nr. 21
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 mei 2007
De commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
heeft in het kader van haar taak genoemd in artikel 64, tweede lid, onder
a, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (WIV 2002) een
onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de uitvoering van de Wet veiligheidsonderzoeken
(WVO) door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Naar aanleiding
van dit onderzoek heeft de commissie een toezichtsrapport vastgesteld. Dit
rapport bevat geen informatie die zicht biedt op de in concrete gevallen gebruikte
middelen, geheime bronnen of het actuele kennisniveau van de AIVD en is derhalve
volledig openbaar. Het toezichtsrapport dien ik met mijn reactie, conform
artikel 79, vijfde lid, van de WIV 2002, aan beide kamers der Staten-Generaal
te zenden. Het rapport treft u bijgaand aan.1
Het aanwijzen van vertrouwensfuncties en het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken
is een omvangrijke taak van de AIVD. In 2006 werden er door of onder mandaat
van de AIVD meer dan 45 000 veiligheidsonderzoeken afgehandeld. Door
verschillende maatschappelijke ontwikkelingen is de vraag naar veiligheidsonderzoeken
de afgelopen jaren gestegen en veranderd. In het jaarverslag van de AIVD over
2006 wordt in hoofdstuk 9 uitvoerig ingegaan op de beleidsmatige respons van
de AIVD op deze ontwikkelingen. Gelet op de omvang van de onderhavige taken
en dynamiek waarmee deze moeten worden uitgevoerd stemt het mij tot tevredenheid
dat de commissie slechts enkele kleine verbeterpunten heeft gesignaleerd.
In het navolgende ga ik nader op de desbetreffende aanbevelingen in.
De praktijk bij de administratieve naslagen die de politie onder mandaat
van de AIVD uitvoert wordt, conform de aanbevelingen genoemd in de conclusies
7.2 en 7.4, in overeenstemming gebracht met het handboek AIVD.
De totstandbrenging van de door de commissie in de conclusies 7.5, 7.7,
7.8 en 7.9 aanbevolen nadere regelgeving is ter hand genomen en zal naar het
zich laat aanzien nog dit jaar worden voltooid.
Ook de aanbevelingen van de commissie in de conclusies 7.15 en 7.16 inhoudende
het opnieuw bezien en omschrijven van de in verschillende veiligheidsonderzoeken
aangebrachte differentiatie en het waar mogelijk harmoniseren van de uitvoering
van veiligheidsonderzoeken door de AIVD en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
(MIVD) zullen worden opgevolgd. Zoals de minister van Defensie in zijn reactie
van 23 maart 2007 op het toezichtsrapport van de commissie inzake de
uitvoering van de WVO door de MIVD reeds aangaf zijn hiertoe inmiddels reeds
enkele stappen gezet. Evenals mijn ambtgenoot van Defensie acht ik het echter
van belang er op te wijzen dat er waar het gaat om risicovol gedrag reële
verschillen bestaan tussen enerzijds Defensie en de krijgsmacht en anderzijds
civiele sectoren. Deze verschillen rechtvaardigen een uiteenlopende aandacht
voor en beoordeling van bepaalde antecedenten. Zo wordt er op goede gronden
bij Defensie strenger gekeken naar en geoordeeld over antecedenten betreffende
drugs en wapens dan gebruikelijk is bij functies in de burgermaatschappij.
Dit neemt echter niet weg dat waar er sprake is van vergelijkbare vertrouwensfuncties
met vergelijkbare veiligheidsrisico’s, de in te stellen veiligheidsonderzoeken
en de beoordeling van de daarmee verkregen antecedenten ook op vergelijkbare
wijze dienen plaats te vinden. Dit niet alleen omdat uit een oogpunt van rechtmatigheid
gelijke gevallen gelijk dienen te worden behandeld maar ook omdat de efficiency,
onder meer door de mogelijkheid van het uitwisselen van verklaringen van geen
bezwaar, daarmee is gediend. Aan een optimale uitvoering van de aanbevelingen
van de commissie zal ik dan ook van harte meewerken.
Rest mij nog een opmerking te maken over de door de commissie gesignaleerde
overschrijdingen van de wettelijke termijn voor het afgeven van een verklaring
van geen bezwaar. Het doet mij deugt dat de commissie de keuze van de AIVD
onderschrijft in voorkomende gevallen, in het belang van de nationale veiligheid,
voorrang te verlenen aan een zorgvuldige uitvoering van veiligheidsonderzoeken
boven het strikt aanhouden van de wettelijke termijn. Dit neemt echter niet
weg dat ik erop toe zal zien dat de AIVD met kracht blijft werken aan het
verkorten van de doorlooptijden van de veiligheidsonderzoeken waarvan de commissie
melding maakt.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst