelling van de opleidingen die deelnemen aan de experimenten vraagfinanciering, nog een verschuiving plaatsvindt van gereserveerde middelen voor de experimenten vraagfinanciering naar de pilots flexibilisering.
Ik ben ervan overtuigd dat het met inspanningen van zowel VNO-NCW, als de Vereniging Hogescholen, de VSNU en de NRTO, mogelijk moet zijn een succes te maken van de pilots en experimenten. Op deze manier is het mogelijk forse stappen te zetten op weg naar een aantrekkelijk deeltijd hoger onderwijs en een begin te maken met de cultuuromslag die nodig is om leven lang leren te versterken.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
Kamerstuk 30 012, nr. 42. Aan de motie van het lid Mohandis c.s. (Kamerstuk 30 012, nr. 47) over de waarborg voor een transparante motivatie van het instellingscollegegeldtarief is uitvoering gegeven in mijn brief van 4 maart 2015 bij de aanbieding van de Monitor Beleidsmaatregelen 2014, (Monitor Beleidsmaatregelen 2014 – De relatie tussen beleidsmaatregelen, studiekeuze en studiegedrag, ResearchNed, januari 2015. Het gevraagde onderzoek naar het uitbreiden van het studievoorschot voor deeltijdstudenten boven de 30 jaar (motie van het lid Van Meenen c.s., Kamerstuk 30 012, nr. 49)) ontvangt u zoals toegezegd voor de begrotingsbehandeling.
Zie Monitor beleidsmaatregelen 2014, de relatie tussen beleidsmaatregelen, studiekeuze en studiegedrag, ResearchNed, januari 2015.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30012-52.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.