Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 30012 nr. 38 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 30012 nr. 38 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 december 2012
De arbeidsmarkt vraagt om een zo goed mogelijke benutting van bekwaamheden van werkenden. Voor een betere inzetbaarheid op de arbeidsmarkt is het van belang dat mensen zich blijven ontwikkelen. Op die manier blijven zij beter inzetbaar op de dynamische arbeidsmarkt. Nederland behoort, mede door ons kwalitatief hoogstaande onderwijs, tot de top 5 van meest concurrerende economieën. Deze positie behouden en versterken is van groot belang. Daarvoor is een visie op de toekomst nodig; een visie op onderwijs is daarin een onmisbare pijler. Ontwikkelingen als de economische crisis, de flexibilisering van de arbeidsmarkt en de hogere eisen, die worden gesteld aan kennis- en kwalificatieniveaus van werkenden, maken een Leven Lang Leren tot een noodzaak.
«Leven Lang Leren»-studenten hebben vaak andere behoeften en mogelijkheden dan studenten in het initiële onderwijs. Leven Lang Leren is ook binnen Europa een ambitie, die erop gericht is Europa te ontwikkelen tot: «de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang» (conclusies van het voorzitterschap, Europese Raad van Lissabon, 23 en 24 maart 2000).
Leven Lang Leren betekent dat je op elk moment in je leven je talenten verder kunt ontwikkelen en ook tijdens je werkzame leven een diploma kunt behalen. Dit heeft onder meer tot gevolg dat de studentenpopulatie steeds diverser wordt. Dat betekent dat het onderwijs qua inhoud en vormgeving hierop moet inspelen, bijvoorbeeld door meer flexibele routes aan te bieden zonder daarbij de kwaliteitswaarborgen los te laten. Het is daarbij ook van belang dat competenties die mensen via niet-formeel en informeel leren hebben verworven kunnen worden gevalideerd. Erkenning van verworven competenties (evc) is één van de methoden die voor validering kan worden gebruikt. Inzicht krijgen in wat mensen kennen en kunnen maakt het beter mogelijk om op de juiste plek terecht te komen. Validering van kennis en kunde kan ook de start zijn voor interne of externe doorstroom op de arbeidsmarkt en van activiteiten gericht op loopbaanontwikkeling. Validering draagt bij aan het beter functioneren van de arbeidsmarkt door het vergroten van de duurzame inzetbaarheid en arbeidsparticipatie van de beroepsbevolking. Validering wordt door de sociale partners en de overheid als een belangrijk arbeidsmarktinstrument gezien. Het in afgelopen juni met de sociale partners gesloten convenant heeft daarom ook de titel «Convenant ter stimulering van het arbeidsmarktinstrument EVC als onderdeel van een Leven Lang Leren» gekregen.
Daarnaast is validering (van leerresultaten) van niet-formeel en informeel leren ook van belang in het kader van om-, bij- en opscholing: het bevordert de toegankelijkheid van het onderwijs en het kan leiden tot efficiëntere, kortere opleidingstrajecten. Dit stimuleert de onderwijsdeelname en leidt tot verhoging van het kwalificatieniveau van de beroepsbevolking.
Deelname aan evc staat los van instroom en inschrijving in opleidingen; evc-trajecten vinden plaats buiten het onderwijs. Evc-trajecten worden tegen betaling door werkgevers en werknemers aangeboden door private erkende evc-aanbieders (dit kunnen ook onderwijsinstellingen zijn). Deze aanbieders moeten er voor zorgen dat de evc-trajecten en de ervaringscertificaten voldoen aan de eisen van de Kwaliteitscode EVC. Zij worden hierop extern beoordeeld door beoordelende organisaties, die eveneens privaat zijn.
