Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 29984 nr. 398 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 29984 nr. 398 |
Vastgesteld op 5 april 2013
Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu hebben enkele fracties de behoefte om enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister en staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu met een reactie op de motie-De Graaf c.s. over de maatregelen naar aanleiding van de casus van het rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport over ProRail (Kamerstuk 29 984, nr. 386).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 maart 2013 aan de minister en staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. Bij brief van 4 april 2013 zijn deze door hen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Paulus Jansen
Adjunct-griffier van de commissie, Blacquière
Vragen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben grote moeite met de inhoud van de brief van de minister en staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (Kamerstuk 29 984, nr. 386), waarin zij antwoord geven op de motie-De Graaf c.s. (Kamerstuk 29 984, nr. 379). De brief staat vol open deuren, maar gaat maar minimaal in op de grote fouten die zijn gemaakt en de gevolgen daarvan.
De leden van de PVV-fractie accepteren dat er terughoudendheid moet zijn inzake bekendmakingen van namen en rugnummers (waar het gaat om overplaatsingen en ontslagen) maar eisen desalniettemin meer geïnformeerd te worden over het vervolg (zoals de aantallen, posities en verschuivingen) dan de minister en staatssecretaris nu van plan zijn.
Aangezien beide bewindslieden de schuldvraag zo duidelijk binnen de organisatie leggen, is het niet meer dan logisch dat de Kamer hier verder over wordt geïnformeerd.
De leden van de PVV-fractie willen voorkomen dat dit incident een precedent zou scheppen voor toekomstige bewindslieden om excuses te maken, de schuldvraag bij de ambtenaren te leggen en vervolgens de Kamer buitenspel te zetten.
De leden van de PVV-fractie blijven vraagtekens zetten bij deze gang van zaken en eisen daarom nader geïnformeerd te worden over het verdere proces, juist ook om een inschatting te krijgen van hoe zwaar hier intern aan wordt getild.
Vragen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie naar aanleiding van de motie-De Graaf c.s. over de genomen maatregelen naar aanleiding van het niet naar de Kamer sturen van het rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over ProRail (Kamerstuk 29 984, nr. 386). De leden van de SP-fractie zijn voor een groot deel content met de stappen die reeds genomen zijn om te voorkomen dat belangrijke informatie in de toekomst niet met de Kamer wordt gedeeld. Klopt het dat de Kamer vanaf nu van alle ILT-rapporten een overzicht krijgt, ook wanneer er geen beleidsreactie noodzakelijk wordt geacht? De leden van de SP-fractie stellen er prijs op wanneer de Kamer ook geïnformeerd wordt over rapporten die niet actief middels een beleidsreactie naar de Kamer worden gestuurd.
Nu wordt bij de leden van de SP-fractie de indruk gewekt dat ambtenaren nog steeds de beslissing nemen of een verzoek inzake de Wet Openbaar Bestuur (WOB) al dan niet politiek relevant is. Is de minister het eens met de leden van de SP-fractie dat alle WOB-verzoeken aan de politieke leiding zouden moeten worden gemeld en dat deze dan de afweging maakt of iets al dan niet politiek relevant is?
De leden van de SP-fractie willen wel graag geïnformeerd worden over de uitkomsten van het vooronderzoek van ABDTOPConsult en of dit uiteindelijk al dan niet heeft geleid tot het nemen van personele maatregelen. Het standpunt dat dit enkel een interne aangelegenheid is delen de leden niet, aangezien de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu zelf in het debat heeft aangegeven dat dit mogelijk personele consequenties heeft. Uiteraard verwachten de leden van de SP-fractie niet dat er in detail wordt getreden over personen, maar om hier in het geheel niet verder over geïnformeerd te worden vinden de leden van de SP-fractie ongewenst. Deze leden vernemen daarom graag waarom de Kamer hierover niet zou kunnen worden geïnformeerd.
Vragen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de minister en staatssecretaris op de motie-De Graaf c.s. (Kamerstuk 29 984, nr. 386). Deze leden zijn van mening dat het tekortschieten van procedures en afspraken, houding en gedrag, waardoor het heeft kunnen gebeuren dat het belangrijke rapport van de ILT niet naar de Kamer is gestuurd, de verantwoordelijkheid is van de betrokken bewindspersonen. De bewindspersonen moeten zorgen dat zij de interne organisatie op orde hebben, zodat zij de Kamer juist, volledig en tijdig informeren. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het de rol is van de Kamer om de bewindspersonen op dat laatste aan te spreken, en niet op het eerste. De leden van de D66-fractie danken de minister en staatssecretaris voor hun brief als reactie op de motie-De Graaf c.s., maar hebben hierover nog wel enkele vragen.
