Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29854 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29854 nr. 3 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 november 2004
Dinsdag 2 november jl. werd de heer Theo van Gogh in zijn woonplaats Amsterdam vermoord. Deze aanslag met terroristisch karakter heeft Nederland enorm geraakt, niet alleen vanwege de wijze waarop zij werd gepleegd en het vermoedelijke motief van de daad, maar vooral ook vanwege de onomkeerbare conclusie dat sommigen in onze samenleving vergaand geradicaliseerd zijn en de implicaties van deze conclusie voor de leefbaarheid van de samenleving en de onderlinge verhouding van bevolkingsgroepen daarin. Nederland kan en mag zich niet neerleggen bij het gegeven dat kleine minderheden met moord en geweld hun opvattingen doorzetten en een klimaat scheppen waarin anderen hun eigen overtuiging en mening niet meer zouden durven uiten. Afwijkende meningen hebben wij aanvaard in onze samenleving. Wij zijn er trots op dat wij door de eeuwen een veilig heenkomen hebben geboden aan wie elders vervolgd werd vanwege geloof of opvatting. Wie evenwel met geweld zijn geloof en mening aan anderen wil opleggen of respect daarvoor wil afdwingen, verdient geen ruimte.
Nederland is een open en verdraagzame samenleving en moet dat blijven. De aanslag op Van Gogh mag daar niets aan veranderen. Maar de wijze waarop we met de moord en met de dreiging van radicalisering omgaan, zal daar bepalend voor zijn. Zo er ooit aanleiding was om gemeenschappelijk, vastberaden en met besef van verantwoordelijkheid een dreiging het hoofd te bieden, dan nu. Een open, verdraagzame en saamhorige samenleving kan zich alleen handhaven, als overheid en samenleving in staat zijn om de dreigende aantasting daarvan te bestrijden op een wijze die tegelijk effectief is en recht doet aan de waarden die daarmee beschermd moeten worden. Kleine geradicaliseerde groepen of mensen die het recht in eigen hand nemen en met geweld hun gelijk willen halen – of dat nu radicale islamisten zijn of degenen die in reactie scholen, moskeeën en kerken in brand steken –, vergiftigen de onderlinge verhoudingen en maken dat het beleid door angst en vrees beheerst dreigt te gaan worden. We mogen ons niet neerleggen bij die dreiging. We moeten hier uitkomen en we zullen hier uitkomen. Maar het zal niet eenvoudig zijn en niet een kwestie van snelle resultaten. Het zal inspanningen en middelen vereisen om onze samenleving veiliger te maken. Het zal bovenal de inzet van heel de samenleving vergen. Vrijheid, veiligheid en vreedzaam samenleven, zijn niet primair het resultaat van wetten, politie en justitie, maar van saamhorigheid, van wederzijds respect en van de verantwoordelijkheid die we bereid zijn jegens elkaar te aanvaarden.
In deze brief met bijlagen willen wij u informeren over de achtergronden van de aanslag. Daarbij zij aangetekend dat het strafrechtelijk onderzoek naar de moord gaande is en dat daarnaast het inwinnen van informatie over en onderzoeken van de gebeurtenissen waarmee deze samenhangt, doorgaat. Getracht is evenwel in deze brief, binnen een uitermate kort tijdsbestek, een zo volledig mogelijk beeld te bieden, zodat slechts een beperkt een vertrouwelijke aanvulling nodig is in het kader van de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Zoals u begrijpt kan deze openheid niet gelden voor het lopende strafrechtelijke onderzoek. Wij gaan in deze brief in op de voorlopige conclusies die uit de aanslag getrokken moeten worden en de implicaties daarvan voor het beleid.
In de brief van 2 november jl. is reeds medegedeeld dat Mohammed B., een 26-jarige in Amsterdam geboren man van Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, is aangehouden in verband met de moord van Van Gogh. Mohammed B., is op 5 november jl. door de rechter-commissaris in bewaring gesteld. Hij wordt verdacht van moord op Van Gogh, poging tot moord op een politieagent, subsidiair poging doodslag, poging tot doodslag op voorbijgangers c.q. omstanders, overtreding van de Wet Wapens en Munitie alsmede deelname aan een criminele organisatie met terroristisch oogmerk, samenspanning tot moord met een terroristisch oogmerk op de heer Van Gogh en/of mevrouw Hirsi Ali en/of anderen.
Op 2 november zijn nog acht andere personen aangehouden. Vier van deze acht zijn door de rechter-commissaris eveneens in bewaring gesteld. Zij worden er van verdacht deel uit te maken van dezelfde criminele organisatie en ook vanuit die organisatie en/of in een ander verband, betrokken te zijn geweest bij samenspanningshandelingen tot moord op Van Gogh, Hirsi Ali en/of anderen. Twee verdachten zijn door de rechter-commissaris in vrijheid gesteld, omdat onvoldoende ernstige bezwaren aanwezig waren om de bewaring te bevelen. Een van deze twee verdachten is in vrijheid gesteld, terwijl de andere verdachte is overgedragen aan de Vreemdelingenpolitie van de regio Amsterdam-Amstelland. De twee andere verdachten zijn heengezonden door de officier van justitie. Voor zover bekend in de huidige stand van het opsporingsonderzoek, blijken ze niet in direct verband te kunnen worden gebracht met de feiten waarvoor zij waren aangehouden.
Zoals uit de op 4 november jl. openbaar gemaakte brieven blijkt, spelen radicaal islamitische opvattingen in deze zaak een belangrijke rol.
Op 5 november 2004 heeft wederom een aanhouding plaatsgevonden. Het betreft hier een 23-jarige man van Marokkaanse afkomst. Deze verdachte is op 8 november jl. voorgeleid aan de rechter-commissaris en in bewaring gesteld.
Inmiddels heeft een aantal doorzoekingen van woningen plaatsgevonden, waarbij verschillende voorwerpen (waaronder computers, videobanden en andere bescheiden) in beslag zijn genomen. Ook heeft technisch sporenonderzoek plaatsgevonden.
B. was al voor de daad in het zicht gekomen van politie, justitie en de veiligheidsdienst.
Over het justitieel verleden van B. is het volgende bekend. Hij is veroordeeld voor wederspannigheid, belediging en eenvoudige mishandeling. Tegen betrokkene staan buiten de zaak waarvoor hij thans preventief gedetineerd is, nog twee zaken open. Deze zaken betreffen wederspannigheid en bedreiging (gooien met een prullenbak).
Om zicht te krijgen op hetgeen bij de onderscheiden diensten en instanties bekend was en ondernomen is met betrekking tot Mohammed B. in relatie tot de thematiek van radicalisering en terrorisme is het noodzakelijk deze feiten in een bredere context te bezien. Daarom hebben de minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de burgemeester van Amsterdam gezamenlijk besloten tot een feitenreconstructie. In die feitenreconstructie zijn naast de bekende feiten over de verdachte ook relevante feiten met betrekking tot het netwerk waarin hij verkeerde – bij de AIVD aangeduid als het Hofstadnetwerk – zijn opgenomen. Deze feitenreconstructie, die als bijlage 1 is opgenomen bij deze brief, laat zien dat Mohammed B. in augustus 2002 zijdelings in beeld kwam bij de AIVD. Dat gebeurde in het kader van onderzoek naar radicale netwerken van islamisten in Nederland. In een van deze netwerken bevonden zich verschillende extreem-orthodoxe moslims, die de aandacht van de dienst trokken omdat zij zich leken te scharen rond een persoon die zich in kleine kring opwierp als geestelijk leider en radicale interpretaties van de islam bespraken. Dat gebeurde in verschillende woningen in en buiten Amsterdam. Ook de woning waar B. stond ingeschreven, bleek in het voorjaar van 2003 zo'n plaats van samenkomst en was soms ook een onderdak voor de toenmalige geestelijk leider van de groep, zo blijkt uit AIVD/RID onderzoek.
In september 2003 kwamen steeds meer berichten binnen over conspiratief gedrag binnen de groep. Het beeld ontstond bij zowel AIVD als OM dat een vijftal betrokkenen bezig was met het voorbereiden van een terroristische aanslag die op korte termijn zou kunnen plaatsvinden. B. behoorde niet tot deze personen, evenals een aantal andere mensen die rond het vijftal figureerden.
In deze periode werd door de Amsterdamse politie gemeld dat hij uiterlijk kenmerken van voortgaande radicalisering vertoonde, hetgeen paste in het beeld dat van B. bestond.
De zaak kwam hierna in een stroomversnelling. Een aantal leden van de groep bleek in Pakistan te verblijven, mogelijk voor trainingen voor de jihad. Daarnaast stelde de AIVD vast dat leden van de groep contact hadden met Abdelhamid Akoudad, die een aantal leden van de groep opdrachten gaf. Deze Akoudad werd door de Marokkaanse overheid verdacht van betrokkenheid bij de aanslagen in Casablanca. Dit beeld en de arrestatie van Akoudad in Spanje waren de aanleiding dat de belangrijkste personen in het netwerk werden aangehouden. De informatie waarover op dat moment werd beschikt, duidde er niet op dat B. een belangrijke speler was. Hij was op geen enkele wijze betrokken bij de jihadreizen naar Pakistan; ook had hij geen contact met Akoudad noch werd hij genoemd in de contacten die anderen hadden met Akoudad. Op dat moment werd besloten geen enkel risico te nemen en eventuele uitvoeringshandelingen te frustreren door over de vijf personen een ambtsbericht uit te brengen, waarna betrokkenen werden aangehouden. Primair doel van de aanhoudingen was dus het voorkomen van een mogelijke aanslag.
De aangehoudenen in deze zaak kwamen wegens gebrek aan bewijs weer op vrije voeten. Het netwerk bleef daarna in onderzoek bij de AIVD, zij het dat de informatiepositie van de dienst ten aanzien van de groep door de aanhoudingen lange tijd beperkt was. Het streven was erop gericht opnieuw de focus gericht te krijgen op de hoofdpersonen. Dit heeft er in juni 2004 toe geleid dat enkele aanhoudingen konden worden verricht in Portugal ten tijde van het EK voetbal. De informatie over B. die in de tijd daarna binnenkwam maakte het bij de onderscheiden diensten bestaande beeld over hem niet anders dan dat hij niet behoorde tot de sleutelfiguren binnen het netwerk. Bij deze diensten was tot de aanslag op Van Gogh geen informatie bekend die er op duidde dat B. voorbereidingen trof voor een gewelddadige actie.
Ook ten aanzien van de thematiek van de beveiliging van de heer Van Gogh is een nauwkeurige reconstructie van de feiten gemaakt, die aan deze brief is toegevoegd als bijlage. Samenvattend geeft die reconstructie het volgende beeld te zien.
Van Gogh had zeer uitgesproken opvattingen over de islam die hij dikwijls onomwonden naar buiten bracht. Dit heeft op verschillende momenten en op verschillende manieren tegenreacties opgeroepen, die soms ook de vorm hadden van dreigmails. Op grond van aanwijzingen dat dergelijke tegenreacties op enig moment ook de vorm van fysiek geweld zouden kunnen aannemen, is in het kader van het stelsel Bewaken en Beveiligen op enkele specifieke momenten door de Nationaal Coördinator Bewaken en Beveiligen (NCBB), de AIVD en de politie Amsterdam-Amstelland aandacht gevraagd voor de veiligheid van Van Gogh. Dat is gebeurd in een verzoek van de NCBB aan het Nationaal Informatieknooppunt (NIK) om een dreigingsinschatting te vervaardigen inzake signeersessies van Van Goghs boek «Allah weet het beter» in november 2003, in een dreigingsinschatting van 10 juni 2004 van de AIVD inzake de Nationale Verenigde Naties Conventie en opnieuw in de communicatie tussen de NCBB en de politie Amsterdam-Amstelland voorafgaand en na afloop van de vertoning van de film «Submission» in augustus 2004. In het laatste geval heeft de NCBB – conform het stelsel Bewaken & Beveiligen – de regiopolitie Amsterdam-Amstelland geadviseerd maatregelen te treffen. Van Gogh gaf aan niet beveiligd te willen worden. Niettemin werden gedurende enkele dagen beveiligingsmaatregelen rond zijn woning getroffen en zijn maatregelen getroffen rondom de uitzending van de film. Op 13 september jl., enkele weken na de vertoning van de film, heeft de AIVD op verzoek van de NCBB een geactualiseerde dreigingsinschatting met betrekking tot Hirsi Ali gemaakt. In deze inschatting wordt ook melding gemaakt van individuele uitingen van verbale agressie tegen Van Gogh. Aangezien deze informatie niet leidde tot het oordeel dat sprake was van een concrete dreiging tegen Van Gogh heeft dit niet tot nadere actie geleid.
Het zou voorbarig zijn om nu reeds een afrondend oordeel te hebben en conclusies te verbinden aan de moordaanslag op de heer Van Gogh en de implicaties daarvan. Het strafrechtelijk onderzoek naar de achtergrond, de motieven en de context is nog niet afgerond. Datzelfde geldt voor het onderzoek naar de omvang en spreiding van het verschijnsel radicalisering. Desondanks dient reeds nu bezien te worden hoe de feiten en gegevens gekwalificeerd moeten worden, wat de implicaties zijn en of dit gevolgen zal moeten hebben voor wetgeving en beleid.
5.2 Het functioneren van de diensten m.b.t. Mohammed B.
De politieke islam is vanaf het midden van de jaren negentig prominent in de aandacht van de BVD/AIVD. In dat kader zijn verschillende openbare rapporten uitgebracht waarin gewaarschuwd werd voor een voortgaand radicaliseringsproces onder moslims in Nederland en de gevaren van rekrutering en terrorisme. Deze waarschuwingen waren gebaseerd op intensief onderzoek naar verschillende netwerken van personen die in toenemende mate radicale opvattingen uitten. Een van die netwerken betrof een groep moslims die in de loop van 2002 in toenemende mate de aandacht trok, was het bij de AIVD als «Hofstadgroep» aangeduide netwerk van personen die voor een belangrijk deel in Amsterdam verbleven.
In de onderzoeken naar het Hofstadnetwerk is, zoals uit het feitenrelaas blijkt, de naam van de verdachte Mohammed B. meermalen naar voren gekomen. Hij was bekend bij AIVD, politie en Openbaar Ministerie. De beschikbare informatie over hem rechtvaardigde de conclusie dat hij ondersteunend optrad ten behoeve van de kernleden van het Hofstadnetwerk, maar dat hij in deze kring geen sleutelrol vervulde. Er waren geen indicaties dat de verdachte – individueel of in samenwerking met anderen – voorbereidingen trof voor een aanslag.
Voor de beoordeling van het handelen van de diensten inzake Mohammed B., is ook het bestaan het functioneren van de Contra-Terrorisme-infobox en de zogeheten lijst van «150» van belang.
De aanslagen van 11 maart 2004 in Madrid maakten duidelijk dat de dreiging van aanslagen op soft targets met veel willekeurige slachtoffers ook in Europa manifest was geworden. In reactie hierop heeft het kabinet besloten om naast het beschermen van doelwitten te kiezen voor een geïntensiveerde aandacht voor de (potentiële) bedreigers. Daarbij werd ingezet op het zo intensief mogelijk «in het oog houden» van risicovolle personen, te weten instigatoren, organisatoren, rekruteurs en rekruten. De omvang van deze groep werd geschat op tussen de 100 en 200 personen, reden waarom sindsdien wordt gesproken over de groep van «150».
Overigens moet uit de term «in het oog houden» niet worden afgeleid dat daarmee een 24-uurs controle op deze personen zou kunnen worden gerealiseerd. Het volledig onder operationele controle houden van één persoon, zonder dat betrokkene daarvan op de hoogte raakt, is in de praktijk slechts in acute situaties mogelijk en vereist de inzet van tientallen mensen.
Ten behoeve van het streven om zo goed mogelijk zicht te krijgen en te houden op de «150», is gekozen voor het instellen een multidisciplinair samenwerkingsverband van AIVD, politie, Openbaar Ministerie en IND, de CT-Infobox. De CT-Infobox wordt gevoed met personen die door een van de betrokken diensten op enigerlei wijze relevant genoeg worden geacht in verband met islamistisch terrorisme. Sinds de start dit voorjaar is begonnen met de meest relevant personen. Doel van deze samenwerking tussen de verschillende partners is tweeledig. In de eerste plaats gaat het om het bijeenbrengen van informatie tussen de partners over personen die zijn ingebracht. In de tweede plaats gaat het er om, om aan de hand daarvan, te besluiten tot vervolgonderzoek en -actie door één of meer samenwerkingspartners, hetzij inlichtingenmatig, strafrechtelijk of verstorend. Dit verklaart waarom de omvang en samenstelling van de lijst fluctueert.
Geen van de deelnemers aan de CT-infobox heeft de informatie over Mohammed B. zodanig relevant geacht dat hij in aanmerking is gebracht voor bespreking in de CT-Infobox. De AIVD heeft de activiteiten van Mohammed B., zoals uit de tijdlijn blijkt ook met de inzet van bijzondere inlichtingenmiddelen, steeds gevolgd, zij het dat de aandacht die hij in het onderzoek kreeg minder was dan die van de sleutelfiguren in het Hofstadnetwerk.