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) heeft twee rapporten opgeleverd, die in dit verband van belang zijn. Gezien de onderlinge raakvlakken zend ik u een geïntegreerde beleidsreactie op beide rapporten. Het betreft ten eerste het rapport «Examencommissies en ervaringscertificaten in het mbo en hbo». Op 25 juni 2012 heeft de toenmalig staatssecretaris van OCW u dit rapport reeds toegezonden en u toegezegd dat – na een brede, diepgaande analyse – een beleidsreactie zou volgen. Met deze brief en de in bijlage 1 1 opgenomen «Analyse evc» voldoe ik aan deze toezegging. Ten tweede zend ik u het rapport «Goed verkort?» (zie bijlage 2)1 betreffende verkorte trajecten in het hbo, dat de Inspectie op 3 december 2012 heeft gepubliceerd. Hieronder volgt een samenvatting van de rapporten, de nadere analyse op het gebied van evc en de vervolgacties van de Inspectie, waarna ik mijn beleidsreactie geef. De reactie is mede namens de minister van Economische Zaken en ten aanzien van het onderwerp evc mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Samenvatting rapporten en analyse evc
Inspectierapport «Examencommissies en ervaringscertificaten»
De centrale vraag in dit onderzoek luidt: «Nemen examencommissies in het mbo en hbo op verantwoorde wijze beslissingen over vrijstellingen, maatwerktrajecten en diplomering als een kandidaat een ervaringscertificaat wil verzilveren?» In de aanbiedingsbrief van 25 juni 2012 bij het Inspectierapport «Examencommissies en ervaringscertificaten» (Tweede Kamer, Vergaderjaar 2011–2012, 31 288, nr. 295) is aangegeven dat in vergelijking met de Inspectierapporten in 2009 op een aantal onderdelen verbeteringen zijn gerealiseerd, maar dat het zorgwekkend is dat de kwaliteit van het overgrote deel van de ervaringscertificaten nog steeds onvoldoende is. Hierdoor ontstaan risico’s bij het verlenen van vrijstellingen en het verstrekken van diploma’s (op basis van ervaringscertificaten) door examencommissies in het mbo en het hbo. De kwaliteit van evc-trajecten en de afgegeven ervaringscertificaten moeten onomstreden zijn en de besluitvorming door examencommissies over het verlenen van vrijstellingen en het verstrekken van diploma’s moet deugdelijk zijn. Uit de analyse is gebleken dat er sprake is van meerdere probleemgebieden:
1) De kwaliteit van evc en ervaringscertificaten
Ondanks de heldere kwaliteitseisen die in de Kwaliteitscode EVC aan evc-aanbieders worden gesteld en de beschikbaar gestelde ondersteuning om aan deze kwaliteitseisen te voldoen, blijft het schrijven van een ervaringscertificaat en het daarin geven van een gedegen onderbouwing van de beoordeling lastig voor evc-assessoren. De eisen die bij ervaringscertificaten worden gesteld aan onderbouwing en verantwoording zijn hoog. Dat is ook nodig met het oog op het civiel effect van ervaringscertificaten. De kwaliteit van evc-assessoren en de interne kwaliteitsborging door evc-aanbieders schieten op dit punt tekort en het externe toezicht is niet waterdicht. In 2009 is gekozen voor een groeimodel («up-or-out systeem») voor het erkennen van evc-aanbieders voor onderscheiden evc-standaarden. Dat groeimodel had ertoe moeten leiden dat eind 2012 alle evc-aanbieders aan alle eisen van de Kwaliteitscode EVC zouden voldoen. Het gehanteerde systeem maakte het mogelijk dat erkende evc-aanbieders hun erkenning konden behouden, ook al voldoen ze niet altijd aan alle onderdelen van de Kwaliteitscode EVC. Tot nu toe waren geen waarborgen ingebouwd om tussentijds externe controles uit te voeren op de kwaliteit van afgegeven ervaringscertificaten.
2) de kwantiteit van evc-deelname
Niet alleen de kwaliteit van ervaringscertificaten, maar ook de kwantiteit van evc blijft achter bij de verwachtingen. Voor een kwalitatief goede bedrijfsvoering en voldoende kwaliteit van evc-trajecten en ervaringscertificaten is een substantiële omvang van uitgevoerde evc-trajecten per evc-aanbieder nodig. Het aantal evc-aanbieders is in de afgelopen periode gedaald. Voor zowel werknemers als werkgevers is evc een instrument in het kader van opleiden en diplomeren. Er zijn in het onderwijs ook andere instrumenten voor beoordeling en validering, zoals intake-assessments, vrijstellingsprocedures en examentrajecten. Mede door het gebruik van die alternatieve instrumenten loopt het aantal uitgevoerde evc-trajecten terug. Genoemde instrumenten zijn vaak aantrekkelijker dan evc vanwege de lagere kosten, minder tijdsinvestering en omdat daarbij niet hoeft te worden voldaan aan de eisen van de Kwaliteitscode EVC en er geen kosten voor externe beoordeling in het kader van evc-erkenning hoeven te worden gemaakt.