De leden van de D66-fractie zouden graag meer inzicht krijgen in de criteria om een rapport al dan niet naar de Kamer te sturen. Van de ILT-rapporten worden nu overzichten naar de Kamer gestuurd, maar daarnaast worden er natuurlijk nog tal van onderzoeken in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) uitgevoerd, bijvoorbeeld ter ondersteuning van beleidskeuzes. Deze leden begrijpen dat niet alle onderzoeken naar de Kamer worden gestuurd maar zouden wel inzicht willen hebben in welke onderzoeken worden uitgevoerd en welke wel en niet naar de Kamer worden gestuurd. Op basis waarvan wordt deze keuze gemaakt?
De leden van de D66-fractie vragen voorts of er bij de verscherping van procedures en afspraken, houding en gedrag specifiek is gefocust op het ministerie van I&M, of dat ook naar procedures bij andere ministeries en inspecties is gekeken.
Wij danken de leden van de fracties van PVV, SP en D66 voor hun inbreng en beantwoorden hun opmerkingen en vragen in twee delen. Eerst gaan wij in op de vragen die betrekking hebben op de wijze, waarop binnen het departement is omgegaan met de gemaakte fouten rondom het rapport inzake spooronderhoud. Daarna gaan wij in op de overige gestelde vragen.
Omgang binnen departement met gemaakte fouten
De leden van de PVV-fractie hebben moeite met de inhoud van de brief, omdat minimaal wordt ingegaan op de gemaakte fouten en de gevolgen daarvan. Zij eisen meer geïnformeerd te worden over het vervolg dan de minister en de staatssecretaris nu van plan zijn. De leden van de PVV-fractie willen voorkomen dat dit incident een precedent zou scheppen en blijven vraagtekens zetten bij de gang van zaken en eisen daarom nader geïnformeerd te worden over het verdere proces, juist ook om een inschatting te krijgen van hoe zwaar hier intern aan wordt getild.
In het verlengde hiervan geven de leden van de SP-fractie aan dat zij voor een groot deel content zijn met de stappen die reeds genomen zijn om te voorkomen dat belangrijke informatie in de toekomst niet met de Kamer wordt gedeeld. Wel willen zij graag geïnformeerd worden over de uitkomsten van het vooronderzoek van ABDTOPConsult en of dit uiteindelijk al dan niet heeft geleid tot het nemen van personele maatregelen. Deze leden delen het standpunt dat dit enkel een interne aangelegenheid is niet, aangezien de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu zelf in het debat heeft aangegeven dat dit mogelijk personele consequenties heeft. Uiteraard verwachten de leden van de SP-fractie niet dat er in detail wordt getreden over personen, maar om hier in het geheel niet verder over geïnformeerd te worden vinden de leden van de SP-fractie ongewenst. Deze leden vernemen daarom graag waarom de Kamer hierover niet zou kunnen worden geïnformeerd.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de minister en staatssecretaris op de motie-De Graaf c.s. (Kamerstuk 29 984, nr. 386). Deze leden zijn van mening dat het tekortschieten van procedures en afspraken, houding en gedrag, waardoor het heeft kunnen gebeuren dat het belangrijke rapport van de ILT niet naar de Kamer is gestuurd, de verantwoordelijkheid is van de betrokken bewindspersonen. De bewindspersonen moeten zorgen dat zij de interne organisatie op orde hebben, zodat zij de Kamer juist, volledig en tijdig informeren. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het de rol is van de Kamer om de bewindspersonen op dat laatste aan te spreken, en niet op het eerste.
Wij onderschrijven het standpunt, zoals verwoord door de leden van de D66-fractie. In het debat met uw Kamer op 31 januari 2013 heeft de minister aangegeven voornemens te zijn als volgt invulling te geven aan de uitvoering van de motie-De Graaf:
«Ik wil de motie zo interpreteren dat wij de Kamer specifiek voor deze casus zullen informeren over de systeemaanpassingen en organisatorische aanpassingen die wij hebben aangebracht. Je moet immers ook ergens een grens stellen aan wat je met de Kamer deelt. Dat betekent dus ook dat ik niet inga op personele consequenties. Ik neem aan dat de Kamer dat zal begrijpen. Ik vind dat niet iets wat wij met de Kamer moeten delen. Dat moet intern blijven. Wij hebben al aangegeven dat het zeker consequenties zal hebben.»