Gelet op het feitenrelaas kan ook achteraf niet in redelijkheid worden gesteld dat de operationele diensten met betrekking tot Mohammed B. tot een andere afweging hadden moeten komen.
5.3 Had Van Gogh beveiligd moeten worden?
Het nieuwe stelsel van bewaken en beveiligen is tot stand gekomen naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie feitenonderzoek veiligheid en beveiliging Pim Fortuyn (de commissie Van den Haak).
Het stelsel voorziet in de bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten. Het stelsel maakt onderscheid tussen een Rijksdomein en een decentraal domein. Uitgangspunt van het stelsel is dat de bewaking en beveiliging van personen in principe de verantwoordelijkheid is van het decentrale niveau. Slechts ten aanzien van de – aan de hand van categorieën en criteria – opgestelde limitatieve lijst met personen, objecten en diensten heeft de Rijksoverheid een bijzondere verantwoordelijkheid. Ten aanzien van deze limitatieve categorieën beslist de Rijksoverheid over extra veiligheidsmaatregelen. De heer Van Gogh behoorde conform het met de Kamer besproken stelsel niet tot de limitatieve lijst van personen die tot de expliciete verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid behoren. Overigens is het zo dat in het decentrale domein dezelfde veiligheidsmaatregelen kunnen worden getroffen als binnen het Rijksdomein. In uitzonderlijke gevallen kan de Evaluatiedriehoek besluiten incidenteel personen toe te voegen aan de limitatieve lijst van het Rijksdomein; dan zal deze persoon indien nodig vanuit het centrale stelsel beveiligd worden.
Uit het feitenrelaas blijkt dat er in de jaren voorafgaand aan de moord op Van Gogh geen informatie bekend was, die wees op het bestaan van een concrete dreiging tegen zijn persoon. De bedreigingen van Van Gogh waren zodanig algemeen van karakter dat ze geen aanleiding vormden voor het nemen van concrete maatregelen. In de periode is wel op enkele momenten sprake geweest van een – beredeneerd- voorstelbaar risico, dat was aanleiding voor gepaste maatregelen. Ook achteraf kan niet in redelijkheid gesteld worden dat op het punt van de beveiliging van Van Gogh anders beslist had moeten worden.
5.4 Daad van een eenling of een georganiseerd verband?
Een aanslag zoals die op Van Gogh vergt een relatief geringe organisatiegraad, inzet van relatief eenvoudige middelen, weinig logistiek en communicatie, temeer daar de verdachte bereid leek zich te offeren, wat vluchtmiddelen overbodig maakt. Vanwege deze factoren kan sprake zijn van een zeer heimelijke voorbereiding, zij het dat het niet ondenkbaar is dat op enig niveau sprake kan zijn van (religieuze) legitimering c.q. sanctionering. Met betrekking tot de vraag of Mohammed B. handelde in georganiseerd verband, staat thans vast dat hij verkeerde in een omgeving waarin personen actief zijn die zeer orthodox religieuze en radicale opvattingen hebben.
Zoals bekend zijn tot nu toe in het kader van het onderzoek een aantal personen aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de moord op Theo van Gogh. Er vindt onderzoek plaats naar de vraag of sprake is van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. In hoeverre sprake was van een georganiseerd verband zal uit het verder verloop van het onderzoek moeten blijken.
In het onderzoek van de AIVD duikt met enige regelmaat de naam van de verdachte op. Ook in onderzoeken van politie en Openbaar Ministerie komt de naam van de verdachte voor. Op basis van de met de betrokken diensten en instanties opgestelde feitenreconstructie constateren wij dat, met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke kaders, tussen de betrokken instanties en diensten regelmatig contacten zijn geweest waarin relevante informatie is uitgewisseld over de verdachte en de context waarin hij heeft geopereerd1. Er is informatie uitgewisseld over de voortgang van de diverse onderzoeken in het kader van onderzoeken naar radicale netwerken van islamisten in Nederland. In het kader van en naar aanleiding van deze onderzoeken is daarbij ook de daarbij relevante achtergrondinformatie tussen de betrokken diensten en instanties gedeeld.
De informatie-uitwisseling heeft zowel op basis van daartoe gedane verzoeken als ook op initiatief van de informatieverstrekkende dienst of instantie plaatsgevonden. Op basis van de feitenreconstructie kan worden geconcludeerd dat informatie is uitgewisseld daar waar dit, binnen de geldende wettelijke kaders, mogelijk en geboden was.
Ook is meerdere malen informatie uitgewisseld tussen de AIVD en de gemeente Amsterdam, in het bijzonder de burgemeester van Amsterdam, over radicaliseringtendensen en de rol van de moskeeën daarbij in het algemeen en in Amsterdam in het bijzonder. Ook deze informatie-uitwisseling heeft zowel op basis van daartoe gedane verzoeken als ook op initiatief van de informatieverstrekkende dienst of instantie plaatsgevonden. Relevante operationele informatie is gedeeld langs de lijnen zoals die in de artikelen 60, 61 en 62 van de WIV 2002 zijn voorgeschreven en dus niet rechtstreeks met de burgemeester van Amsterdam.
Ten aanzien van de informatie-uitwisseling tussen de betrokken diensten en instanties ten aanzien van de veiligheid van Van Gogh merken wij op dat ook hier tussen de betrokken diensten en instanties regelmatig contacten zijn geweest waarin informatie is uitgewisseld. Op basis van de gemeenschappelijke feitenreconstructie kan niet worden geconcludeerd dat deze informatie-uitwisseling, ook hier met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke kaders, de besluitvorming over eventueel te treffen preventieve maatregelen heeft belemmerd.
6 Beleid: intensiveringen en voornemens
In het voorgaande is stilgestaan bij de moordaanslag en wat daaraan vooraf ging. Sinds 11 maart 2003 zijn in het kader van terrorismebestrijding al verschillende beleidsvoornemens en wetswijzigingen in gang gezet. Een groot deel van deze aangekondigde of al uitgevoerde maatregelen is mede van toepassing op de bestrijding van gewelddadige geradicaliseerde groeperingen. De gebeurtenissen van de afgelopen dagen geven aanleiding om op dat punt nog een aantal aanvullende stappen te nemen.
Het kabinet kondigt daarom de volgende maatregelen aan om radicalisering alsmede de vergiftiging van de onderlinge verhoudingen door die radicalisering tegen te gaan:
Concrete maatregelen uit paragraaf Radicalisering: waar hebben we het over
• Ontwikkelen instrument om sites waarop radicale/extremistische inhoud staat te verwijderen.
Concrete maatregelen uit paragraaf Verdieping en verbreding van de aanpak door de AIVD, politie en justitie
• verbreding van de observatie van personen die op enigerlei wijze zijn te relateren aan het terrorisme, radicaliseringsprocessen of ondersteuning daarvan.
• intensivering van het zoeken naar nog onbekende geradicaliseerde of extremistische personen die niet te relateren zijn aan bij Justitie en veiligheidsdiensten bekende netwerken en/of personen.
• investering in ontwikkeling van innovatieve en creatieve methodieken van onder andere datamining.
• AIVD moet real-time en online toegang krijgen tot relevante databestanden.
• AIVD-capaciteit op het gebied van de buitenlandse inlichtingenvergaring wordt uitgebreid.
Concrete maatregelen uit paragraaf Versterking Bewaking & Beveiliging
• uitbreiding capaciteit mede ter facilitering van het decentrale domein.
Concrete maatregelen uit paragraaf Voorkomen en tegengaan van islamitische radicalisering
– Integreren, binden en isoleren
• programma van acties om tegenwicht te bieden aan radicale stromingen binnen de islam.
• opzetten netwerk van personen die kunnen optreden wanneer er signalen zijn van opkomende radicalisering bij personen of groepen.
• Initiatieven voor imamopleidingen om vestiging van imams uit het buitenland te ontmoedigen op grond van arbeidsmarktbeleid.
• inburgerinsgvereisten bij tijdelijke vestiging van imams uit het buitenland.
– Tegengaan en verstoren
• optreden tegen broedplaatsen van radicalisme, waaronder in voorkomende gevallen moskeeën, en tegen de personen die daarbij als katalysator een rol spelen.
• aan de grens de toegang weigeren aan personen die in Nederland radicaal islamitische ideologie gaan verspreiden.
• aanscherping openbare orde-beleid Vreemdelingenwet 2000.
• wetsvoorstel beperken dubbele nationaliteit.
• wetsvoorstel ontnemen dubbele nationaliteit wanneer personen essentiële belangen van de nationale staat schaden.
– Beperken
• bezien toespitsing aanvullende aanpak van jeugdwerkloosheid op allochtone jongeren.
• activeringsprogramma voor personen en organisaties om zich open te stellen voor allochtone jongeren.
• mogelijke aanpassing strafbaarstelling belediging en godslastering, en strafbaarstelling van het verheerlijken of goedpraten van ernstige misdrijven.
• verruiming mogelijkheden tot ontzetting uit beroep.
6.1.2 Radicalisering: waar hebben we het over?
In een open, democratische samenleving staat het een ieder binnen de grenzen van de wet vrij zijn mening te koesteren en anderen zonodig van zijn gelijk te overtuigen. Bij het godsdienstig radicalisme waar we met de aanslag mee geconfronteerd worden, gaat het om het doorschieten van iets wat we in beginsel tot de essentiële waarden van de samenleving rekenen: de vrijheid van geloofsovertuiging, van meningsuiting, en de ruimte om onszelf te zijn. Godsdienstijver, idealisme, de moed van een eigen overtuiging achten wij een deugd, tot het moment dat zij met geweld ook anderen de eigen overtuiging wil opleggen of respect daarvoor wil afdwingen.
Dat, potentieel gewelddadig, radicalisme zich ook in Nederland voordoet, is niet nieuw. De AIVD heeft hierover meermalen in openbare notities gerapporteerd. Het verschijnsel is ook niet beperkt tot alleen het islamistisch radicalisme. Het aantal personen en netwerken in Nederland dat in termen van actief daadwerkelijk geweld denkt en handelt, is naar ons inzicht beperkt. Maar de voedingsbodem waaruit daarvoor geput wordt, is breder. Over de omvang daarvan valt met zekerheid weinig te zeggen, maar er dient eerder in termen van duizenden gedacht te worden dan in honderden. Het radicaliseringsproces binnen die groep is niet een algemeen, rationeel en lineair verlopend proces, maar een incidenteel, emotioneel verloop in sprongen van gewaarwording, gevoed door al dan niet reële grieven en achterstellingen. Veelal wordt daarbij door «geestelijk leiders» ingespeeld op de ontvankelijkheid van personen, veelal jongeren, in een bepaalde fase van hun leven. Het internet zorgt daarbij voor een nieuwe dimensie, omdat het de mondiale verspreiding van radicale overtuigingen, symbolen en levensgewoontes eenvoudig mogelijk maakt, maar ook de verspreiding van kennis en vaardigheden voor het daadwerkelijk plegen van aanslagen alsook van de methoden voor het bereiken van effect bij publiek en politiek. Om die nieuwe dimensie in volle omvang te kunnen overzien en aan te pakken is het noodzakelijk dat de fenomenen, bewegingen en data op het internet worden gemonitord, geanalyseerd en dat eventueel maatregelen hiertegen worden genomen. Daarbij denken wij aan een «notice and take-down procedure» (het op verzoek van de overheid verwijderen van sites door de internet service provider) zoals nu ook wordt uitgedacht rond het verwijderen van sites met kinderporno op het internet.
Duidelijk moge zijn dat het voorkomen van islamistisch terrorisme niet alleen een kwestie is van het meer of minder intensief volgen en observeren van bepaalde personen of groepen, maar ook van het afdammen en beperken van die voedingsbodem en van het verstoren en zo mogelijk omkeren van radicaliseringsprocessen. Het vermogen om de ontwikkelingen binnen bepaalde groepen te volgen en de signalen van radicalisering daarin vroegtijdig te onderkennen, zal verder versterkt moeten worden. Maar een duurzame aanpak vergt dat de voedingsbodem voor radicalisering en rekrutering zoveel mogelijk wordt weggenomen en radicaliseringsprocessen in een zo vroeg mogelijk stadium worden verstoord en tegengegaan. Daarbij moeten radicale krachten zoveel mogelijk worden geïsoleerd, zodat er een wig wordt gedreven tussen hen en de grote meerderheid van gematigde moslims in ons land en niet tussen moslims en niet-moslims.
In de paragrafen die nu volgen wordt dit verder uitgewerkt.
6.2 Verdieping en verbreding van de aanpak door de AIVD, politie en Justitie
De aanpak van islamistisch terrorisme en radicalisering en de beveiligingsmaatregelen daartegen zal verder moeten worden verbreed en verdiept. Naast investeringen in ICT ten behoeve van de informatiehuishouding, die een cruciaal ondersteunende rol heeft bij vrijwel alle ambities, zijn substantiële investeringen nodig om de capaciteit bij de controle op doelpersonen te verhogen en om het vermogen tot optreden en toezicht te versterken.
Er zal geïnvesteerd worden in een aanzienlijke verbreding van aandacht voor personen die op enige wijze te relateren zijn aan terrorisme, radicaliseringsprocessen of ondersteuning daarvan. Daarbij blijft uiteraard gelden dat de meest risicovolle personen steeds de meeste prioriteit krijgen om met alle mogelijke inlichtingenmiddelen in de gaten worden gehouden.
Het vergt een aanzienlijke uitbreiding van de inzet van menselijke bronnen, volg- en observatiecapaciteit, als ook de inzet van technische middelen. Daarbij moet overigens worden aangetekend dat alomvattende operationele controle van alle personen die mogelijk een risico vormen, een illusie blijft. Voortdurend zullen operationele keuzes moeten worden gemaakt, hetgeen immer risico's oplevert. Ter verdere risicoreductie moet ook de AIVD-capaciteit ten behoeve van bewaken en beveiligen worden uitgebreid.
Het zoeken naar nog onbekende geradicaliseerde of extremistische personen moet worden geïntensiveerd. Dat vergt een verdere investering in ontwikkeling van innovatieve en creatieve methodieken van onder andere datamining, (internet)analyse en risico-indicatoren.
De AIVD moet in dat kader zoveel mogelijk «real time» en on-line toegang krijgen tot relevante databestanden. De bestaande wettelijke belemmeringen bij het combineren van gegevens zullen moeten worden weggenomen of heroverwogen en juridische mogelijkheden om relevante data te bewaren moeten worden verruimd.
Islamistisch radicalisme is een mondiaal verschijnsel geworden, dat een mondiale aanpak vereist. Daartoe dient de capaciteit op het gebied van de buitenlandse inlichtingenvergaring te worden uitgebreid. Daarnaast dient een intensieve uitwisseling van informatie met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en buitenlandse politiediensten plaats te vinden.
De AIVD zal intensiever geanalyseerde inlichtingen en risico-indicatoren leveren op basis waarvan andere overheidsorganisaties, zoals bijvoorbeeld politie en justitie, IND, ministerie van Buitenlandse Zaken, belastingsdienst, FIOD/ECD, Koninklijke Marechaussee, sociale diensten en lokaal bestuur gericht vanuit hun taken en verantwoordelijkheden een rol kunnen spelen bij de bestrijding van terrorisme en radicalisering. Dit inlichtingengestuurd optreden en -toezicht zal op die manier kunnen worden uitgebreid. De NCTb zal regie op de noodzakelijke vervolgactiviteiten, inclusief verstorende maatregelen, van bedoelde instanties zetten.
Bij dit alles moet één kanttekening worden geplaatst. Het realiseren van de benodigde capaciteitsuitbreiding van de AIVD zal tijd vergen, mede gezien de noodzakelijke zorgvuldigheid bij de werving en opleiding van nieuwe medewerkers.
KLPD/Nationale Recherche en de overige ketenpartners
De geïntensiveerde aanpak van terrorisme en radicalisering zal ook een zwaarder beroep doen op de capaciteit van het KLPD. Zo zal het korps extra tactische onderzoeken oppakken, regionale korpsen ondersteunen met expertise. Voorts zal het KLPD een bijdrage leveren aan het «verstoren» van aan terrorisme gerelateerde activiteiten en het interveniëren van radicaliseringsprocessen. Ook de eigen expertise met betrekking tot genoemde fenomenen zal verder worden opgebouwd.
Ook zal moeten worden voorzien in de daarmee samenhangende vervolgings-, berechtings- en sanctiecapaciteit
De recente ontwikkelingen tonen aan dat op lokaal niveau de informatie-eenheden van de korpsen versterkt kunnen worden. Immers veel informatie zal op lokaal niveau verzameld worden. Dit leidt tot versterking van de brede centrale informatiepositie bij het KLPD. Daarnaast vindt binnen andere onderdelen van het KLPD versterking van de inwinning en verwerking van informatie plaats ook wordt een hoger aantal rechtshulpverzoeken verwacht.
Op centraal niveau zal deze informatie gecoördineerd en geanalyseerd moeten worden.