3) de effectiviteit van evc (verzilvering van ervaringscertificaten)
Evc heeft vele positieve effecten voor zowel de individuele evc-kandidaten als de bedrijven waarbij zij werkzaam zijn, zo blijkt uit het effectonderzoek van ProfitWise2. De geconstateerde effecten van evc en ervaringscertificaten zijn vooral toe te schrijven aan de diploma’s die na het evc-traject zijn behaald. Direct gebruik van ervaringscertificaten op de arbeidsmarkt, in het kader van in- en doorstroom en loopbaanontwikkeling, komt in de praktijk nog beperkt voor. Bij verzilvering van ervaringscertificaten in het mbo en het hbo doen zich ook problemen voor. Examencommissies zijn vaak terughoudend bij het in behandeling nemen van vrijstellingsverzoeken op basis van ervaringscertificaten, zeker wanneer deze zijn afgegeven door erkende evc-aanbieders die niet aan die onderwijsinstelling zelf zijn gelieerd. Gelet op de tekortkomingen in de kwaliteit van veel ervaringscertificaten zijn aanvullende maatregelen van examencommissies nodig om tot verantwoorde besluitvorming over te verlenen vrijstellingen te kunnen komen. Examencommissies hebben een eigenstandige verantwoordelijkheid en kunnen en mogen niet zonder meer de beoordeling van competenties zoals beschreven in het ervaringscertificaat overnemen. Dit stuit op onbegrip bij evc-deelnemers en hun werkgevers, die ten onrechte verwachten dat het oordeel van de erkende evc-aanbieder door examencommissies wordt gevolgd en dat vastgestelde competenties bij iedere instelling die de betreffende opleiding aanbiedt tot dezelfde vrijstellingen leiden.
Inspectierapport «Goed verkort?»
Aanleiding voor het Inspectieonderzoek naar (ver)korte trajecten in het hoger beroepsonderwijs waren externe signalen en publieke uitingen van instellingen. De Inspectie heeft onderzocht of (ver)korte opleidingen in het hoger beroepsonderwijs voldoen aan de voorwaarden voor kwaliteitsborging. Hierbij is onder andere gekeken naar de inrichting van het programma en de geprogrammeerde studiebelasting. Daarnaast is bekeken of en of de examencommissie haar wettelijke rol naar behoren heeft vervuld bij bijvoorbeeld de vrijstellingen van studiepunten in dergelijke (ver)korte opleidingen.
Het onderzoek begon met een aselecte steekproef van 50% van alle instellingen voor bekostigd en niet-bekostigd hoger onderwijs. De steekproef is aangevuld met opleidingen en instellingen waarover de Inspectie zich zorgen maakte, gezien de signalen en toezichtgegevens. Uiteindelijk zijn tien hbo-bacheloropleidingen van niet-bekostigde instellingen en drie hbo-bacheloropleidingen van bekostigde instellingen als risicovol geselecteerd voor nader onderzoek. Het betreft overwegend duale en deeltijdopleidingen. De Inspectie benadrukt dat het onderzoek risicogericht is en daarom niet representatief, waardoor er op basis van dit onderzoek geen stelselbrede conclusie kan worden getrokken.
De Inspectie oordeelt dat bij de dertien opleidingen «in meer of mindere mate onvoldoende wordt voldaan aan de wettelijke kwaliteitswaarborgen»3. Twaalf van de dertien opleidingen kunnen een aanzienlijk deel van de totale studielast niet of onvoldoende onderbouwen in termen van vrijstellingen of studie-inspanningen. Bij elf daarvan geldt dat voor een vijfde tot zelfs tweederde van de verwachte studielast van 240 EC4. Studielast bestaat uit studiepunten (ECTS). Studiepunten worden toegekend bij het succesvol afronden van een studieonderdeel, bijvoorbeeld door een tentamen, of aan de hand van vrijstellingen. Bij een aantal opleidingen worden te gemakkelijk studiepunten toegekend zonder dat daar leerdoelen of studie-inspanningen tegenover staan. In andere gevallen werden vrijstellingen van studiepunten door de examencommissie onvoldoende verantwoord door onderliggende documenten. De Inspectie constateert hiermee dat de formele processen waarbinnen de kwaliteit moet worden geborgd niet op orde zijn.