Deze interpretatie is door de indiener van de motie, de heer de Graaf, tijdens het debat desgevraagd geaccepteerd.
Zoals aangekondigd in onze brief van 14 februari 2013 is de heer Holtslag ingeschakeld om een vooronderzoek te doen naar de interne toedracht op basis waarvan wordt bepaald of een procedure gestart moet worden gericht op het nemen van personele maatregelen. Kort voor verzending van deze brief is de heer Holtslag van start gegaan en inmiddels heeft hij zijn werkzaamheden afgerond. Zijn rapportage heeft hij als personeelsvertrouwelijk aangemerkt, omdat het onvermijdelijk was over personen of functionarissen (tot personen herleidbaar) te schrijven gelet op de aard van zijn opdracht. In algemene zin kan worden gemeld dat de heer Holtslag het feitencomplex heeft gereconstrueerd dat ertoe heeft geleid dat het ILT-rapport over spooronderhoud niet tijdig naar de Tweede Kamer is gestuurd. Hij heeft geoordeeld dat de oorzaak zowel is gelegen in de ondersteunende voorzieningen als in de gevolgde werkwijze op ambtelijk niveau, alsmede dat er geen sprake is geweest van opzet. Daarnaast heeft hij enkele bevindingen die betrekking hebben op de organisatie en de werkprocessen. De niet personeelsvertrouwelijke elementen van zijn rapportage heeft de heer Holtslag verwoord in een brief die als bijlage is bijgevoegd1.
Overige vragen
De leden van de SP-fractie willen weten of het klopt dat de Kamer vanaf nu van alle ILT-rapporten een overzicht krijgt, ook wanneer er geen beleidsreactie noodzakelijk wordt geacht? De leden van de SP-fractie stellen er prijs op wanneer de Kamer ook geïnformeerd wordt over rapporten die niet actief middels een beleidsreactie naar de Kamer worden gestuurd.
Aan deze wens van de SP-fractie wordt tegemoet gekomen met de toezegging in de brief dat de Tweede Kamer vanaf nu maandelijks een overzicht ontvangt van de op de website van de ILT gepubliceerde rapporten. Het gaat hierbij om alle rapporten van thema-inspecties of ongevalsonderzoek, die de ILT uitvoert in de rol van onafhankelijk toezichthouder. Op dit overzicht staan ook die rapporten, die niet actief middels een beleidsreactie naar de Kamer worden gestuurd.
Nu wordt bij de leden van de SP-fractie de indruk gewekt dat ambtenaren nog steeds de beslissing nemen of een verzoek inzake de Wet Openbaar Bestuur (WOB) al dan niet politiek relevant is. Is de minister het eens met de leden van de SP-fractie dat alle WOB-verzoeken aan de politieke leiding zouden moeten worden gemeld en dat deze dan de afweging maakt of iets al dan niet politiek relevant is?
Wij zijn het met de leden van de SP-fractie eens dat het aan de bewindspersonen is om te bepalen wat politiek relevant is. Daar kan geen misverstand over bestaan. Tegelijkertijd komen er op een departement dagelijks grote stromen verzoeken binnen en zijn er anderszins talloze gebeurtenissen, die om actie vanuit het departement vragen. Deze stroom, waar WOB-verzoeken maar een klein onderdeel van uitmaken, is vele malen groter dan wij in persoon kunnen afhandelen. Daarom ondersteunt het ambtelijk apparaat ons, waarbij wij erop vertrouwen dat de juiste documenten tijdig aan ons worden voorgelegd. Voor dit proces dragen wij uiteraard de politieke verantwoordelijkheid. In de brief hebben wij specifiek voor WOB-verzoeken aangekondigd dat de alertheid van de organisatie voor de politieke relevantie van WOB-verzoeken moet toenemen. In de praktijk zal dit betekenen dat WOB-verzoeken actiever onder de aandacht van de ambtelijke en politieke leiding worden gebracht dan tot dusverre het geval was.
De leden van de D66-fractie zouden graag meer inzicht krijgen in de criteria om een rapport al dan niet naar de Kamer te sturen. Van de ILT-rapporten worden nu overzichten naar de Kamer gestuurd, maar daarnaast worden er natuurlijk nog tal van onderzoeken in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) uitgevoerd, bijvoorbeeld ter ondersteuning van beleidskeuzes. Deze leden begrijpen dat niet alle onderzoeken naar de Kamer worden gestuurd maar zouden wel inzicht willen hebben in welke onderzoeken worden uitgevoerd en welke wel en niet naar de Kamer worden gestuurd. Op basis waarvan wordt deze keuze gemaakt?