6.3 Versterking Bewaking & Beveiliging
Sedert de invoering van het nieuwe stelsel van bewaken en beveiligen per 1 juli 2004 is er sprake van een toenemende stroom bewakings- en beveiligingsopdrachten naar aanleiding van potentiële en concrete dreigingen jegens personen, objecten en diensten. Deze ontwikkeling doet zich zowel voor in het Rijks- als in het decentraal domein en kan mede worden toegeschreven aan een verdere verharding van het maatschappelijk klimaat waarbij de fysieke integriteit van publieke functionarissen, leden van de rechterlijke macht en opinieleiders steeds vaker in het geding is. Publieke personen die openlijk hun mening verkondigen worden steeds vaker en ernstiger bedreigd. Dat betekent dat een groeiend beroep zal worden gedaan op de beschikbare capaciteit voor de verschillende vormen van objectbewaking en persoonsbeveiliging, zowel in het Rijks- als in het decentrale domein. Deze ontwikkeling lijkt structureel van aard.
Voor de objectbewaking betekent dat een versterking van de capaciteit bij de – daarvoor verantwoordelijke– regiokorpsen. Voor wat de persoonsbeveiliging betreft ligt het voor de hand de capaciteit van het KLPD, Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging, uit te breiden mede ter ondersteuning van aanvragen uit het decentrale domein. Ook de benodigde capaciteit voor de beoordeling van de dreigingsrisico's zal daarop moeten worden aangepast.
Daarenboven biedt het systeem bewaking en beveiliging de mogelijkheid om in concrete gevallen personen toe te voegen aan het Rijksdomein als de beveiligingsproblematiek het decentrale domein overstijgt.
6.4 Voorkomen en tegengaan van islamitische radicalisering
Het opsporen van gewelddadige en opruiende acties door radicaal-politieke groeperingen en het beschermen van potentiële doelwitten zijn nodig, maar richten zich op het bestrijden van de symptomen. Gewezen is op de potentiële omvang van de voedingsbodem waarbinnen de radicalisering plaatsvindt. Die omvang onderstreept dat de methoden van bewaken en beveiligen nooit dekkend kunnen zijn en geen structureel antwoord kunnen bieden. Dat vergt beleid dat gericht is op het wegnemen van de voedingsbodem van radicalisme en het verstoren en tegengaan van de radicaliseringsprocessen.
Isoleren, tegengaan en beperken zijn de drie invalshoeken van waaruit het gewelddadig islamitisch radicalisme bestreden zal moeten worden. Op ieder van die invalshoeken wordt hieronder kort ingegaan, met aanduiding van de richting van mogelijke beleidsmaatregelen. Die worden primair genoemd om de gedachte te bepalen en niet om volledig te zijn of om de voorgestelde maatregelen al in concrete details weer te geven.
6.4.1 Integreren, binden en isoleren
Een daad als de moord op Van Gogh kan het onderlinge vertrouwen tussen groepen in onze samenleving ondermijnen. Dat vertrouwen is een voorwaarde voor het samenleven van verschillende groepen van verschillende achtergronden. Een open debat is nodig om de wij-zij-tegenstelling te vermijden. Een open debat is nodig om gedachten te vormen, meningen te wisselen en zo tot een vergelijk te komen over het gemeenschappelijke. Daarbij is de toon van respect en bereidheid om naar elkaar te luisteren essentieel. Dit is een van de uitgangspunten van het overleg dat het kabinet geregeld voert met organisaties van allochtonen. In de gezamenlijke verklaring van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie samen met het Contactorgaan moslims en overheid, de Contactgroep islam en de Stichting islam en burgerschap is dit benadrukt. De minister en de organisaties zijn het erover eens dat alles moet worden gedaan de negatieve ontwikkeling een halt toe te roepen. Zij wijzen met kracht elke vorm van extremisme af, van welke kant dan ook. Zij vinden elkaar op het uitgangspunt dat de islam een rechtmatige plaats heeft in de Nederlandse samenleving en beschermd moet worden tegen elke vorm van intolerantie en geweld.
Radicale en terroristische acties kunnen alleen blijven voortbestaan bij de gratie van een omgeving die deze acties actief of passief goedkeurt en ondersteunt. Afwijzing van gewelddadig radicalisme door de directe sociale omgeving verzwakt het draagvlak voor het gebruik van door het islamisme geïnspireerd geweld. Die afwijzing is evenwel alleen dan te mobiliseren wanneer er een daadwerkelijke binding tot stand komt tussen de overgrote meerderheid van moslims die geweld afwijzen en de samenleving als geheel. Dit vereist wederzijdse openheid, begrip en saamhorigheid als tegenkrachten tegen de gesloten wereld van het extremisme.
Nodig is een tegenstrategie die berust op twee pijlers. De eerste bestaat uit het ideologisch en sociaal tegengaan en isoleren van stromingen binnen de islam die de gewelddadige strijd tegen de westerse samenleving actief propageren of passief ondersteunen. Duidelijk moet worden dat hun acties uiteindelijk kansloos zijn en worden afgewezen door vrijwel allen uit naam van wie ze worden uitgevoerd. De tweede pijler bestaat uit het versterken van de binding van allochtonen aan de Nederlandse samenleving door het wegnemen van belemmeringen tot sociale en economische deelname. De maatschappelijke perspectieven van allochtone jongeren die zich op welk niveau dan ook hebben gekwalificeerd voor de arbeidsmarkt mogen niet worden gefrustreerd door een vooringenomen afwijzing door arbeidsorganisaties.
Voor beide pijlers van de tegenstrategie geldt dat ze alleen dan resultaat kunnen opleveren wanneer dit daadwerkelijk een gezamenlijk project is van allochtonen én autochtonen. Geweld roept tegengeweld op en dit kan gemakkelijk leiden tot een wij-zij tegenstelling die iedere effectieve bestrijding van extremisme bij voorbaat onmogelijk maakt. De Islam is een gegeven in Nederland en moslims dienen op voet van gelijkheid met anderen die hun geloof belijden, de bescherming van de wet te genieten en de maatschappelijke eerbiediging van hun diepste gevoelens en overtuiging. Daartoe komt er in de eerste plaats een programma van acties dat tot doel heeft een tegenwicht te bieden aan radicale stromingen binnen de islam. Dit actieprogramma is er op gericht de bewustwording van de gevaren van radicalisering te bevorderen. Door middel van een veelheid van interventies wil dit programma professionals in het onderwijs, de politie, de (jeugd)hulpverlening, toerusten om alerter te kunnen reageren op en tegenwicht te kunnen bieden tegen (beginnende) vormen van radicalisering. Als onderdeel van het programma zal ook informatie worden gegenereerd tegen het radicaal-politieke islamitisch gedachtegoed. Opvattingen van liberaal-islamitische denkers en publicisten zullen daarbij onder de aandacht worden gebracht.
Een ander onderdeel van het programma bestaat uit het opzetten van een netwerk van personen die alert zijn op signalen van opkomende radicalisering bij personen of groepen en tegenwicht kunnen organiseren binnen de moslimgemeenschap.
De minister en de bovengenoemde organisaties zullen zich inzetten voor herstel van wederzijds vertrouwen en daartoe een aantal acties ondernemen. Op korte termijn zal aan de Tweede Kamer een plan van aanpak worden gepresenteerd dat is gericht op enerzijds het isoleren en bestrijden van extremisme en anderzijds het versterken van de binding van moslims aan de Nederlandse samenleving. De moslimorganisaties zullen acties ondernemen naar hun achterban die zijn gericht op bewustwording van de gevaren van radicalisme. Daarbij zullen zij ook de noodzaak onderstrepen om de waarden van de democratische rechtsstaat te verdedigen.
De minister voor V&I onderneemt samen met de minister van OCW initiatieven om te komen tot een Nederlandse imamopleiding. Het overleg hierover met moslimorganisaties is in volle gang. Wanneer er in Nederland opgeleide imams zijn dan kan daarmee de vestiging van imams uit het buitenland worden ontmoedigd op grond van het arbeidsmarktbeleid. Voor het zover is zullen bij de tijdelijke vestiging van imams vanuit het buitenland inburgeringsvereisten worden opgelegd. De ACVZ is gevraagd te adviseren over de mogelijkheid daarbij kennis over de Nederlandse samenleving te toetsen die meer specifiek is toegesneden op de functie van geestelijke bedienaren.
In de kenmerken van radicalisering, de elementen en mechanismen die het proces bepalen, en het profiel van wie daar bevattelijk voor blijkt, ontstaan geleidelijk meer inzichten. Bij de verspreiding van een gewelddadige radicaal islamitische ideologie hebben voorgangers, leraren, ideologen, imams vaak een belangrijke rol als begeleider en katalysator. Het verwerven van inzicht in die processen, het identificeren van de personen die daarbij een rol spelen en het verstoren van de processen (zie TK 2004–2005, 29 754, nr. 1) zijn wezenlijk voor het beheersen en verminderen van de groei van het gewelddadig radicalisme. Het houdt onder meer in dat wordt opgetreden tegen plaatsen waarvan bekend is dat zij als broedplaats van radicalisme fungeren en tegen de personen die daarbij als katalysator een rol spelen.
Indien personen of rechtspersonen in strijd met de wet handelen, wordt daar tegen opgetreden. Als blijkt dat werkzaamheden van een rechtspersoon, ook als die een moskee vormt, in strijd zijn met de openbare orde kan en zal het openbaar ministerie zo mogelijk bij de rechtbank vorderen dat deze wordt verboden verklaard en ontbonden.
Tegen personen, die als katalysator optreden, en waarop de vreemdelingenwet van toepassing is, zullen in voorkomende gevallen de mogelijkheden van verblijfsbeëindiging en uitzettingen ten volle worden benut.
Indien niet kan worden overgegaan tot strafrechtelijk of civielrechtelijk optreden, maar niettemin blijkt dat rond een rechtspersoon c.q. moskee of andere plaatsen sprake is van activiteiten die onacceptabel zijn in de Nederlandse samenleving, zal de overheid ingrijpen met andere mogelijkheden en bevoegdheden teneinde hieraan een halt toe te roepen. Dat kan geschieden door een combinatie van maatregelen op het terrein van vreemdelingenrecht, financiële toezicht en controle en politiek bestuurlijke maatregelen.
Eerder is, onder meer door de AIVD, geconstateerd dat rekruteurs hun activiteiten zelfs in gevangenissen voortzetten. In het gevangeniswezen wordt daar bijzondere aandacht aan besteed en in enkele gevallen zijn reeds maatregelen genomen om deze activiteiten tegen te gaan. De aandacht hiervoor zal ook in de toekomst uitdrukkelijk blijven bestaan.
Alle beschikbare middelen zullen worden ingezet om het aanzetten tot haat en geweld zoveel mogelijk tegen te gaan. Personen tegen wie een gegronde verdenking bestaat dat zij zich vanuit het buitenland in Nederland willen vestigen met het doel de radicaal islamitische ideologie te verspreiden zal de toegang worden ontzegd. Op het gebied van het vreemdelingenrecht wordt – naast de in de brief van 10 september 2004 (Kamerstukken II, 2003/04, 29 754, nr. 1, p. 11) genoemde mogelijkheden – gewerkt aan de aanscherping van het openbare orde-beleid en de ontwikkeling van een beleidskader voor verblijf op religieuze of levensbeschouwelijke gronden. Indien een vreemdeling zich schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf en een gevaar vormt voor de openbare orde, kan zijn verblijf in Nederland op grond van de Vreemdelingenwet 2000 worden geweigerd dan wel beëindigd. Een eerste aanscherping van de glijdende schaal die daarbij wordt gehanteerd, heeft al plaatsgevonden met de inwerkingtreding per 1 november van de AMvB over huwelijksmigratie. Het openbare orde-belang zal zwaarder gaan wegen in de beoordeling van een verblijfsaanvraag of verblijfsbeëindiging. Zo wordt het mogelijk bijvoorbeeld ook jeugddetentie en verblijf in een inrichting voor verslaafden in het oordeel te betrekken.
Het kabinet heeft voorts wetgeving in voorbereiding om dubbele nationaliteit zoveel mogelijk te beperken. Daarbovenop zal het kabinet met spoed een wetsvoorstel in procedure brengen dat het mogelijk maakt dat om hen die beschikken over een dubbele nationaliteit de Nederlandse nationaliteit te ontnemen, wanneer zij essentiële belangen van de staat schaden.
De derde invalshoek van het beleid is die van het beperken van de elementen en factoren die de radicalisering voeden. Een kritische benadering van tegen de samenleving gerichte stromingen kan een tegenwicht bieden tegen de neiging van sommige jongeren om radicale ideeën en ideologieën te omarmen. Het kabinet heeft onlangs besloten om de vorming tot burgerschap een centrale plaats te geven in het onderwijs. Bij de invulling daarvan zal expliciet aandacht worden gevraagd voor een kritische presentatie van de radicale islam als een tegen de samenleving gerichte ideologie. De accentuering van burgerschap in het onderwijs heeft ook tot doel de betrokkenheid van jongeren bij de samenleving het algemeen te bevorderen.
De aantrekkingskracht van radicaal-islamitische stromingen kan ook worden verminderd wanneer jonge moslims in ons land meer binding met onze samenleving hebben en in sociaal-economisch opzicht meer perspectief. Daarvoor is het in de eerste plaats nodig dat de overgang van onderwijs naar werk voor jongeren goed verloopt. Frustratie in de beginnende beroepsloopbaan is niet zelden de trigger tot een zich afkeren van de samenleving. Als gevolg van de ongunstige economische conjunctuur is de werkloosheid onder jongeren recent weer sterk toegenomen. De Taskforce Jeugdwerkloosheid heeft tot doel de effecten hiervan zoveel mogelijk te beperken. Tot nu toe heeft dit niet kunnen voorkomen dat allochtone jongeren belemmeringen ondervinden in hun start op de arbeidsmarkt. Het kabinet zal zich met de Taskforce beraden over een toespitsing van de aanpak van jeugdwerkloosheid op allochtone jongeren.
Het is een bekend gegeven dat een allochtone herkomst in veel sollicitatiesituaties een nadelig effect heeft op de kansen om een baan te krijgen. Ook in andere maatschappelijke contexten is er sprake van uitsluiting. Met name in het uitgaansleven speelt dit. Door deze vormen van discriminatie wordt het voor allochtone jongeren moeilijk zichzelf te zien als medeburgers van een gedeelde samenleving. Radicale ideologen gebruiken deze vormen van discriminatie gretig om een verwijdering te bewerkstelligen tussen de jongeren die zij trachten te beïnvloeden en de rest van de samenleving. Het kabinet wil komen tot een activeringsprogramma voor personen en organisaties om zicht open te stellen voor allochtone jongeren.
Het kabinet heeft eerder aangekondigd dat de mogelijkheden voor verruiming van de strafbaarstelling voor belediging en godslastering, worden onderzocht. Dat onderzoek loopt nu nog.
Opruiing is reeds strafbaar gesteld onder art. 131 en volgende van het Wetboek van Strafrecht. Het kabinet overweegt om analoog aan de Franse wetgeving ook apologie expliciet strafbaar te stellen: het verheerlijken of goedpraten van ernstige misdrijven.
Daarnaast overweegt het kabinet de mogelijkheden tot ontzetting uit het beroep bij delicten die aanzetten tot haat of geweld tegen personen te verruimen.
Daarnaast beziet het kabinet of naast het strafrecht ook andere mogelijkheden bestaan om uitspraken op hun mogelijk beledigende karakter te toetsen. Te denken valt aan een commissie, vergelijkbaar aan de Commissie gelijke behandeling, die op verzoek van klagers uitspraken zal beoordelen.
Er dreigt na de moord op Van Gogh een negatieve spiraal van geweld en tegengeweld. Bedreigingen worden geuit tegen politici en anderen, er is het geweld tegen moskeeën, kerken en scholen. Zoals in het vorenstaande is aangegeven loopt onze samenleving hierdoor het risico van een onoverbrugbare wij-zij tegenstelling en van polarisatie tussen Nederlandse moslims en de rest van de bevolking. Deze spiraal moet zo snel mogelijk en met ieders inzet worden doorbroken.
In deze brief hebben wij inzicht willen geven in het optreden van verschillende overheidsinstanties rond de verdachte en het slachtoffer van moord. Voorzover mogelijk hebben wij daarmee antwoord gegeven op de door uw Kamer gestelde vragen naar aanleiding van de moord op Van Gogh (kamerstuk 29 854, nr. 4).
Deze brief verzenden wij u mede namens de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties,
J. W. Remkes
Feitenreconstructie informatie-uitwisseling verdachte1
De feitenreconstructie is opgesteld door en bevat gegevens van de volgende organisaties: Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (daaronder begrepen de Regionale Inlichtingendiensten), regiopolitie Amsterdam-Amstelland, Nationale Recherche, Gemeente Amsterdam, Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie, Openbaar Ministerie Amsterdam.
2. Relatie AIVD – Regionale Inlichtingendiensten
De relatie tussen de AIVD, de Regionale Inlichtingendiensten bij de politiekorpsen en de korpschefs wordt geregeld in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. Ingevolge artikel 60, eerste lid, van Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 verricht de korpschef van een politiekorps werkzaamheden ten behoeve en onder verantwoordelijkheid en gezag van de AIVD. Artikel 60, tweede lid, Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 bepaalt dat ondergeschikten van de korpschef worden aangewezen voor de feitelijke uitvoering van en het toezicht op deze werkzaamheden. De ambtenaren belast met de feitelijke uitvoering van het werk vormen de Regionale Inlichtingendiensten. De reguliere informatieoverdracht van de AIVD vindt plaats naar de Regionale Inlichtingendiensten. Dit gebeurt op basis van het hierbovengenoemde artikel 60 van Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002, hetgeen impliceert dat waar het gaat om gerubriceerde (geheime) informatie deze in beginsel niet gedeeld kan worden met anderen. Indien de Regionale Inlichtingendiensten namelijk informatie ontvangt van de AIVD is dat primair ten behoeve van de werkzaamheden voor de AIVD. De Regionale Inlichtingendiensten en de korpschef kunnen de AIVD er echter op wijzen dat de ontvangen informatie van belang is voor het regionale korps. In dat geval kan de AIVD openbare orde informatie al dan niet door tussenkomst van de korpschef exploiteren aan de burgemeester. Is er sprake van gegevens die van belang zijn voor de opsporing van strafbare feiten dan vindt exploitatie via het Openbaar Ministerie plaats op grond van artikel 38 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.
Naast de werkzaamheden ten behoeve van de AIVD, die plaatsvinden overeenkomstig de aanwijzingen van het hoofd van de AIVD en onder verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verrichten de Regionale Inlichtingendiensten ook werkzaamheden ten behoeve van het regionale politiekorps, waartoe zij behoren. Die werkzaamheden zijn gelegen in de sfeer van de lokale openbare orde en vinden plaats op aanwijzingen van de korpschef en onder verantwoordelijkheid van de burgemeester.
De ambtenaar die binnen het korps is aangewezen om toezicht te houden op het werk ten behoeve van de AIVD bekleedt doorgaans een functie op strategisch niveau van waaruit hij zowel zicht heeft op de werkzaamheden van de Regionale Inlichtingendiensten als op andere (recherche)-werkzaamheden bij het korps. De Regionale Inlichtingendiensten functioneert onder verantwoordelijkheid van de korpschef, maar doorgaans vindt de directe aansturing plaats door een tactisch chef. Met deze positionering wordt beoogd de Regionale Inlichtingendiensten zoveel mogelijk in het politiekorps te integreren.
Samengevat houdt dit in dat de AIVD en Regionale Inlichtingendiensten als één domein beschouwd moeten worden, en dat het in het kader van deze feitenreconstructie uitwisselen van informatie in dit domein niet moet worden beschouwd als het uitwisselen van informatie met de regiopolitie Amstelland-Amsterdam (en vanzelfsprekend ook niet met de andere leden van de lokale driehoek).1
Reeds ruim voor de aanslagen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten verricht de AIVD onderzoeken naar islamistisch-terroristische netwerken daarmee in relatie staande processen van radicalisering en rekrutering voor de gewelddadige jihad. Om het parlement en het openbaar bestuur te informeren over de risico's van het terrorisme maakt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een rapport openbaar, getiteld «Terrorisme aan het begin van de 21e eeuw»2.
Het hoofd AIVD is in de Amsterdamse driehoek te gast. Volgens de AIVD hebben de El Tawheed moskee en de moskee in het stadsdeel Noord een mogelijke lijn naar internationale NGO's (Saoedi Arabië). Er is volgens de AIVD geen sprake van regie op de Marokkaanse gemeenschap. De burgemeester vraagt namens de driehoek om AIVD-onderzoek naar ongewenste ontwikkelingen in de Islamitische gemeenschap in Amsterdam.3
De AIVD stelde in reactie op het verzoek van de gemeente Amsterdam gezien de beperkt beschikbare capaciteit en expertise geen onderzoek te zullen uitvoeren naar de problematiek in Amsterdam. De afspraak is gemaakt dat er geen zogenoemde microstudie Amsterdam zal plaatsvinden, zoals voor één gemeente heeft plaatsgevonden. Amsterdam is het aanbod gedaan om te kunnen delen in de resultaten van andere onderzoeken en dat met name genoemde functionarissen van de AIVD kunnen worden aangesproken op hun expertise4.
Bekend wordt dat twee in Eindhoven opgegroeide jongeren van Marokkaanse afkomst in Kashmir op gewelddadige wijze om het leven zijn gekomen. De AIVD stelt vast dat beide jongeren in Nederland zijn gerekruteerd voor de gewelddadige jihad en dat hun dood in Pakistan tegen die achtergrond moet worden gezien. Uit het brede onderzoek van de AIVD naar radicale moslims in Nederland wordt gedurende dat jaar duidelijker, dat het islamistisch terrorisme en extremisme in toenemende mate een voedingsbodem vindt in eigen land.5
Overleg tussen de burgemeester van Amsterdam, de directeur OOV van de bestuursdienst Amsterdam en de AIVD over radicalisering. De AIVD bericht dat de El Tawheed-moskee Egyptische en Saoedische invloeden heeft. De AIVD beveelt aan de weerstand binnen de gemeenschap te verhogen, de gemeenschap niet te kijk te zetten op TV, gebruik te maken van gemeenschappen zelf en de problemen te benoemen.6
De burgemeester van Amsterdam bericht de raadscommissie AZ dat de burgemeesters en stadsdeelbestuurders gaan overleggen met imams van de El Taweed-moskee en de Arrahmane moskee over de vraag hoe imams en moskeeën zich opstellen in Nederland. Tevens bericht de burgemeester dat het Openbaar Ministerie onderzoek doet naar de strafbaarheid van de uitlatingen van de imams in het televisieprogramma Nova. De burgemeester verzoekt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om een ambtsbericht naar aanleiding van een uitzending van het televisieprogramma Nova.1
Eén van de vele groepjes die op dat moment aandacht van de AIVD vragen, betreft een groep van jonge moslims van Noord-Afrikaanse afkomst, die zich lijkt te verzamelen rond een leidersfiguur en opvallen door hun op het oog steeds orthodoxer wordende geloofsbeleving en geloofsuitingen. De AIVD start daarmee feitelijk het onderzoek naar de groep, dat later (vanaf 26 september 2003) zal worden aangeduid als het Hofstadnetwerk. Het onderzoek vindt plaats met inzet van vrijwel alle inlichtingenmiddelen in wisselende samenstelling en frequentie.2
De burgemeester van Amsterdam en de stadsdeelvoorzitter Hellendoorn spreken met de imams.3
Een stuk van Mohammed B. verschijnt in een publicatie van het Buurtbeheer Over 't Veld, inzake normen en waarden met koranteksten.4
De directeur OOV van de Bestuursdienst gemeente Amsterdam heeft een gesprek met de AIVD. De AIVD geeft algemene informatie over de El Haramain stichting. In dit overleg noemt de AIVD een aantal namen en adressen die in verband staan met of een belangrijke rol spelen in relatie tot de stichting5.
Bij de AIVD komt in het kader van bovengenoemd onderzoek naar de groep jonge moslims informatie binnen over E., een radicale moslim, die op het adres Marianne Philipsstraat 27 in Amsterdam zou wonen. Onderzoek naar dit adres levert geen spoor op van E. Wel wordt dan duidelijk dat op dit adres Mohammed B. staat ingeschreven. Het is op dat moment niet duidelijk of Mohammed B. tot het bedoelde netwerk behoort.6
Gesprek tussen de burgemeester van Amsterdam, de directeur OOV van de Bestuursdienst gemeente Amsterdam, het Kabinet van de burgemeester en de El Tawheed moskee over de relatie tussen El Tawheed en Al Haramain en over verwerpelijke uitlatingen over vrouwen.7
De waarnemingen van de AIVD in diverse Nederlandse steden vormen voor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aanleiding opnieuw een openbaar rapport naar de Kamer en het bestuur te zenden, getiteld: «Rekrutering in Nederland voor de jihad. Van incident naar trend». De nota wordt voorafgaand aan de openbaarmaking ter kennis gebracht aan alle korpschefs in Nederland, met het advies de inhoud ter kennis te brengen van hun burgemeesters opdat zij zich kunnen preparen op vragen en reacties.8
Er is sprake van huiskamerbijeenkomsten in de woning van Mohammed B., Marianne Philipsstraat 27. De RID Amsterdam-Amstelland signaleert dit9.
De AIVD ontvangt van de RID Amsterdam-Amstelland het bericht van de vermissing van twee jonge moslims.10
De twee vermiste moslimjongeren worden in de Oekraïne aangehouden aan de grens met Rusland. De AIVD concludeert dat beiden in het kader van deelname aan de jihad op weg waren naar Tsjetsjenië. Een van beide mannen is Samir A., die verkeert in de kring van het hofstadnetwerk en later opnieuw een prominente rol zal spelen.1
Rondom 5 februari 2003 en volgende dagen
Er is een inspectierapport over de El Tawheed en de Assidieq-school. De AIVD adviseert de burgemeester van Amsterdam te gaan praten met de ouders van de twee jongens die naar Tsjetsjenië zijn vertrokken. De korpsleiding van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland bericht dat naar de reis van de jongens een gezamenlijk onderzoek van de AIVD en de RID Amsterdam-Amstelland plaatsvindt. Uit de rapportage komt vooralsnog geen beeld van rekrutering naar voren. De regiopolitie Amsterdam-Amstelland bericht dat het onderzoek naar het vertrek van de jongens nu groots wordt opgezet, vooral naar de omstandigheden waaronder die jongens zijn weggegaan (totaal informatie onderzoek naar terrorisme). Later bericht de regiopolitie Amsterdam-Amstelland dat de onderneming van de 2 jongens niet professioneel was opgezet (hierover echter geen 100% zekerheid). De jongens worden uitvoerig gehoord. De burgemeester van Amsterdam heeft overlegd met de Assidieq-school omdat de school niet wil meewerken aan een visitatie (visitatie wordt twee weken uitgesteld).2
De afdeling Jeugd en Zedenpolitie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland verzoekt de Nationale Recherche om ondersteuning inzake het onderzoek naar twee vermiste jongens die mogelijk geronseld zouden zijn om in het kader van de jihad te gaan strijden. De gevraagde ondersteuning wordt verleend in de vorm van twee rechercheurs van het KLPD/UTBT aan het onderzoeksteam van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland.3
Door een teamleider van het KLPD/UTBT wordt een presentatie verzorgd voor de teamleiding en circa 20 medewerkers van de afdeling Jeugd- en Zedenzaken en enkele medewerkers van de RID van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. De presentatie wordt gehouden in het kader van het onderzoek naar de twee vermiste jongens. In de presentatie wordt met de kennis en expertise van het KLPD/UTBT ingegaan op de mogelijke beweegredenen en achtergronden van het onverwachte vertrek van beide jongens.4
Rondom 19 februari 2003 en volgende dagen
De AIVD bericht aan de burgemeester van Amsterdam dat de onderneming van de 2 jongens op puberaal gedrag duidt. Wel zijn er aanwijzingen dat het om een breder fenomeen gaat en dat die 2 jongens onderdeel van een groepje zijn. Een derde jongere uit het groepje zou zich in een vergevorderd stadium bevinden.5
De AIVD verzorgt de eerste drie van een viertal lezingen voor buurtregisseurs van de regiokorps Amsterdam-Amstelland, met als doel de toehoorders te alerteren op signalen van islamitische radicalisering of van activiteiten die mogelijk in relatie te brengen zouden zijn met (ondersteuning aan) terrorisme. De laatste van de vier bijeenkomsten vond plaats op 3 juni 2003.6
28 februari 2003 en volgende dagen
Overleg tussen de burgemeester van Amsterdam, de directeur OOV van de Bestuursdienst gemeente Amsterdam en de AIVD. De AIVD schetst de mogelijkheid dat een groep jongeren gaat afglijden. De burgemeester vraagt waar hij deze jongeren kan vinden. De AIVD antwoord dat hier scholen, moskeeën, internet en gezaghebbende personen een rol spelen. Er zijn signalen dat facilitatoren een begeleidende rol spelen. De AIVD ziet rekruteurs (voor de Jihad) niet direct in moskeeën hun werk doen. De AIVD is voorstander van een publiek debat, oftewel de aanpak van de burgemeester: hard aanpakken van gedrag dat grenzen overschrijdt en aanspreken van gematigde krachten. AIVD is bereid om opgebouwde expertise ter beschikking te stellen. De burgemeester geeft aan dat de RID Amsterdam-Amstelland zich moet richten op radicalisering en fundamentalisme.1
Op uitnodiging van de gemeente Amsterdam informeert de AIVD de burgemeester van Amsterdam mondeling over de achtergronden rond de reis van de twee jeugdige jihaddisten naar Tsjetsjenië. Daarbij is dit incident in de bredere context van radicalisering onder moslimjongeren in Nederland geduid. De burgemeester herhaalt een reeds eerder – in de context van de AIVD-nota over radicalisering en rekrutering – gedaan verzoek aan de AIVD om hem in brede zin te informeren over de problematiek van radicalisering onder moslims in de hoofdstad op basis van een gezamenlijk met de RID Amsterdam-Amstelland uit te voeren algemeen onderzoek, voor zover dat mogelijk is binnen de wettelijke kaders. De AIVD geeft aan dat zijn verzoek met het oog op de Irak-crisis en de verhoogde terroristische dreiging sinds 11 september 2001 moeilijk op dat moment is te honoreren, aangezien de capaciteit daarvoor op dit moment ontbreekt. Wel doet de AIVD de toezegging de burgemeester van Amsterdam op enkele deelaspecten de komende tijd te informeren.2
De aanwijzingen bij de AIVD worden sterker dat zich binnen het Hofstadnetwerk een radicaliseringproces voltrekt. De AIVD stelt vast dat zich binnen dit netwerk een leidersfiguur profileert. Deze persoon verblijft in deze periode geregeld op het adres in de Marianne Phillipsstraat te Amsterdam waar Mohammed B. volgens de GBA-gegevens staat ingeschreven. In dit pand, maar ook op diverse andere locaties binnen en buiten Amsterdam, zouden personen van dit netwerk geregeld bijeenkomen om te luisteren naar radicale preken van een prediker. Deze heeft een charismatische uitstraling en oefent veel invloed uit op jongeren in het netwerk die op zoek zijn naar identiteit en zingeving. Antwoorden worden hen gegeven in de vorm van religieuze duiding en leiding. De deelnemers versterken hierdoor hun radicaal-islamitische ideeën. Daarbij wordt het onderwerp de gewelddadige «jihad» dikwijls aangesneden.
Geleidelijk wordt duidelijk dat het pand Marianne Philipsstraat één van de plaatsen van samenkomst is voor het netwerk. De persoon Mohammed B. komt in die fase niet duidelijk naar voren. Hij speelt een ondersteunende rol: hij wordt gebruikt door anderen omdat hij de beschikking heeft over een onderkomen en een auto.3
Dagrapport AIVD Irak nummer 3: In de rapportage wordt melding gemaakt van Amsterdamse Marokkaanse scholieren van ROC Amsterdam met een verkapte bereidheid deel te nemen aan de Islamitische strijd. Vermelding is naar aanleiding van een artikel in Vrij Nederland. De AIVD heeft op het moment van schrijven geen indicaties dat Moslimjongeren in Nederland zelfstandig Islamistisch terroristische aanslagen in of vanuit Nederland voorbereiden. Anderzijds wordt ook gemeld dat de dreiging die van dergelijke jongeren uit kan gaan niet geheel onderschat moet worden. Onder een deel van de in Nederland gevestigde moslimjongeren groeit een radicaal-islamitische overtuiging en neemt de sympathie toe voor de islamistische strijd. De AIVD beschikt daarbij over aanwijzingen dat naast moskeeën ook scholen een plaats zijn waar potentiële jihadisten informatie en meningen uitwisselen en waar rekruteurs met jongeren in contact treden. Moslimjongeren met jihadsympathieën zijn kwetsbaar voor rekruteringspogingen, als gevolg waarvan zij een veel gerichtere bereidheid tot deelname aan de islamistische strijd kunnen ontwikkelen.1
Dagrapport AIVD Irak nummer 14: vermelding van de Tabligh beweging en vermelding van het bestaan van zogenoemde «risicojongeren». In tegenstelling tot het salafisme wordt de gewelddadige jihad tot op heden niet door de Tabligh gepropageerd. Het is de AIVD gebleken dat onder enkele personen die in Nederland islamitische jongeren rekruteren voor de jihad, sympathie bestaat voor de Tabligh-beweging. De AIVD sluit niet uit dat een aansluiting bij de Tabligh-beweging onder sommige jonge moslims voorafgaat aan een persoonlijke ontwikkeling naar een bereidheid om ondersteuning te verlenen of zelfs deel te gaan nemen aan de islamistische strijd.2
Dagrapport AIVD Irak nummer 15: vermelding van het feit dat het Korpsbeheerdersberaad is ingelicht naar aanleiding van de aanval van de Verenigde Staten van Amerika op Irak. In het korpsbeheerdersberaad is aandacht besteed aan terroristische dreiging, zowel vanuit de hoek van Irak als vanuit islamistisch-terroristische netwerken. Daarnaast is ingegaan op risico's van (gewelddadig) activisme door extreem-linkse dan wel extreem-rechtse groepen alsook door de Iraanse Mujahedin e-Khalq. Stilgestaan is verder bij mogelijke onrust binnen of tussen allochtone groepen in Nederland, zoals Irakezen, Marokkanen, Turken en Koerden. Daarbij is ook specifiek ingegaan op de rol die wordt gespeeld door radicale moskeeën en door de onlangs opgerichte Nederlandse afdeling van de Arabisch-Europese Liga.3
Vooroverleg tussen de korpsleiding van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland en de directeur OOV van de Bestuursdienst gemeente Amsterdam met het oog op aanstaand overleg tussen RID Amsterdam-Amstelland, de directeur OOV van de Bestuursdienst gemeente Amsterdam en AIVD over de opzet van een gezamenlijk onderzoek naar radicalisering. De regiopolitie Amsterdam-Amstelland en de directeur OOV van de Bestuursdienst gemeente Amsterdam willen onderzoek naar het (algemene) beeld van radicalisering in de stad en de mogelijkheden om dit beeld te beïnvloeden. Aangrijpingspunten voor een dergelijk onderzoek kunnen zijn: moskeeën, scholen, verenigingen en buurten. De directeur OOV van de Bestuursdienst gemeente Amsterdam en de regiopolitie Amsterdam-Amstelland stellen aan het onderzoek de volgende voorwaarden: het onderzoek moet beter inzicht geven in wat er aan de hand is, moet aanbevelingen geven hoe te handelen en de informatie moet exploitabel zijn. In het overleg tussen de AIVD, RID Amsterdam-Amstelland en regiopolitie Amsterdam-Amstelland wordt de onderzoeksopdracht besproken. Het door Amsterdam gevraagde onderzoek zal een gezamenlijk onderzoek zijn van de AIVD en RID Amsterdam-Amstelland en vormt een deelonderzoek (diepte-onderzoek) van het landelijke AIVD-onderzoek.4
Het onderzoek naar het Hofstadnetwerk komt in een stroomversnelling, omdat er steeds meer berichten binnenkomen over conspiratief gedrag. Gelet op het als steeds groter ingeschatte risico, wordt door de AIVD nog sterker ingezet op het verkrijgen en behouden van operationeel zicht op met name de kern van dit specifieke netwerk. Daarbij worden vrijwel alle de AIVD ten dienste staande inlichtingenmiddelen ingezet.