Naleving van de wettelijke kwaliteitswaarborgen is geen dwingende noodzakelijkheid voor het tot stand komen van de beoogde eindkwalificaties maar ondersteunt het realiseren ervan. De opleidingen voldoen niet aan de vereisten wat betreft het toekennen van studiepunten en verantwoord onderbouwen van vrijstellingen. Daardoor kan onvoldoende worden gegarandeerd dat de beoogde eindkwalificaties over de volle breedte en op het noodzakelijke niveau worden gerealiseerd, aldus de Inspectie. Daarmee doet de Inspectie overigens geen uitspraak over de kwaliteit van de onderzochte opleidingen en over het bereikte eindniveau. De beoordeling van de kwaliteit ligt bij de NVAO in het kader van accreditatie. Wat betreft de onderzochte opleidingen, kwam de NVAO bij recente accreditatie van drie opleidingen tot de conclusie dat de opleidingen voldoende basiskwaliteit kunnen garanderen; twee andere opleidingen voldeden niet en daar zijn herstelafspraken gemaakt. Van de overige acht opleidingen wordt het merendeel gevisiteerd in 2013 en de andere in 2014. Dit betekent dat de NVAO binnenkort – in het kader van het reguliere accreditatieproces – de kwaliteit van de opleidingen, die ze niet recent heeft beoordeeld, beoordeelt. De uitkomsten van het Inspectieonderzoek zijn aan de NVAO gemeld, zodat de conclusies bij toekomstige accreditaties als extra aandachtspunt worden meegenomen.
De Inspectie heeft met de dertien instellingen afspraken gemaakt om de tekortkomingen te herstellen. Een aantal daarvan heeft al actie ondernomen.
De instellingen krijgen maximaal één jaar – tot uiterlijk 1 december 2013 – de tijd om de tekortkomingen te herstellen en hierover aan de Inspectie te rapporteren. De termijn van een jaar is – ook in andere sectoren – gebruikelijk voor dit soort verbeterprocessen. Afhankelijk van de informatie, worden afspraken gemaakt voor de vervolgprocedure. De Inspectie volgt de voortgang en de ontwikkelingen op de voet en blijft in gesprek met de directies van de instellingen.
De Inspectie vraagt de instellingen bovendien na te gaan of andere opleidingen soortgelijke tekortkomingen vertonen. De Inspectie zal overleg voeren met de NRTO en de HBO-raad over structurele maatregelen die tot verbetering moeten leiden. De Inspectie verricht in 2014 – nadat de instellingen de tijd hebben gekregen voor verbeteringen – een tweede fase van het onderzoek. In die fase worden ook andere opleidingen van de betrokken instellingen en andere instellingen onderzocht.
De Inspectie onderzoekt daarnaast in 2013 in hoeverre de instellingen de nieuwe wettelijke voorschriften van Wet versterking besturing volgen wat betreft de examencommissie. Met die wet zijn belangrijke stappen gezet om de onafhankelijkheid en de deskundigheid van de examencommissie te versterken.
Beleidsreactie
Leren in deeltijd, afstandsleren en de combinatie van leren en werken zijn zeer waardevol voor volwassenen. Het is noodzakelijk dat ze programmatisch goed zijn vormgegeven en met voldoende waarborgen omkleed. Ik vind het zorgelijk, dat een aantal instellingen in het hoger beroepsonderwijs een verkorte studieduur niet goed kan verantwoorden, dat een aantal opleidingen niet voldoet aan de wettelijke kwaliteitswaarborgen en dat veel ervaringscertificaten die bij examencommissies in het mbo en hbo ter verzilvering worden aangeboden niet voldoen aan de eisen van de Kwaliteitscode EVC. De tekortkomingen bij verkorte trajecten in het hbo en de risico’s bij verzilvering van ervaringscertificaten die de Inspectie met haar onderzoeken aan het licht heeft gebracht passen niet bij professioneel en kwalitatief hoogstaand middelbaar en hoger beroepsonderwijs. Wie onderwijs verzorgt en flexibele routes wil aanbieden, moet ook in staat zijn om te voldoen aan kwaliteitswaarborgen, zoals een heldere verantwoording van verleende vrijstellingen. Dat zijn basisvoorwaarden waaraan elke instelling moet voldoen. Het is ook noodzakelijk dat tekortkomingen zo snel mogelijk worden hersteld. Daarom zijn er maatregelen genomen voor de versterking van de kwaliteitswaarborgen in het hoger onderwijs en informeer ik u over welke overige maatregelen ik van plan ben te nemen naar aanleiding van de hierboven samengevatte Inspectierapporten.