Deze vraag van de leden van de D66-fractie betreft de criteria voor het naar de Kamer sturen van rapporten en het overzicht over alle onderzoeken die door of in opdracht van het ministerie worden uitgevoerd.
De criteria, waar de leden van de D66-fractie naar vragen, zijn niet eenduidig te formuleren. Het vertrekpunt is de actieve informatieplicht die de regering jegens de Kamer heeft en die er in de kern uit bestaat dat wij de Tweede Kamer actief dienen te voorzien van informatie, die de Kamer ons vraagt en van informatie, waarvan wij redelijkerwijs kunnen aannemen dat de Kamer er in verband met zijn controlerende en medewetgevende taak over wil beschikken. Of het politiek relevant is om een specifiek rapport naar de Kamer te sturen vergt een beoordeling die sterk afhankelijk is van de context. Rapporten die de grondslag vormen voor een belangrijke beleidskeuze die in de Kamer voorligt, zijn per definitie politiek relevant en dienen aan de Kamer te worden gezonden. Onder omstandigheden kan zeer specialistisch technisch onderzoek dat normaliter niet aan de Kamer wordt gezonden echter ook politiek relevant worden in het licht van een in de Kamer gevoerd of nog te voeren debat. Ons uitgangspunt is dat we open en transparant zijn. Rapporten waarvan wij menen dat ze voor de Kamer politiek relevant zijn of zouden kunnen zijn, sturen wij actief naar de Kamer. Tevens proberen we in onze brieven richting de Kamer zo duidelijk mogelijk aan te geven welke informatie, inclusief onderzoeksrapporten, bij de gemaakte keuzes betrokken is.
Ten aanzien van het door deze leden gevraagde overzicht van de onderzoeken die worden uitgevoerd dient onderscheid gemaakt te worden tussen de verschillende onderzoeksrapporten, die door of in opdracht van ons departement worden opgesteld:
• Op de rapporten van de ILT zijn wij in onze brief van 14 februari 2013 reeds ingegaan, waarbij naar aanleiding van de voorliggende casus een onduidelijkheid in de procedure is weggenomen.
• Van (wetenschappelijk) onderzoek dat wordt verricht door kennisinstituten die ressorteren onder het departement zoals het Planbureau voor de Leefomgeving en het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) worden onderzoeksrapporten aan de Tweede Kamer gestuurd. Van het PBL ontvangt de Tweede Kamer ook het werkprogramma. Daarnaast is het beleid van deze instellingen om publicaties actief openbaar te maken via de website.
• Door of in opdracht van Rijkswaterstaat, de uitvoeringsorganisatie van IenM, wordt veel, veelal gespecialiseerd technisch onderzoek verricht in het kader van aanleg en beheer en onderhoud van infrastructuur. Dergelijke onderzoeksrapportages worden niet aan de Tweede Kamer gezonden, tenzij dit politiek relevant is, bijvoorbeeld als onderdeel van besluitvormings-documenten over infrastructuurprojecten, die aan de Kamer worden gezonden. Daarnaast is het beleid om de betreffende onderzoeksgegevens zoveel mogelijk openbaar toegankelijk te maken.
• Door of in opdracht van de beleidsdirecties wordt regelmatig onderzoek verricht in het kader van de beleidsvorming, waarbij wordt gezocht naar onderbouwing van beleidskeuzes, die worden overwogen. Indien wij een beleidskeuze maken en de Kamer hierover wordt geïnformeerd wordt het hieraan ten grondslag liggende onderzoek gemeld aan de Kamer.
Gezien de uiteenlopende onderzoekstypen, waarvan binnen het departement sprake is, wordt hierover niet een alomvattend overzicht bijgehouden.
De leden van de D66-fractie vragen voorts of er bij de verscherping van procedures en afspraken, houding en gedrag specifiek is gefocust op het ministerie van I&M, of dat ook naar procedures bij andere ministeries en inspecties is gekeken.
Er is primair gekeken hoe de procedures, afspraken, houding en gedrag binnen het ministerie van IenM nu zijn en in de praktijk uitwerken en hoe deze kunnen worden verbeterd. Op onderdelen is daarbij gebruik gemaakt van de kennis en ervaring van andere departementen, bijvoorbeeld daar waar het gaat om de afhandeling van WOB-verzoeken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984-398.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.