Mohammed B. behoort niet tot de kern van dit netwerk, evenmin als een aantal andere mensen die rond deze kern figureren. In deze periode wordt door de regiopolitie Amsterdam-Amstelland gemeld dat Mohammed B. uiterlijke kenmerken van voortgaande radicalisering vertoont, hetgeen past in het beeld dat van Mohammed B. bestond. Het beeld komt hierna in een stroomversnelling. Een aantal leden van de groep blijkt in Pakistan te verblijven, mogelijk voor trainingen voor de jihad. Daarnaast hebben leden van de groep contact met een zekere No'vel, dat een aantal leden van de groep opdrachten geeft. Deze persoon is later geïdentificeerd als Abdelhamid A., die door de Marokkaanse overheid wordt verdacht van betrokkenheid bij de aanslagen in Casablanca. Dit beeld en de arrestatie van Abdelhamid A. in Spanje zijn aanleiding dat de belangrijkste personen in het netwerk worden aangehouden. De informatie waarover op dat moment wordt beschikt, duidt er niet op dat Mohammed B. een belangrijke speler is. Hij is op geen enkele wijze betrokken bij de jihadreizen naar Pakistan; ook heeft hij geen contact No'vel, noch werd hij genoemd in de contacten die anderen hebben met No'vel. Met de Landelijk Officieren van Justitie Terrorismebestrijding wordt alle ter beschikking staande operationele informatie gedeeld.1
In de weken voorafgaand aan 15 oktober 2003 is er sprake van intensievere contacten tussen AIVD en RID-Amsterdam. Twee AIVD-medewerkers onderhouden contacten en brengen in de weken voorafgaand aan de aanhoudingen van enkele leden van de Hofstad-groep bezoeken aan de RID Amsterdam-Amstelland, onder meer ter vaststelling van de verblijfadressen van de betrokkenen. De RID verzoekt in deze periode de AIVD om meer achtergrondinformatie.2
De burgemeester van Amsterdam stuurt een brief aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met het verzoek om informatie over aanhoudende geruchten over radicalisering rond de Arrahmane-moskee.3
De onderzoeksopzet voor het onderzoek naar radicaliseringtendensen in de Marokkaanse gemeenschap te Amsterdam wordt door de AIVD aangeboden aan de gemeente Amsterdam.4
De AIVD benadert de directeur OOV van de Bestuursdienst gemeente Amsterdam om namen van personen binnen de gemeente die de AIVD kan spreken in het kader van het gezamenlijk onderzoek.5
De AIVD ontvangt via de RID-Amsterdam-Amstelland vanuit het korps informatie over geradicaliseerde personen in Amsterdam. In dit verband wordt Mohammed B. genoemd, die is opgevallen als iemand die radicaler lijkt te worden en wiens gedrag in korte tijd is veranderd, hetgeen zich bijvoorbeeld uit in «het schreeuwen van Koranteksten». Mohammed B. lijkt in toenemende mate onder invloed te komen van de netwerkomgeving waarin hij vertoeft.6
Abdelhamid A. wordt op 14 oktober gearresteerd in Spanje. Deze aanhouding vormt mede de aanleiding voor het Nederlands Openbaar Ministerie om, onder andere op grond van een AIVD-ambtsbericht, de sleutelfiguren van het Hofstadnetwerk aan te laten houden.
De rechercheofficier van justitie van het Landelijk Parket informeert de zwacri-officier (officier van justitie met de portefeuille zware en georganiseerde criminaliteit) van het parket Amsterdam, over de ophanden zijnde doorzoekingen en AT-aanhoudingen. Met betrekking tot de AT-inzet is van de kant van het arrondissementsparket Amsterdam niet meer vast te stellen of het contact tussen het Landelijk Parket en parket Amsterdam is verlopen volgens de gebruikelijke procedure1. Het is volgens het Amsterdamse parket niet onwaarschijnlijk dat een dergelijke AT-inzet conform de procedure is gemeld2.
Over de gang van zaken ten aanzien van de gebeurtenissen op en rond 16 oktober 2003 verschillen de feitenweergaven van het korps regiopolitie Amsterdam-Amstelland en de Nationale Recherche, onderdeel van het KLPD.
Feitenweergave regiopolitie Amsterdam-Amstelland
Bij het Bureau Recherche-informatie (BRI) van de politie Amsterdam-Amstelland komt om 12.56 uur een spoedverzoek binnen van de infodesk van het KLPD. Het KLPD wil in het kader van een onderzoek bij de afdeling terreur in het bezit worden gesteld van de GBA-gegevens van 3 adressen in Amsterdam, te weten: Egmondstraat 179, Marianne Philipsstraat 27 en Jan Voermanstraat 7. Door de politie Amsterdam-Amstelland wordt het gevraagde onderzoek verricht, waarna om 15.18 uur antwoord uitgaat naar het KLPD. Desgevraagd heeft de toenmalige chef van de Regionale Recherchedienst van de politie Amsterdam-Amstelland bij ambtsedig ondertekend proces verbaal d.d. 6 november 2004 verklaard op 16 of 17 oktober 2003 noch op een moment daarna door een medewerker van de KLPD op de hoogte te zijn gesteld van de achtergrond van de aanhoudingen die zijn verricht in de nacht van 16 op 17 oktober 2003. In de loop van donderdag 16 oktober werd door een medewerker van de Nationale Recherche een aanvraag ingediend tot inzet van het arrestatieteam van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland in verband met vermoedelijke overtreding van de artikelen 140, 231 en 157 jo. 46 van het wetboek van Strafrecht. Toestemming voor de inzet van het arrestatieteam was gegeven door een officier van Justitie van het Landelijk Parket. In de late avond van donderdag 16 oktober 2003, omstreeks 22.25 uur, word door het KLPD per fax nadere informatie verstrekt over de te verrichten aanhoudingen. De verkregen informatie van de Nationale Recherche werd door de dienstdoende sectiecommandanten van het arrestatieteam van de politie Amsterdam-Amstelland beoordeeld als te summier voor het formuleren van een adequaat aktieplan. Om die reden werd verzocht om meer achtergrondinformatie. Dit om een beter beeld te krijgen van de gevaarzetting en om de opdracht zo goed mogelijk te kunnen uitvoeren. Van de kant van de Nationale Recherche werd echter meegedeeld dat meer informatie niet kon worden gegeven. Om de situatie op dat moment niet op de spits te drijven en om achteraf mogelijk onverantwoorde redenen niet in te grijpen, is – ondanks afwezigheid van de gewenste extra informatie – besloten toch tot actie over te gaan. Op donderdag 16 oktober 2003 is omstreeks middernacht besloten het arrestatieteam van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland in te zetten ter aanhouding van twee verdachten3.
Feitenweergave Nationale Recherche:
Het hoofd Dienst Recherche Onderzoeken informeert telefonisch het Hoofd van de Dienst Centrale recherche van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland over het onderzoek RL8020. Dit telefoongesprek vindt voorafgaande aan de aanhouding van de verdachtengroep en de doorzoekingen plaats. In het gesprek wordt aangegeven dat het RL8020-onderzoek een terreuronderzoek betreft dat gestart is op basis van AIVD-informatie, dat er sprake zou zijn van (het voorbereiden van) een aanslag en dat er op meerdere plaatsen in het land, waaronder Amsterdam, verdachten aangehouden moeten worden en doorzoekingen verricht dienen te worden. Nadrukkelijk is in het telefoongesprek aan de orde dat één van de verdachten één van de twee vermiste moslimjongeren is die in de Oekraïne is aangehouden aan de grens met Rusland, op weg naar Tsjetsjenië om daar deel te nemen aan de jihad. Naar aanleiding van dit punt worden voorts de rollen van de AIVD en het KLPD/UTBT in het vermissingsonderzoek in het telefoongesprek besproken. De inhoud van het telefoongesprek wordt door het hoofd Dienst Recherche Onderzoeken vastgelegd in een proces-verbaal. Het plv. hoofd Dienst Recherche Onderzoeken is tijdens het telefoongesprek in de kamer aanwezig. Hij legt zijn waarnemingen in een proces verbaal vast. De mededeling van het hoofd Dienst Recherche Onderzoeken aan de Teamleider Unit Midden Nederland van de Nationale Recherche wordt door de laatste vastgelegd in het actiejournaal.
Het OT en AT van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland ontvangen telefonisch informatie ten behoeve van de aanhoudingen. Het OT en AT van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland worden ook door middel van een per fax toegezonden observatieset en infoset geïnformeerd. Deze informatie omvat:
– een faxbericht van vijf pagina's waarin een deel van het draaiboek van de Nationale Recherche is opgenomen;
– overzicht van mogelijke verblijfsadressen;
– overzicht van andere betrokken personen;
– overzicht aan te houden personen;
– foto's van verdachten
– beschrijving van het verblijfadressen
– kentekengegevens voertuigen
– relevante over verdachte uit andere onderzoeken
Uit het rapport van de commandant van het AT d.d. 7 november 2004 aan de korpsleiding van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland blijkt dat deze de fax met de daarin vervatte informatie heeft ontvangen. Voorts blijkt de korpsleiding van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland ten behoeve van de inzet van het AT vooraf op de hoogte te zijn gesteld van deze inzet.1
Op verschillende locaties worden doorzoekingen verricht, waaronder het adres Marianne Philipsstraat 27 te Amsterdam. Vijf personen uit het Hofstadnetwerk worden aangehouden, er vindt geen aanhouding plaats op het adres Marianne Philipsstraat 27. Om 02.21 uur en 02.30 uur worden wel op twee andere adressen (Henri Dunantstraat respectievelijk Blauwvoetstraat) in Amsterdam twee verdachten aangehouden.
Alle woningen die worden doorzocht, zijn bij de politie (Nationale recherche, RID van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland en de regiopolitie Amsterdam-Amstelland) onder de aandacht gebracht door middel van een ambtsbericht van de AIVD. Eén van deze adressen betreft de woning van Mohammed B., omdat het één van de mogelijke verblijfplaatsen zou zijn van de verdachten, niet vanwege Mohammed B. zelf. Deze is geen verdachte in het opsporingsonderzoek. Bij de doorzoeking van het pand aan de Marianne Philipsstraat is door de politie een in het Arabisch gesteld handgeschreven document gevonden, dat na vertaling een zogenaamde martelaarsbrief of jihad-testament blijkt te zijn, dat op naam was gesteld van één van de niet aangehouden Hofstadleden, de radicale moslim E.1 Onder de aangehoudenen is Samir A. Het ambtsbericht geeft aan dat een groep jonge radicale moslims op dat moment mogelijk betrokken was bij voorbereidingen van een vooralsnog onbekende terroristische actie. Naast de namen van vier personen naast Samir A. bevat het ambtsbericht drie adressen. De adressen zijn doorzocht. De inhoud van het ambtsbericht wordt aan de RID Amsterdam-Amstelland ter kennisneming verzonden. Dit ambtsbericht vermeldt letterlijk onder andere «dat de AIVD informatie heeft verworven die er op wijst, dat een netwerk van jonge radicale moslims in Nederland thans mogelijk betrokken is bij voorbereidingen van een, vooralsnog onbekende terroristische actie.» In dit ambtsbericht worden twee adressen in Amsterdam genoemd, waar ook later doorzoeking zal plaatsvinden.
De informatie waarover de AIVD op dat moment beschikt, geeft geen aanleiding te veronderstellen dat Mohammed B. een belangrijke actor zou zijn: hij lijkt op geen enkele wijze betrokken bij de jihadreizen naar Pakistan; ook heeft hij geen contact met Abdelhamid A., noch wordt hij genoemd in de contacten die de anderen hebben met Abdelhamid A. Dezelfde dag wordt mondeling een aanvullend ambtsbericht aan de landelijke officier terrorismebestrijding uitgebracht. Met het KLPD/UTBT wordt door de AIVD nauw samengewerkt.
In de dagen na 15 oktober worden door de AIVD enkele aanvullende ambtsberichten uitgebracht aan de Landelijk Officier van Justitie. De ambtsberichten worden ter kennisneming gestuurd aan de RID-Amsterdam-Amsterdam2.
Met het uitbrengen van het ambtsbericht op 15 oktober werd een deel van het onderzoek naar de Hofstadgroep omgezet in een opsporingsonderzoek door de nationale recherche onder leiding van het Landelijk Parket. Dit onderzoek krijgt de naam RL8020. Parallel aan dit onderzoek loopt het Hofstadonderzoek van de AIVD door, dit onderzoek heeft andere reikwijdte dan het strafrechtelijke onderzoek.
Uit een door de chef van het arrestatieteam van de politie Amsterdam-Amstelland opgemaakt rapport d.d. 7 november 2004, komt naar voren dat ten tijde van de beide aanhoudingen op 17 oktober 2003 in Amsterdam ook de arrestatieteams van de korpsen Haaglanden in dezelfde zaak hebben opgetreden. Ook de chefs van die arrestatieteams zijn van oordeel dat zij destijds op basis van te weinig informatie hebben moeten optreden, terwijl zij allebei ook de ervaring hadden dat gevraagde extra informatie door de Nationale Recherche niet was verstrekt.3
De chef van AT Haaglanden is blijkens het verzoek om automatisch vuur zich (kennelijk) voldoende bewust van de ernst en noodzaak van de aanhoudingen.4
In de ochtend van vrijdag 17 oktober 2003 hoort een medewerker van de RID van de politie Amsterdam-Amstelland bij toeval van een collega van het Bureau Recherche-informatie dat de vorige dag door de KLPD een spoedverzoek is gedaan tot adresverificatie ten behoeve van de afdeling terreur. Wetende dat er op 15 oktober de tekst van het ambtsbericht met twee adressen in Amsterdam is verschenen ontstaat bij de betrokken RID-medewerker de vrees dat er mogelijk door verschillende partijen langs elkaar heen wordt gewerkt. Hij neemt daarom direct telefonisch contact op met de AIVD en stelt dit punt aan de orde. Dan hoort hij van de kant van de AIVD dat er de afgelopen nacht in dit verband in Amsterdam twee aanhoudingen zijn verricht.5
Na de aanhoudingen van de verdachten in de Hofstadzaak wordt aan alle RID-en een bericht van twee pagina's ter kennisneming verzonden met daarin veel details over de Hofstadzaak. De RID Amsterdam-Amstelland wordt door de AIVD betrokken bij het Hofstadonderzoek, ook in operationele zin, en veelvuldig bevraagd.1
De AIVD bericht de directeur OOV van de Bestuursdienst gemeente Amsterdam dat in Den Haag en Schiedam aanhoudingen zijn verricht vanwege het voornemen tot gewelddadige aanslagen in Nederland of Europa. De aangehouden personen vormen een onderdeel van een groter netwerk in Nederland, Spanje en België. De AIVD bericht zich te zullen wenden tot de regiopolitie Amsterdam-Amstelland tegen de tijd dat de AIVD meer duidelijkheid heeft.2
De AIVD brengt een aanvullend ambtsbericht uit aan de Landelijk Officier van Justitie Terrorismebestrijding met aanvullende gegevens over eerdergenoemde radicale E.3
In het kader van het onderzoek naar E. deelt de AIVD via een aanvullend ambtsbericht de inhoud van een telefoongesprek tussen genoemde E. en – naar alle waarschijnlijkheid – Mohammed B. mee aan de Landelijk Terreurofficier van het Openbaar Ministerie. In dit gesprek vertelt Mohammed B. dat de politie zijn huis heeft doorzocht en dat het maar goed is dat betrokkene «die documenten» op tijd heeft meegenomen. Het ambtsbericht was gericht op E. Mohammed B. wordt naar aanleiding van het ambtsbericht dan ook niet aangehouden.