Specifieke maatregelen evc en verzilvering
Op grond van de uitgevoerde analyse wordt de Beleidsregel afgifte evc-verklaringen aangescherpt. Het doel hiervan is dat de kwaliteit van ervaringscertificaten voldoet aan alle eisen. Daarmee worden de risico’s bij verzilvering van ervaringscertificaten verminderd. Dat houdt onder meer in dat tussentijdse controles van ervaringscertificaten worden ingevoerd gedurende de erkenningstermijn, voor zowel nieuwe als bestaande erkende evc-aanbieders. Daarnaast worden geen erkenningen meer voor een jaar afgegeven aan evc-aanbieders waarbij meerdere of enkele tekortkomingen zijn geconstateerd (erkenningscategorieën 2 en 3 worden geschrapt). Als niet aan alle eisen van de Kwaliteitscode EVC wordt voldaan, is geen sprake meer van erkenning. Verder wordt een nieuwe eis opgenomen dat evc-aanbieders alleen mogen werken met gecertificeerde assessoren.
Naast deze aanscherping van bovengenoemde beleidsregel worden ook de werkafspraken met beoordelende organisaties aangescherpt. Er wordt in afspraken vastgelegd dat beoordelende organisaties werken met grotere steekproeftrekkingen van ervaringscertificaten bij de (her)beoordeling van evc-aanbieders en wordt een vorm van panelvisitatie en/of «peerevaluatie» voor de beoordelende organisaties uitgewerkt en ingevoerd.
Het ondersteuningsaanbod aan evc-aanbieders vanuit het Actieplan Kwaliteit EVC door het Kenniscentrum EVC zal worden voortgezet, met onder meer trainingen voor assessoren en examencommissies, handleidingen voor het schrijven van ervaringscertificaten en voorbeelden van good practices.
Verder ga ik samen met de MBO Raad, AOC Raad, HBO-raad en NRTO verkennen wat examencommissies aanvullend nodig hebben om hun rol en verantwoordelijkheid bij verzilvering van ervaringscertificaten beter te kunnen vervullen. Ik geef een extra impuls aan verdere professionalisering van examencommissies in het mbo, onder andere op het punt van verzilvering van ervaringscertificaten. Hiervoor worden extra middelen ingezet. De HBO-raad heeft aangegeven studiebijeenkomsten te willen organiseren voor examencommissies en eventueel handreikingen te vervaardigen voor het verzilveren van ervaringscertificaten c.q. het verlenen van vrijstellingen conform de vigerende wet- en regelgeving. Ook de NRTO heeft een plan van aanpak aangekondigd.
Wetsvoorstel Versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs
Het wetsvoorstel Versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs, dat onlangs aan uw Kamer is aangeboden, heeft tot doel om kwaliteitswaarborgen in het hoger onderwijs over de gehele linie aan te scherpen en ook het middelbaar beroepsonderwijs wat betreft de introductie van de aanwijzingsbevoegdheid. De maatregelen zijn er niet alleen op gericht eventuele kwaliteitsproblemen in het hoger onderwijs tijdig te signaleren en aan te pakken, maar geven ook handvatten om kwaliteitsproblemen in de toekomst te voorkomen.
Er zijn aanvullende maatregelen nodig die het gehele proces van examinering binnen de instellingen verder versterken. Met het wetsvoorstel wordt het onmogelijk gemaakt dat de leden van het instellingsbestuur of personen die binnen de instelling anderszins financiële verantwoordelijkheid dragen zitting hebben in de examencommissie en er zal worden verplicht dat in elke examencommissie een externe deskundige zitting heeft. Daarnaast wordt het accreditatiekader aangescherpt, doordat onder andere het gerealiseerde eindniveau en de wijze van examinering niet langer samen één beoordelingscriterium vormen. Op die manier kan een zwak resultaat bij één van de twee criteria niet langer gecompenseerd worden door een positief resultaat bij het andere criterium en vinden visitaties clustergewijs plaats, zodat vergelijkbare opleidingen op duidelijke wijze worden beoordeeld. Ook de rol van de Inspectie wordt de komende jaren uitgebreid, waardoor zij met het «risicogericht toezicht» nu ook bij ernstige vermoedens van risico’s op grond van (eigen) deskresearch een incidenteel onderzoek kan verrichten naast de bestaande mogelijkheden tot het verrichten van incidenteel onderzoek naar aanleiding van externe signalen (brandweerfunctie).
