29 924 Toezichtsverslagen AIVD en MIVD

Nr. 92 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 april 2012

Tijdens de regeling van werkzaamheden op 18 april jl. (Handelingen II 2011/12, nr. 78, item 4, blz. 27–28) heeft het lid Eijsink (PvdA) mij om opheldering gevraagd over de repatriëring van een sergeant uit Kunduz. Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek.

Ik neem integriteit serieus. Het stelsel van vertrouwensfuncties levert daar een bijdrage aan. Bij het ministerie van Defensie behoren alle militaire functies en ongeveer 85 procent van de burgerfuncties tot de vertrouwensfuncties. In mijn brief van 12 maart jl. (Kamerstuk 33 000 X, nr. 73) heb ik uiteengezet hoe Defensie voorkomt dat deze functies worden vervuld door medewerkers die niet in bezit mogen zijn van een Verklaring van geen bezwaar (VGB). De Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD) controleert op een aantal momenten of bij een werknemer aanleiding bestaat de VGB niet te verstrekken of in te trekken. Dit kan onder meer aan de orde zijn wanneer een werknemer justitiële antecedenten heeft. De controle van de MIVD heeft plaats bij de aanstelling en wordt vervolgens periodiek herhaald. Tevens heeft een controle plaats voorafgaande aan een uitzending. Tijdens de procedure die kan leiden tot intrekking van de VGB krijgt de werknemer vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid de gelegenheid hierop zijn zienswijze te geven. Daarna wordt een definitief besluit genomen waarbij de zienswijze van de werknemer wordt betrokken.

In 2011 is de MIVD begonnen met een periodieke controle van justitiële gegevens (dynamiseren). In de brief van 28 oktober 2011 (Kamerstuk 29 924, nr. 71) heb ik gemeld dat op dat moment bij ongeveer 200 vertrouwensfunctionarissen aanleiding zou kunnen zijn tot intrekking van de VGB. Onder hen bevond zich de bewuste onderofficier.

Zoals ik in de brief van 12 maart jl. heb uiteengezet wordt naast deze periodieke toetsing elke rotatie uit te zenden militairen extra getoetst om het risico van de uitzending van een veroordeelde militair zo klein mogelijk te houden. De informatie over zijn justitiële antecedenten zijn daarbij vlak voor zijn uitzending naar Kunduz aan het licht gekomen. Op dat moment is ten onrechte niet het besluit genomen de medewerker niet uit te zenden. Dit is voor mij nu aanleiding de procedures inzake de toetsing voorafgaande aan uitzending aan te scherpen.

Vervolgens is omwille van de extra zorgvuldigheid een onderzoek uitgevoerd naar de feiten en omstandigheden in het kader van het hernieuwde veiligheidsonderzoek. Een besluit tot intrekking van een VGB bij een medewerker mag niet lichtvaardig worden genomen zeker als betrokkene intussen is uitgezonden. Met inachtneming van de zienswijze van de desbetreffende sergeant en de zaak van de korporaal P is het zorgvuldig afgewogen besluit genomen om de VGB van betrokkene in te trekken. Dientengevolge is hij gerepatrieerd. Uiteraard kan de sergeant bezwaar aantekenen tegen het besluit en kan hij daarna ook in beroep gaan bij een onafhankelijke rechter. Ik wacht het vervolg af. Ik acht het niet wenselijk in een brief aan de Kamer verder in te gaan op individuele personen. Desgevraagd ben ik bereid de Kamer vertrouwelijk te informeren.

De minister van Defensie, J. S. J. Hillen

Naar boven