Op 22 oktober 2003, kort na de aanhoudingen in de Hofstadzaak, verzoekt de AIVD de RID Amsterdam-Amstelland om informatie met betrekking tot de bewoners van het pand Marianne Philipsstraat 27. De RID antwoordt dat Mohammed B. volgens de gegevens van het GBA op dit adres staat ingeschreven.
Met de aanhoudingen van de sleutelfiguren uit het Hofstadnetwerk is de AIVD op slag een belangrijk deel van zijn informatiepositie ten aanzien van dit netwerk kwijt. Dit is onvermijdelijk het gevolg van een dergelijke ingreep. Daarmee is de AIVD tijdelijk voor een belangrijk deel afhankelijk van meer indirect verkregen informatie. De aandacht van de AIVD richt zich – wat betreft Amsterdam, maar zeker ook daarbuiten – in versterkte mate ook weer op het onderkennen van andere kernen van radicalisme en terrorisme.4
Op initiatief van de buurtrechercheur van de wijk van de Marianne Philipsstraat is contact vanuit het onderzoeksteam RL8020. De buurtregisseur wordt summier geïnformeerd over wat in de Marianne Phillipstraat heeft plaatsgevonden.5
De op 19 oktober aangehouden sleutelfiguren uit het Hofstadnetwerk komen allen bij gebrek aan bewijs weer vrij. In de winter van 2003/2004 en het vroege voorjaar spelen er in het Hofstad-onderzoek geen opzienbarende ontwikkelingen.6
In een mondelinge presentatie van een medewerker van de AIVD aan medewerkers van de RID Amsterdam-Amstelland wordt een gedetailleerde uiteenzetting gegeven van de operationele bijzonderheden van de Hofstadzaak. Een gedetailleerd beeld werd gegeven van de ideologie, de hiërarchische structuren, de verblijfplaatsen van leden van het netwerk in Nederland, de namen, aliassen en adressen (onder meer de Marianne Philipsstraat). De RID-medewerkers geven aan nu een goed beeld te hebben gekregen van de Hofstad-groep. Daarnaast wordt een toelichting gegeven over de in Spanje aangehouden A. Over Mohammed B. is niet specifiek gesproken, omdat hiervoor geen aanleiding bestond. Daarnaast is een toelichting gegeven over de in Spanje aangehouden Abdelhamid A. in relatie tot de terroristische aanslag in Marokko (Casablanca).1
De AIVD geeft op verzoek van de gemeente Amsterdam conform de afspraken van 28 februari aan de burgemeester van Amsterdam een mondelinge toelichting op de resultaten van een deelonderzoek, te weten eventuele radicaliseringtendensen rond de Ahrahmanemoskee in Amsterdam.2
In aanvulling op de mondelinge toelichting van 17 november ontvangt de gemeente Amsterdam een vertrouwelijke notitie met de voornaamste bevindingen van dit deelonderzoek. De brief geeft geen onderbouwing voor harde beschuldigingen en of maatregelen.3
Enkele van de personen uit het hofstad netwerk reizen af naar Pakistan. De reden voor hun uitreis kan niet worden vastgesteld. Mohammed B. behoorde niet tot deze personen.4
De burgemeester van Amsterdam stuurt een brief aan de raadscommissie AZ met een weergave van de resultaten van het AIVD onderzoek naar de Arrahmane moskee. De burgemeester schrijft dat de AIVD geen aanwijzingen heeft dat de Tablighi Jamaat zich vanuit de Arrahmane moskee zou bezighouden met het rekruteren van Jihadstrijders of met het ondersteunen van terroristische organisaties.5
15 maart 2004 en volgende dagen
De RID Amsterdam-Amstelland meldt aan de burgemeester van Amsterdam dat ten aanzien van de Assidieq-school en de El Tawheed-moskee een vooronderzoek plaatsvindt om zicht te krijgen op radicalisering. De RID vraagt of de burgemeester reguliere contacten heeft met de Assidieq-school en de El Tawheed-moskee. De directeur OOV van de Bestuursdienst gemeente Amsterdam meldt dat burgemeester op 4 april 2004 een jongerendebat zal bijwonen in de El Tawheed-moskee.6
Een operationele bron van de AIVD noemt Mohammed B. een persoon die gevoelig is voor de radicale interpretatie van de islam, «fundamentalistische kleding» draagt en moeilijk afstand kan nemen7.
Op verzoek van de AIVD doet de RID Amsterdam-Amstelland naslag over enkele personen uit de Hofstadgroep en Mohammed B. De RID stuurt op verzoek van de AIVD tevens een foto van Mohammed B8.
In de werkgroep terrorisme van de driehoek meldt de regiopolitie Amsterdam-Amstelland naar aanleiding van geruchten in de media dat er geen indicaties zijn voor een aanslag op 30 april (Koninginnedag).1
De AIVD verzoekt de RID Amsterdam om informatie met betrekking tot de bewoners van het pand Marianne Philipsstraat 27. De RID antwoordt dat Mohammed B. volgens de gegevens van het GBA op dit adres staat ingeschreven. Vanaf het voorjaar 2004 tot heden loopt er een gezamenlijke operatie van de AIVD en de RID Amsterdam. Deze operatie beoogt zicht te krijgen op de eerder genoemde groep en wordt gezamenlijk gedaan. De RID ontvangt de informatie die uit deze operatie voortkomt2.
Brief van het plv. hoofd van de AIVD aan de gemeente Amsterdam. De brief verzoekt om commentaar op het concept van het rapport «Saoedische invloeden in Nederland: Verbanden tussen de salafitische missie, radicaliseringprocessen en islamitisch terrorisme.»3
De burgemeester van Amsterdam en de directeur OOV van de Bestuursdienst gemeente Amsterdam bezoeken het hoofd AIVD. Mede aanwezig is de coördinator van het Saoedi-Arabië project van de AIVD. De burgemeester en de directeur OOV worden geïnformeerd over de stand van zaken van een tweede deelonderzoek waarover op 28 februari 2003 afspraken zijn gemaakt, betreffende de El Tawheed-moskee. Bij die gelegenheid wordt door de AIVD aangegeven dat bij de dienst bekende radicale moslims moskeeën steeds meer mijden en hun toevlucht zoeken in huisbijeenkomsten. De burgemeester van Amsterdam kan desgevraagd geen concreet aantal genoemd worden van radicale moslims in de hoofdstad.4 Wel vertelt de AIVD dat er een fluïde lijst bestaat van 150 namen waarvan een deel is overgedragen aan de politie. De burgemeester bepleit een Van Traa Aanpak (bestuurlijke aanpak georganiseerde criminaliteit). De AIVD geeft algemene informatie over de Al Haramain organisatie en de relatie tussen deze organisatie en de El Tawheed-moskee.5
Ambtelijk overleg tussen de AIVD, de RID Amsterdam-Amstelland en de directeur OOV van de Bestuursdienst gemeente Amsterdam. De AIVD krijgt commentaar op het conceptrapport over Saoedische invloeden in Nederland. Alvorens dit rapport naar de Tweede Kamer te sturen wil de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gezien de aanbevelingen weten hoe lokale overheden hiertegenover staan (oproep breed bestuurlijk overleg, later leidend tot de intergemeentelijke werkgroep onder leiding van de gemeente Amsterdam). De vergadering bepleit landelijke coördinatie teneinde bestuurlijke kennis te kunnen verzamelen en uitwisselen. Voorts vraagt de vergadering zich af of de aanstaande rapportage over de El Tawheed-moskee (eind juni) zodanige informatie zal geven dat het aanknopingspunten biedt voor de vragen hoe verder te handelen. De gemeente Amsterdam geeft aan voornemens te zijn de AIVD te verzoeken onderzoek in Amsterdam te continueren. Tot slot, in het najaar verwachten AIVD en RID Amsterdam-Amstelland afronding van het grote Amsterdamse onderzoek.6
Door de geleidelijk weer opgebouwde informatiepositie verwerft de AIVD weer meer informatie over het netwerk. In deze fase wordt vooral toenemende activiteit waargenomen van de Syriër, die beschouwd kan worden als de geestelijke leider van het Hofstadnetwerk. De naam van Mohammed B. duikt dan ook weer regelmatig op. Hij is één van de personen bij wie de Syriër kennelijk vaak verblijft. Er zijn meer mensen die door de Syriër op een dergelijke manier worden gebruikt.1
Kort voor het begin van de Europese voetbalkampioenschappen in Portugal reist een aantal personen van het Hofstadnetwerk naar Porto. De AIVD heeft op 9 juni 2004 de Portugese autoriteiten van hun aanwezigheid aldaar op de hoogte gebracht. De aanwezigheid van extremistische moslims uit Nederland wordt door de Portugezen als een mogelijke bedreiging voor het sportevenement gezien. Het groepje wordt op 11 juni in Portugal aangehouden. Op zaterdag 12 juni 2004 worden door de AIVD de namen doorgegeven aan het UTBT van het KLPD. Op 14 juni 2004 vraagt de RID of zich onder de aangehouden personen ook Amsterdammers bevinden, hetgeen van AIVD-zijde wordt bevestigd en de namen worden doorgegeven. De drie Hofstadleden zijn wegens onvoldoende bewijs uitgezet naar Nederland. De groep keert op 16 en 21 juni 2004 in Nederland terug. Na aankomst is door de AIVD en UTBT met enkele van hen gesproken.
De AIVD voert de gesprekken met de teruggekeerde leden van de groep samen met het KLPD/UTBT. In het gesprek dat de AIVD heeft gevoerd met E. na zijn aanhouding vertelt hij dat hij bij Mohammed B. heeft gewoond, met hem koranlessen heeft gevolgd en dat hij Mohammed B. een gevaarlijk persoon vindt die in tegenstelling tot hemzelf gelooft in de ideologie van Takfir. In het gesprek wordt aan eerdergenoemde E. gevraagd naar het testament dat (bij de huiszoeking in oktober 2003) in het pand aan de Marianne Philipsstraat 27 is aangetroffen. Het gaat hierbij om een in het Arabisch gesteld handgeschreven document, dat na vertaling een zogenaamde martelaarsbrief of jihad-testament blijkt te zijn, dat expliciet op naam was gesteld van de hierboven genoemde E. Volgens zijn verklaring zou de radicale Mohammed B. dit testament hebben geschreven. E. beweert dat het testament dat is aangetroffen in het RL8020 onderzoek en dat door hemzelf is ondertekend en in de aanhef zijn naam bevat door Mohammed B. zou zijn geschreven.2
Deze uitspraken worden beoordeeld als ongeloofwaardig, omdat de zegsman zelf bij de AIVD bekend is als zeer radicaal en redenen heeft om de aandacht van zichzelf weg te leiden en zichzelf vrij te pleiten door anderen te belasten. Bovendien leren ervaringen van de AIVD met het aanspreken van personen die deel uitmaken van radicaal-islamitische netwerken, dat vrijwel altijd ontwijkende en misleidende antwoorden worden gegeven.3
De Chef RID spreekt met de RID-liaison van de AIVD over de samenwerking, de procedures en in het bijzonder over de naar zijn mening ontoereikende uitwisseling van informatie. De AIVD-liaison koppelt één en ander intern richting betreffende teams terug. De Chef RID stelt voor om maandelijks overleg in te voeren; dit is nog niet gerealiseerd.4
Één van de arrestanten van oktober 2003 wordt opnieuw aangehouden. Samir A. wordt aangehouden op verdenking van het plegen van een overval op een supermarkt. Bij de doorzoeking van zijn woning worden materialen (foto's, plattegronden en routebeschrijvingen) gevonden die leiden tot de verdenking dat Samir A. bezig is met het voorbereiden van een aanslag. Het onderzoek richt zich daarom ook op de verdenking van voorbereidingshandelingen voor een terroristische aanslag.
Van een mogelijke betrokkenheid van Mohammed B. bij deze activiteiten blijkt niets bij het onderzoek dat zowel door de politie als de AIVD in dit kader is verricht.1
In het kader van het onderzoek tegen Samir A. wordt door KLPD/UTBT een proces verbaal opgemaakt met een beschrijving van het netwerk rond Samir A. Dit proces verbaal wordt opgemaakt ter ondersteuning van het RL8026 onderzoek. Aan de hand van de uitkomsten van het RL8020 onderzoek, het al eerder genoemde gespreksverslag met E. en andere incidenten wordt geconcludeerd dat er een netwerk bestaat waarvan Samir A. deel uitmaakt. In het gespreksverslag van het gesprek met E. wordt ook de naam van Mohammed B. genoemd2.
De zaaksofficier van het landelijk parket besluit in verband met de aangekondigde berichtgeving op het journaal over Samir A. een aantal taps te laten lopen. Deze taps dienen om te achterhalen wie Samir A. aanstuurt omdat mede op grond van het proces verbaal van KLPD/UTBT (zie ook 13 juli 2004) het vermoeden bestaat dat een zogenaamde «amir» Samir A. zou sturen. Er wordt onder andere getapt op het telefoonnummer behorende bij het adres waarop Mohammed B. staat ingeschreven, zijnde één van de woningen waar, in het kader van RL8020, was gezocht. Deze taps leiden niet tot relevante resultaten. Met het nummer waarvan Mohammed B. gebruik zou maken vindt geen enkel gesprek plaats.3
De AIVD besluit eveneens een aantal taps te laten lopen op telefoons. De belangrijkste personen in het Hofstadnetwerk zijn na de arrestaties in oktober 2003 gealarmeerd en daardoor maken zij slechts zeer beperkt gebruik van de telefoon. De AIVD poogt door het tappen van minder bekende, secundaire personen toch meer informatie te verkrijgen. Daarom wordt gekozen voor een tap op een mobiele telefoon bij Mohammed B.. Deze telefoontap, welke op 9 augustus 2004 in werking trad, werd in eerste instantie aangesloten omdat verscheidene leden van de Hofstadgroep met hem in contact bleken te staan. Tevens bleek dat personen van het netwerk geregeld in het huis van B. bij elkaar kwamen. Deze tap is per 21 oktober 2004 beëindigd omdat B. geen gebruik meer maakte van deze mobiele telefoon.4
De Nationale recherche bericht aan het Landelijk Parket5 dat in verband met gebrek aan actuele informatie over de plannen van het netwerk rond Samir A. en het gebrek aan een concrete verdenking tegen hen is beslist eerst de zaak tegen Samir A. en de verdachten die rechtstreeks aan die voorbereidingshandelingen kunnen worden gelinkt af te ronden. Een onderzoek naar het netwerk rond en boven Samir A. wordt eventueel overwogen, dit onderzoek zal dan na afronding van het onderzoek tegen Samir A worden opgestart. Volgens het proces-verbaal van het KLPD/UTBT en de onderzoeksreultaten van RL 8020 bevindt Mohammed B. zich in de periferie van Samir A. Er zijn geen concrete aanwijzingen geweest dat hij betrokken is geweest bij voorbereidingshandelingen in oktober 2003, noch bij de voorbereidingshandelingen van Samir A. in juni 2004, dan wel dat hij aan de andere kant betrokken was bij enig concreet strafbaar feit.6
De burgemeester van Amsterdam wordt schriftelijk door de AIVD geïnformeerd over de uitkomsten van het deelonderzoek naar de El Tawheed-moskee, waarover hij op 6 mei 2004 reeds in eerste aanleg mondeling werd geïnformeerd. Ook in deze rapportage wordt melding gemaakt van de waargenomen tendens dat radicale moslims wegblijven bij de moskeeën. De AIVD schrijft dat een onderstroom bestaat van enkele extremisten en tientallen (veelal jonge) personen die sympathiek staan tegenover de gewelddadige jihad. Deze onderstroom heeft mede kunnen ontstaan door de aantrekkingskracht van de ultra orthodoxe boodschap die binnen de moskee (El Tawheed) gepredikt wordt.
Daarbij trekt de AIVD de volgende slotconclusie: «De geconstateerde ontwikkeling dat extremisten hun werkterrein deels verleggen naar bijeenkomsten buiten de moskee noopt de AIVD en de RID (...) diepgaander onderzoek te verrichten naar hun verrichtingen. De AIVD onderzoekt, in samenwerking met de RID Amsterdam-Amstelland, de operationele mogelijkheden, waarmee een verdiepingsslag gemaakt kan worden, die het mogelijk maakt door te dringen tot juist die groepen en personen die een directe bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde. De gevoeligheid en het mogelijk bovenregionale karakter van een dergelijk onderzoek heeft eventueel tot gevolg dat het openbaar bestuur in Amsterdam niet meer tot in detail ingelicht kan worden met betrekking tot inhoud, voortgang en resultaten van specifieke onderzoeken. Wel kan het Hoofd van de RID Amsterdam-Amstelland het openbaar bestuur en de korpsleiding op hoofdlijnen blijven inlichten».1
Mohammed B. wordt geverbaliseerd wegens zwartrijden in het openbaar vervoer. Hierbij maakt hij amok, waarna hij wordt aangehouden. Via de RID Amsterdam-Amstelland krijgt de AIVD van de politie de beschikking over papieren die bij hem zijn aangetroffen. Deze papieren bevatten tal van telefoonnummers en e-mailadressen. Uit deze gegevens blijkt dat de meeste contacten van Mohammed B. bekenden zijn uit het Hofstadonderzoek.2
De RID Amsterdam-Amstelland ontvangt uit het korps Amsterdam-Amstelland het bericht dat Mohammed B. in de afgelopen jaren steeds fundamentalistischer is geworden3.