Stappen op langere termijn
De bevindingen van de Inspectie ten aanzien van examencommissies en ervaringscertificaten leiden tot een fundamentele bezinning op het evc-stelsel, de verantwoordelijkheid voor de kwaliteitsborging van evc als arbeidsmarktinstrument en het brede instrumentarium voor validering in het formeel onderwijs van niet-formeel en informeel leren. Met het oog op keuzes voor de langere termijn zal de komende tijd een toekomstbestendige inrichting van het evc-stelsel worden uitgewerkt. Deze uitwerking is een gezamenlijk proces van de overheid (de ministeries van OCW, SZW en EZ) en de sociale partners, waarbij ook de overige actoren en stakeholders worden betrokken. Er is afgesproken de focus te leggen op het directe gebruik van evc en alternatieve instrumenten ten behoeve van duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Het is de bedoeling dat dit proces in het voorjaar van 2013 uitmondt in een concreet voorstel, dat aan Uw Kamer kan worden voorgelegd.
Wat betreft het hoger beroepsonderwijs adviseert de Inspectie mij in het rapport «Goed verkort?» overleg te voeren met de instellingen over de best mogelijke vormgeving van duale opleidingen, deeltijdopleidingen en maatwerktrajecten voor specifieke groepen studenten. Deze aanbeveling neem ik over. Bij dat overleg is mijn vertrekpunt dat instellingen de studielast goed en transparant onderbouwen en evalueren. De Wet op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is op dat punt helder.5 Wel heeft de studielastberekening van de Inspectie discussie opgeroepen, omdat in de wet geen concrete methode staat om de studielast te berekenen. Daarom ben ik van plan te laten onderzoeken of en zo ja, hoe de normering van studielast preciezer kan worden vastgesteld.
Tevens zal ik in het overleg met de instellingen aan de orde stellen hoe de uitkomsten van het Inspectieonderzoek kunnen worden benut bij de vormgeving van de voorgenomen experimenten met grotere flexibiliteit en vraaggerichtheid in het deeltijdonderwijs. Al eerder is voorgesteld experimenteerruimte te bieden voor flexibilisering van het hoger onderwijs voor werkenden. Hiertoe wordt een Algemene Maatregel van Bestuur voorbereid op basis van het innovatieartikel 1.7a van de WHW. Het Inspectieonderzoek naar (ver)korte opleidingen zal ik mede als uitgangspunt hanteren voor het stellen van zorgvuldige randvoorwaarden voor de experimenteerruimte gericht op flexibilisering van het deeltijd hoger onderwijs voor volwassenen.
Daarnaast zal in maart 2013 een werkconferentie worden georganiseerd. Deze zal in het teken staan van de toekomst van het deeltijd hoger onderwijs, in het verlengde van de eerdere beleidsvoornemens (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 288, nr. 285). Sleutelwoorden hierbij zijn versterking van flexibiliteit en vraaggerichtheid van het aanbod. Het gaat daarbij om het realiseren van een betere aansluiting van de inrichting van deeltijdstudies op de kenmerken en behoeften van de doelgroep en de vraag van werkgevers. En het gaat om een wijze van financiering die bij deze flexibiliteit en vraaggerichtheid past, zoals vraagfinanciering. Het besluit om de langstudeerdersmaatregel af te schaffen heeft voor deeltijdstudies de consequentie dat de druk tot het comprimeren van de programmering van opleidingen is weggenomen en er ruimte is om de programmering te flexibiliseren en differentiëren. Ook dit zal ik betrekken bij het gesprek met de instellingen over de wenselijke ontwikkelingen op het gebied van inrichting en financiering van deeltijd hoger onderwijs.
Vervolg
Ik zal u in het voorjaar van 2013 informeren over de resultaten van het overleg met de instellingen en de voortgang van de vervolgacties naar aanleiding van de Inspectierapporten. Daarnaast zal ik in de loop van 2013 de bovengenoemde experimenteer-AMvB bij uw Kamer voorhangen.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
Profitwise. «Beloften, feiten en ongekende mogelijkheden. Onderzoek naar de effecten van EVC.» April 2011
EC staat voor European credit point. Een studiepunt omvat 28 studie-uren. Een voltijdse hbo-bachelopleiding bestaat in beginsel uit vier studiejaren van elk 60 EC, in totaal dus 240 EC, ofwel 6720 studie-uren.
In artikel 7.4, eerste lid, en artikel 7.4b WHW staan bepalingen opgenomen ten aanzien van studiepunten in ECTS en de studielast van hbo-opleidingen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30012-38.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.