In oktober start de AIVD samen met de RID-Amsterdam-Amstelland een operatie in de directe omgeving van de doelgroep. Deze operatie wordt beschouwd als een kans om zicht te krijgen op leden van de Hofstadgroep. Deze operatie wordt samen uitgevoerd door één medewerker RID en één medewerker AIVD. Een concrete dreiging richting Van Gogh kwam niet uit deze operatie4.
Op 8 oktober 2004 brengt de AIVD een ambtsbericht uit aan de Landelijk Officier Terrorismebestrijding in het kader van het onderzoek van de Rijksrecherche tegen een medewerker (tolk/vertaler) van de AIVD, die verdacht wordt van het verspreiden van staatsgeheimen. In dit ambtsbericht wordt de Marianne Philipsstraat 27 genoemd als één van de mogelijke verblijfplaatsen van een medeverdachte. In de dagen ervoor vraagt de AIVD aan de RID enkele gegevens over deze medeverdachte van de AIVD-medewerker.5
De RID-Amsterdam-Amstelland uit de wens om één jaar na de vorige presentatie opnieuw voorlichting te krijgen over de stand van zaken in de Hofstadgroep. Een AIVD-medewerker en een medewerker van de RID Amsterdam maken de afspraak om medio november 2004 voor de RID weer een Hofstadpresentatie nu bij de AIVD te geven6.
De heer Van Gogh wordt in Amsterdam rond kwart voor negen in de ochtend om het leven gebracht door messteken en pistoolschoten. De vermoedelijke dader wordt na een schotenwisseling met de politie, waarbij een politieman, een burger en de vermoedelijke dader gewond raken, aangehouden door de regiopolitie Amsterdam-Amstelland.
Feitenreconstructie informatie-uitwisseling veiligheid en beveiliging Van Gogh1
Naar aanleiding van de moord op Theo van Gogh hebben de Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging, de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst, de regiopolitie Amsterdam-Amstelland en de gemeente Amsterdam alsmede de UTBT, de Nationale Recherche en het Nationaal Informatie Knooppunt van het KLPD geïnventariseerd wat er in het verleden aan dreigingsinformatie is gewisseld, welke adviezen terzake zijn verstrekt, welke besluiten zijn genomen en welke veiligheidsmaatregelen zijn getroffen. In paragraaf 5. wordt ingegaan op (passages uit) de belangrijkste aan Van Gogh te relateren stukken c.q. mondeling verkeer dat daaromtrent is geweest. In paragrafen 2. t/m 4. wordt op hoofdlijnen – de systematiek van het huidige stelsel bewaken en beveiligen uiteengezet.
2. Stelsel van bewaken en beveiligen
Mede naar aanleiding van het rapport van de commissie «Feitenonderzoek veiligheid en beveiliging Pim Fortuyn» hebben de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie op 20 juni 2003 een nota met een nieuw stelsel van bewaken en beveiligen het licht doen zien2. De nota is in september 2003 door de Tweede Kamer behandeld. Op 1 juli 2003 is een appendix op de circulaire bewaking en beveiliging uitgebracht met daarin verwoord de nieuwe structuur3. Aansluitend hebben de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie op 30 juni 2004 een nieuwe circulaire «Bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten» doen toekomen aan o.a. alle burgemeesters, hoofdofficieren van justitie en korpschefs4. Deze circulaire is volledig geënt op voornoemde nota en werkt terug tot 1 januari 2004. De implementatie van het stelsel vindt thans plaats.
De uitgangspunten van het stelsel van bewaken en beveiligen zijn:
– dat de verantwoordelijkheid voor de eigen veiligheid primair ligt bij de burger zelf, respectievelijk de bedrijven, organisaties en instelling waartoe zij behoren en het bevoegd gezag op decentraal niveau.
– De overheid kan bij bedreigingen die ernstig zijn bescherming bieden.
– Betrokkene moet medewerking verlenen en aangifte doen.
In het kader van het nieuwe stelsel geldt het uitgangspunt: «decentraal, tenzij». Met andere woorden: de verantwoordelijkheid voor de bewaking en beveiliging van personen, diensten en objecten is decentraal belegd, tenzij zij zijn opgenomen in de zogenaamde «limitatieve lijst» van het rijksdomein. Ten aanzien van de limitatieve lijst heeft de rijksoverheid een bijzondere verantwoordelijkheid en beslist over extra veiligheidsmaatregelen. De limitatieve lijst, bevat een zeer beperkt aantal personen die in de landelijke politiek en het landsbestuur een prominente rol spelen.
Een en ander betekent dat alle overige Nederlanders onder het decentraal domein vallen. Bij een eventuele bedreiging dienen zij zich te wenden tot de regionale politie.
In het nieuwe stelsel is de functie van Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging geïntroduceerd. Deze functionaris werkt onder de verantwoordelijkheid van beide ministers en heeft een spilfunctie ten aanzien van het evalueren van binnengekomen informatie ten aanzien van het rijksdomein. Daarnaast adviseert hij het decentrale autoriteiten gevraagd en ongevraagd over beleid en uitvoering van hun taken op het gebied van bewaking en beveiliging.
De casus Van Gogh speelt zich af in het decentraal domein van het stelsel van bewaken en beveiligen; betrokkene valt niet onder de limitatieve lijst van het stelsel van bewaken en beveiligen.
Ingevolge het stelsel is er sprake van de volgende actoren en processen. De taak om te bewaken en beveiligen maakt onderdeel uit van de politietaak om zorg te dragen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. Het treffen van adequate veiligheidsmaatregelen om strafbare feiten te voorkomen of ordeverstoringen te voorkomen maakt in ieder geval deel uit van de verantwoordelijkheid van het lokale gezag. Het is niet altijd eenvoudig om van te voren te bepalen of de preventieve inzet van veiligheidsmaatregelen om een bepaalde gebeurtenis en haar mogelijke consequenties te voorkomen plaats vindt voor het doel van openbare ordehandhaving dan wel onder stafrechtelijke handhaving. De inzet van (extra) veiligheidsmaatregelen dient om die reden onderwerp van gesprek te zijn in de lokale gezagsdriehoek. De ernst van de dreiging en in het bijzonder het effect en de aard van de verwachte gebeurtenis dient bepalend te zijn voor de vraag bij wie het primaat ligt binnen de driehoek. Wanneer bij een gebeurtenis voor het leven van personen of hun fysieke integriteit of voor andere ernstige delicten valt te vrezen, dan zal het primaat liggen bij het de officier van Justitie. Ligt het te verwachten effect en de aard van de gebeurtenis op het terrein van de openbare orde dan zal het primaat liggen bij de burgemeester.
Voor wat betreft het verkrijgen van dreiginginformatie, te weten dreigingsmeldingen/-inschattingen ten behoeve van het decentrale domein is een voorname rol weggelegd voor de Regionale Informatiecoördinatoren (RIC's). Daar dient de informatie samen te komen van de Criminele Inlichtingeneenheden (CIE), Regionale Inlichtingendiensten (RID), ten behoeve van openbare orde informatie) en andere relevante politie-informatie. Daarbij is het van groot belang dat informatie die bewaken en beveiligen betreft als zodanig herkend en doorgegeven wordt. Dreigingsinschattingen worden in principe op decentraal niveau vervaardigd (RIC's). In het kader van de benodigde landelijke informatiecoördinatie kan het RIC-NIK-kanaal worden aangewend. De hieruit afkomstige dreiginginformatie wordt vervolgens op decentraal niveau verwerkt in de dreiginginschatting. De dienst NRI van het KLPD zal in voorkomende gevallen bij de vervaardiging van de inschatting inhoudelijke en technische ondersteuning kunnen bieden1. Opgemerkt wordt hierbij dat ook de AIVD voor het decentrale domein (gevraagd en ongevraagd) dreiginginformatie kan aanleveren, indien vanuit haar wettelijke taakstelling aanleiding daartoe bestaat, i.e. indien het raakt aan de nationale veiligheid. De AIVD levert de informatie in een dergelijk geval aan de regionale portefeuillehouder conflict- en crisisbeheersing. Overigens is dit gedeeltelijk een voorschot op de toekomstige situatie. In de praktijk informeert de AIVD in dit soort gevallen de Regionale Inlichtingendienst van de betreffende regio alsmede de Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging2.
Verschillende soorten politie-informatie (openbare orde, opsporingsinformatie) worden samengebracht bij de Regionale Informatie Coördinatoren (RIC's). De adviezen over de dreiging en de maatregelen worden via de portefeuillehouder conflict- en crisisbeheersing voorgelegd aan de lokale gezagsdriehoek.
De Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging is bevoegd tot het gevraagd en ongevraagd adviseren van het decentraal domein terzake van beleid en uitvoering.
De beveiliging van mw. Hirsi Ali, die in het kader van de tijdlijn eveneens wordt genoemd, speelt zich op historische gronden af in het rijksdomein. Terzake heeft de Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging een coördinerende bevoegdheid voor wat betreft de intake van meldingen, het inwinnen van inlichtingen, evaluatie, uitvoering van maatregelen en communicatie naar de bedreigden.
4. Bewakings- en beveiligingsprotocol regiopolitie Amsterdam-Amstelland
Mede naar aanleiding van het rapport van de commissie «Feitenonderzoek veiligheid en beveiliging Pim Fortuyn» en de daaruit voortkomende aanbevelingen heeft de korpsleiding van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland op 20 januari 2003 het «Bewakings- en beveiligingsprotocol» vastgesteld. In dit protocol wordt aangegeven hoe de regio op lokaal niveau omgaat met bewakings- en beveiligingsaangelegenheden. Het protocol vermeldt de totstandkoming op nationaal niveau en op lokaal niveau van bewakings- en beveiligingsmaatregelen en op welke wijze de regiopolitie Amsterdam-Amstelland invulling geeft aan deze bewakings- en beveiligingsmaatregelen.
Op 1 september 1997 komt bij de redactie van de Nieuwe Revu een telefonische bedreiging binnen gericht tegen Theo van Gogh en Theodoor Holman naar aanleiding van een column in de Nieuwe Revu over moslims en moslimorganisaties. De melding geeft geen aanleiding tot vervolgactiviteiten en de aangifte wordt opgelegd vanwege het ontbreken van een daderindicatie1.
Bij de regiopolitie Amsterdam-Amstelland zijn in de periode 1997 tot 2003 geen concrete bedreigingen bekend geworden ten aanzien van Van Gogh2.
Op 7 november 2003 zendt een burger een e-mail aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de veiligheid van Van Gogh naar aanleiding van de aanstaande verschijning van het boek «Allah weet het beter», een bundel van columns. Volgens de afzender van de e-mail heeft Van Gogh de afgelopen periode meerdere keren bedreigingen ontvangen. De Eenheid Bewaking en Beveiliging leidt de mail op 17 november 2003 door naar het KLPD/NIK met het verzoek deze door te geleiden naar de RIK's, een en ander onder verwijzing naar het Afstemmingsoverleg Bewaking en Beveiliging van 18 november 2003. Het verzoek van de Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging wordt ter kennisname in afschrift aan de AIVD gezonden. In het Afstemmingsoverleg Bewaking en Beveiliging van 18 november 2003 wordt hieromtrent opgemerkt dat Van Gogh niet in het rijksdomein valt. De Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging onderneemt in verband daarmee, in lijn met het stelsel van bewaken en beveiligen, verder geen actie. De AIVD laat weten geen inschatting te geven, omdat Van Gogh niet binnen het rijksdomein valt. De Eenheid Bewaking en Beveiliging zendt de e-mail op de ochtend van 19 november 2003 per fax rechtstreeks ter afhandeling aan de RID Amsterdam-Amstelland3. Dat leidt dezelfde dag tot een meldingsrapport van de RID Amsterdam-Amstelland aan de AIVD. De AIVD vraagt naar aanleiding hiervan bij de RT-team en bij het CIT-frontoffice speciale aandacht voor Van Gogh. Bovendien worden de betreffende operateurs gealerteerd om bij eventuele bedreiging jegens Van Gogh dit terug te koppelen en actie te ondernemen.1 Na evaluatie van de beschikbare informatie wordt besloten door de regiopolitie Amsterdam-Amstelland dat dit niet leidt tot bewakings- of beveiligingsmaatregelen2.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties biedt naar aanleiding van vragen van mevrouw N.A. Kalsbeek tijdens het algemeen overleg Bestrijding Internationaal Terrorisme van 30 september 2003, op 9 maart 2004 aan de Tweede Kamer een notitie aan, waarin een algemene beschrijving wordt gegeven van processen en omstandigheden waarin potentiële islamistische terroristen in Nederland zich bevinden. In de notitie wordt onder andere opgemerkt dat een groeiend aantal moslims zich door opiniemakers en opinieleiders in het maatschappelijk verkeer onheus bejegend voelt. De groep van de zich onheus voelende jongeren vormt een voorname vijver van voor radicalisering en eventueel rekrutering ontvankelijke personen3.
Op 21 april 2004 doet de uitgever en de hoofdredacteur van de Metro, waarin Theo van Gogh sinds oktober 2003 een column schreef, aangifte bij de regiopolitie Amsterdam-Amstelland dat hij en onder andere Theo van Gogh recent bedreigd worden via de e-mail en via telefoontjes die op de redactie binnenkomen. Deze aangifte resulteert niet in een opsporingsonderzoek c.q. andere follow up. Eind april worden door een collega van de hoofdredacteur van de Metro nogmaals afdrukken van de e-mails en verslagen van telefonische bedreigingen aan de regiopolitie Amsterdam-Amstelland overhandigd. De reactie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland luidt bij brief van 27 mei 2004 dat «door het ontbreken van voldoende aanwijzingen richting de dader(s) het onderzoek thans gestopt is»4.
Op 10 juni 2004 levert de AIVD op verzoek van de Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging een dreiginginschatting aan met betrekking tot de Nationale VN Conventie van 12 juni 2004. Deze dreiginginschatting wordt door de AIVD tevens aan de RID Amsterdam-Amstelland verzonden5. Het verzoek van de Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging heeft met name betrekking op de aanwezigheid van de ministers Bot en Van Ardenne en de UNHCR de heer Lubbers. Zij allen vallen in het rijksdomein. De AIVD besteedt daarnaast, ondanks dat Van Gogh niet tot het rijksdomein behoort, aandacht aan de aanwezigheid van Van Gogh als gespreksleider bij deze conventie. De AIVD meldt dat Van Gogh recentelijk een aantal uitspraken heeft gedaan, die door delen van, met name de Marokkaanse moslimgemeenschap, als kwetsend worden ervaren. Eerder zijn onder andere op een aantal – vooral door jonge moslims bezochte – internetpagina's bedreigingen jegens Van Gogh geuit6. Het betreft hier bedreigingen die jegens Van Gogh zijn geuit op een aantal – vooral door jonge moslims bezochte – internetpagina's. De AIVD stelt dat over het algemeen kan worden gesteld dat er voldoende internetinformatie voorhanden was om het dreigingsbeeld rond Van Gogh te schragen. De toonzetting was weliswaar hard, afkeurend en soms agressief, maar op geen enkele wijze kan door de AIVD worden vastgesteld dat expliciet wordt opgeroepen tot een gewelddadige actie ten opzichte van Van Gogh7.
De AIVD meldt verder aan de Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging dat zij thans niet beschikt over concrete aanwijzingen dat individuen of groeperingen vanuit de Marokkaanse gemeenschap aanslagen voorbereiden of zullen uitvoeren tegen Van Gogh tijdens de Nationale VN Conventie. Ook zijn er geen concrete aanwijzingen die duiden op het voorbereiden van een aantasting van zijn fysieke integriteit op andere wijze. Het is echter wel voorstelbaar dat de gevoelens van woede en frustratie, die bij delen van de moslimsgemeenschap leven, zich uiten in verbaal geweld en in het uiterste geval in een aantasting van Van Gogh's fysieke integriteit of kleinschalige verstoringen van de openbare orde. De AIVD waardeert de ernst van de dreiging betreffende de VN conventie als «matig» en de waarschijnlijkheid als«gemiddeld». Op vrijdag 11 juni 2004 heeft de Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging de regiopolitie Amsterdam-Amstelland telefonisch verzocht veiligheidsmaatregelen in de vorm van geüniformeerd politietoezicht gedurende het evenement te treffen ten aanzien van de VN conventie. Daarbij werd met name aandacht gevraagd voor de ministers Bot en Van Ardenne alsmede de heer Lubbers1.
Op 12 juni heeft de regiopolitie Amsterdam-Amstelland tussen 10.30 uur en 18.30 uur, op de drie genoemde locaties, toezicht gehouden met ge-uniformeerd personeel. Extra alertheid is in acht genomen tijdens de bijdragen van de minister Bot en Van Ardenne, de heer Lubbers en de heer Van Gogh2.
Op 6 juli 2004 start een onderzoek van de KLPD/UTBT. Een (internet-)rechercheur voert in opdracht van de Landelijk Officier Terrorismebestrijding te Rotterdam een vooronderzoek uit naar bedreiging gericht tegen mw. Hirsi Ali via een internetforum. De persoon op wie het onderzoek zich richt heeft zich op internet getooid met de naam «AIVD-doder». Dit onderzoek wordt afgesloten op 9 juli 2004. Daaruit blijkt dat door «AIVD-doder» op 30 juni 2004 een bericht was geplaatst op een internetforum van www.marokko.nl met o.a. de tekst: «Als ik die vervloekte Hirsi Ali een keer tegenkom zal ik haar strot doorsnijden. Met zijn allen moeten wij haat creëren jegens gestoorde figuren zoals Hirsi Ali, het moet een gewoonte worden dat personen als Pim, Hirsi en Wilders gedood worden». Nader onderzoek levert een (mogelijke) identiteit op van degene die dit bericht heeft geplaatst. Bij brief van 30 juli 2004 stuurt de Landelijk Officier Terrorismebestrijding het proces-verbaal dat is opgemaakt door het KLPD toe aan het arrondissementsparket Zeeland. In de brief wordt verzocht een nader strafrechtelijk onderzoek in te stellen en de Landelijk Officier Terrorismebestrijding op de hoogte te houden van de uitkomsten. De betreffende brief wordt op of omstreeks 5 augustus 2004 uitgezet bij de regiopolitie Zeeland. Op dinsdag 10 augustus 2004 start de regiopolitie Zeeland een onderzoek in deze zaak onder de naam AHABOL. Uit dit onderzoek wordt duidelijk dat de verdachte doorgaat met het uiten van bedreigingen, maar tevens ontstaat het vermoeden dat hij met anderen voorbereidingen treft voor het plegen van een aanslag met explosieve stoffen.3
Op donderdag 12 augustus 2004 informeert de persoonlijk medewerkster van het Tweede Kamer lid mw. Hirsi Ali de Eenheid Bewaking en Beveiliging over de film «Submission» en nodigt de Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging uit de film te bezichtigen. Op maandag 16 augustus 2004 bekijkt een vertegenwoordiger van de Eenheid Bewaking en Beveiliging namens de Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging samen met mw. Hirsi Ali de betreffende videofilm in bijzijn van de Beveiligingsambtenaar van de Tweede Kamer en een vertegenwoordiger van de DKDB. De betreffende medewerker bespreekt zijn bevindingen met de plv. Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging.4
Dinsdag 17 augustus 2004 informeert de plv. Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie over de komende vertoning van de videofilm geproduceerd door Van Gogh in samenwerking met mw. Hirsi Ali in het VPRO-programma «Zomergasten». Aanleiding hiervoor zijn de aard en inhoud van het getoonde filmmateriaal. Ten aanzien van mevrouw Hirsi Ali geldt dat zij reeds persoonsbeveiliging geniet wegens haar publieke optreden als lid van Tweede Kamer op basis van een reeks dreigingsinschattingen van de AIVD.1
Op vrijdag 20 augustus 2004 vraagt de minister van Binnenlandse Zaken per e-mailbericht de plv. Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging om bij het korps Amsterdam-Amstelland aandacht te vragen voor de heer Van Gogh in verband met de door hem geproduceerde videofilm getiteld «Submission» in samenwerking met mw. Hirsi Ali, die in het programma «Zomergasten» vertoond zal worden. De plv. Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging antwoordt dat al in de planning zat om regiopolitie Amsterdam-Amstelland vóór de uitzending te informeren en te adviseren alert te zijn in verband met mogelijke consequenties van het uitzenden van de film voor de veiligheid van Van Gogh. (NB. Van Gogh woont in Amsterdam en de uitzending vindt plaats in een studio aan de Plantage Kerklaan in Amsterdam).2
Op dinsdag 24 augustus 2004 voert een medewerker van de Eenheid Bewaking en Beveiliging mondeling tweemaal overleg met een respectievelijk twee functionarissen van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland teneinde hen te informeren over de vertoning van de film «Submission» in studio aan de Plantage Kerklaan in Amsterdam en in verband met het feit dat Van Gogh in Amsterdam woont en adviseert terzake veiligheidsmaatregelen te treffen. De regiopolitie Amsterdam-Amstelland zegt toe zich te zullen belasten met de uitvoering van deze maatregelen.3
Het gesprek leidt tot een tweetal bevestigingsbrieven, verzonden per fax, aan de regiopolitie Amsterdam-Amstelland met de volgende inhoud: «Op zondag 29 augustus 2004 vindt van 21.00 uur tot 24.00 uur vanuit de TV-studio aan de Plantage Kerklaan te Amsterdam een live-tv-uitzending van de VPRO onder de benaming «zomergasten» plaats. In het programma van deze uitzending zal mw. Hirsi Ali centraal staan. Ten aanzien van mw. Hirsi Ali gelden persoonsbeveiligingsmaatregelen, welke worden uitgevoerd door functionarissen van de DKDB van het KLPD. Door de inlichtingendiensten is de ernst gekwalificeerd als «ernstig» en de waarschijnlijkheid als «gemiddeld». Ik verzoek U ter plaatse tijdens de uitzending toezicht te houden door geüniformeerde politiefunctionarissen en overigens die maatregelen – in afstemming met de leden van de DKDB, die belast zijn met de persoonsbeveiliging mw. Hirsi Ali – te nemen voor een ongestoord en ordelijk verloop van deze live-tv-uitzending.» en «De videofilm welke op zondag 29 augustus 2004 in het programma «Zomergasten» door mw. Hirsi Ali zal worden gepresenteerd is geproduceerd door de heer Van Gogh, wonende te Amsterdam, (...), telefoonnummer (...). De naam van Van Gogh komt op de aftiteling van de video voor. Daarnaast zal eveneens in NRC-handelsblad van zaterdag 28 augustus a.s. over de productie van de video door Van Gogh in samenwerking met mw. Hirsi Ali melding worden gemaakt. De strekking en de inhoud van de video is van een zodanig karakter en aard dat het niet uitgesloten is dat na de vertoning van de video er negatieve reacties zullen optreden. Het is niet uitgesloten dat deze reacties zich ook zouden kunnen richten tegen Van Gogh, als producent van de video. Hoewel Van Gogh niet valt onder de werkingssfeer van het rijksdomein, adviseer ik U om het hiervoor vermelde voor wat betreft de door U in dit kader te treffen maatregelen in Uw overwegingen te betrekken. Ik vertrouw er op U met vorenstaande volledig te hebben geïnformeerd.»1
Woensdag 25 augustus 2004 verzoekt de plv. Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging het NIK om een informatie-inwinplan met betrekking tot bedreigende reacties ten aanzien van mw. Hirsi Ali – behorend tot het Rijksdomein en reeds beveiligd door de DKDB in verband met reeksen van bedreigingen en incidenten – naar aanleiding van het interview met het NRC-Handelsblad dat gepubliceerd wordt op 28 augustus en haar optreden in het televisieprogramma «Zomergasten» en het vertonen van de film «Submission» op 29 augustus 2004.2
Op woensdag 25 augustus 2004 meldt de plv. Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging in het Uitvoeringsoverleg het navolgende: op zondag 29 augustus zal mw. Hirsi Ali optreden in het programma «Zomergasten» van de VPRO. Tijdens deze live-uitzending zal er een filmpje vertoond worden waarin aandacht gevraagd wordt voor o.a. mishandeling, uithuwelijking en genitale verminking van moslimvrouwen. In dit filmpje, geproduceerd door Van Gogh, treedt een vrouw op die in een doorzichtig gewaad haar naakte lichaam toont waarop verschillende Koranteksten geschreven staan. De beelden zijn inmiddels bekeken door verschillende leden van de VVD-fractie, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Financiën.
Hoewel er sprake is van vrijheid van meningsuiting, spreekt het voor zich dat deze beelden kunnen leiden tot al dan niet gewelddadige (re)acties richting mw. Hirsi Ali. Mw. Hirsi Ali is zich hiervan bewust en heeft aangegeven dat zij van iedere (be)dreiging aangifte zal doen bij de politie. De DKDB zal haar maatregelen opschalen. Daarnaast zal er in het zaterdagkatern van het NRC een uitgebreid portret over mw. Hirsi Ali verschijnen. In dit portret worden nogal gevoelige uitspraken gedaan, zo worden o.a. persoonsbeveiligers van de DKDB geciteerd en wordt er verwezen naar de moord op Pim Fortuyn. Inmiddels hebben een medewerker van de Eenheid Bewaking en Beveiliging en medewerker van de DKDB een gesprek hierover gevoerd met de steller van het artikel.
De Eenheid Bewaking en Beveiliging heeft de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (woonplaats van Van Gogh en de plaats van opnamen van het programma Zomergasten) op de hoogte gebracht. Het KLPD/NIK is verzocht een gecoördineerde actie door middel van een informatie-inwinplan op alle (be)dreigingen richting mw. Hirsi Ali in te stellen. De update van de dreigingsanalyse is qua uitkomst niet gewijzigd; de ernst blijft ernstig en de waarschijnlijkheid blijft gemiddeld. Hetzelfde meldt de plv. Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging op donderdag 26 augustus 2004 in de Evaluatiedriehoek. De Evaluatiedriehoek onderschrijft de gekozen aanpak.3
Ter uitvoering van dit verzoek en deze aandachtvestiging zijn de volgende maatregelen genomen op basis van bespreking in de Lokale Evaluatie Driehoek:
– In de studio Plantage wordt een explosievenschouw gehouden.
– Van zondag 29 augustus 2004, 19.45 tot maandag 30 augustus 2004, 00.45 uur is een statische post ingenomen tegenover de ingang van de studio.
– Op zondag 29 augustus 2004 zijn van 16.00 uur tot 24.00 uur twee medewerkers van het korps aanwezig in de studio.
– Op zondag 29 augustus 2004 wordt door het wijkteam IJ-tunnel van 16.00 uur tot 19.45 uur Verscherpt Rijdend Toezicht (VRT)1 uitgeoefend rond het gebouw van de studio.
– Van zaterdag 28 augustus 2004, 08.00 uur tot maandag 30 augustus 2004, 08.00 uur wordt Rijdend Toezicht uitgeoefend rond de woning van Van Gogh.
– Tijdens de uitzending is als back-up een politiebus met bemanning beschikbaar die zich zowel richt op de Plantage als op de woning.2
Op 27 augustus 2004 wordt de coördinator van de afdeling Coördinatie Openbare Orde op zijn verzoek (na tussenkomst van de productiemaatschappij van Van Gogh) en na verstrekte informatie gebeld door Van Gogh. Nadat de situatie en de bewakingsmaatregelen uitgelegd waren deelde Van Gogh mede «Ik wil niet bewaakt worden. Ik ben het hele weekend niet thuis, want ik ben op locatie aan het draaien». Nadat de coördinator uitgelegd had dat de buren het niet zo leuk zouden vinden als de ramen ingegooid zouden worden bij hem ging Van Gogh akkoord en verzocht de politie dit geheim te houden. Van Gogh zei het nummer te zullen onthouden van de aan hem aangeboden special care telefoon3. Op of omstreeks 28 augustus 2004 vernam de coördinator dat Van Gogh in de media aangegeven had dat hij bewaakt zou worden. Diverse keren is getracht Van Gogh hieromtrent te spreken te krijgen, ook via zijn productiemaatschappij. Via deze maatschappij kreeg de politie uiteindelijk te horen dat «Van Gogh geen zin had in contact met de politie»4.
De bewakingsmaatregelen worden door de regiopolitie Amsterdam-Amstelland uitgevoerd zoals aangegeven.5
Op zaterdag 28 augustus 2004 publiceert het NRC-Handelsblad het interview met mw. Hirsi Ali over de productie van de videofilm door Van Gogh in samenwerking met mw. Hirsi Ali. Tevens verschijnt die dag het bericht op teletekst, dat de heer Van Gogh het filmpje Submission naar Al Jazera wil sturen. De Eenheid Bewaking en Beveiliging legt naar aanleiding hiervan op verzoek van de plv. Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging telefonisch contact met de regiopolitie Amsterdam-Amstelland met het advies contact hierover op te nemen met Van Gogh en hem te wijzen op risico's van deze actie voor hemzelf en hem te melden dat men hem de komende tijd uit beveiligingsoptiek in de gaten houdt6. De contactpersoon bij regiopolitie Amsterdam-Amstelland meldt dat hij een en ander zal voorleggen aan zijn korpsleiding en dat men overigens al twee maal contact heeft gehad met Van Gogh over de aanstaande verschijning van de film. Het advies wordt door de Eenheid Bewaking en Beveiliging niet per fax bevestigd, want het advies aan de regiopolitie Amsterdam-Amstelland tot het treffen van maatregelen ten aanzien van Van Gogh was al in een eerder stadium aan de regiopolitie Amsterdam-Amstelland gezonden. De coördinator van de afdeling Coördinatie Openbare Orde van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland geeft aan dat hij het gesprek met bovenstaande strekking niet heeft gevoerd. De Eenheid Bewaking en Beveiliging heeft ook contact gehad met mw. Hirsi Ali over deze actie van Van Gogh en de risico's die hij hierbij mogelijk loopt. Zij antwoordt dat zij één en ander reeds met Van Gogh heeft doorgesproken.7
Wat betreft de bedreigingen die genoemd worden in het Zeeland-onderzoek vindt op de avond van 28 augustus 2004 een conversatie op een internetforum plaats tussen de verdachte K. en een derde persoon. De verdachte zegt daarbij: «Moge Alla swt een einde maken van het leven van onze vijanden, ik zweer bij God dat ik verlang naar de dag dat ik deze koefar de hel in zie geworpen worden. Broeders en zusters dood deze vijanden van de Islam als jullie hen op straat ontmoeten, God heeft ons het recht gegeven om dit soort personen te doden. Wie aanbidden wij? Allah swt de Heer der werelden of het Nederlandse democratische rechtsysteem?».Even later: «Het gaat mij om de intenties van Hirschi en Theo, zij doen er alles aan om de Moslims/Islam in een kwaad daglicht te stellen. Zei willen nu via media (de film) het Nederlandse volk bereiken en hun duidelijk maken wat Moslims zijn (de Hirschi- en Theo-visie). Zie je niet dat dit de stappen richting een genocide of tenminste etnische zuivering zijn? Lees eens wat over bv de Holocaust en de Rwandese, Cambodjaanse genocide». Nog weer later in reactie op een bericht van een ander: «In Nederland geldt inderdaad de Nederlandse wet en ik weet wat de gevolgen van een moord op bijvoorbeeld Hirschi zouden kunnen zijn. Dat interesseert mij echter niet, wat mij interesseert is het geloof». «Men heeft via de door de Nederlandse wet toegestane mogelijkheden de vrouw Hirschi Ali proberen aan te pakken, maar zij doet een beroep op haar vrijheid van meningsuiting. De profeet Mohammed saws heeft verscheidene keren opdracht gegeven tot de executie van personen die hem en de Islam hadden beledigd. Zoals je wel hebt gemerkt wil ik niet liegen over de Islam, ik ga de Islam niet voordoen als een geloof waarin bloedvergieten niet voorkomt, men moet de islam accepteren zoals zij is of gewoon verwerpen, ik ga mensen niet voorliegen».1
De regiopolitie Zeeland heeft de tekst ten aanzien van mw. Hirsi Ali en Wilders als rechtstreeks bedreigend opgevat. De bedreiging is daardoor onderwerp van nadere onderzoek geworden. De regiopolitie Zeeland heeft de tekst waarin de naam van Van Gogh weliswaar genoemd wordt niet beoordeeld als een tekst met een concrete bedreiging in zijn richting.2
Eveneens op zaterdag 28 augustus 2004 neemt Van Gogh deel aan het radio 1 programma «Met het Oog van Morgen» naar aanleiding van zijn film «Submission». Van Gogh reageert als volgt: «Ik ben door de politie gebeld en er wordt te verstaan gegeven dat ik tot maandag bewaakt word. Ik hoop maar dat de goede vrienden van Al Qaida de werkuren van de Amsterdamse politie in acht nemen. Het land is al zo ver afgegleden dat dit soort maatregelen nodig zijn. Ik zou de bewakers gewoon weg sturen, want ik wil een dergelijk leven niet leiden.»3
Op zondag 29 augustus 2004 is Ayaan Hirsi Ali te gast in het VPRO-programma «Zomergasten», waarin de videofilm «Submission» vertoond wordt, geproduceerd door Van Gogh. De naam van Van Gogh komt op de aftiteling van de videofilm voor.4
Het RT op de woning van Van Gogh eindigt, conform het besluit van de lokale gezagsdriehoek, op maandag 30 augustus 2004 om 08.00 uur.5
De Nationale Recherche van het KLPD ontdekt op 31 augustus 2004 een zogenaamde «posting» op internet met als tekst: «De ongelovige duivelse mortada Ayaan». Daarbij is een foto van Hirsi Ali geplaatst, evenals het vermeende woonadres en een faxnummer. Voorts: «De ongelovige duivelse spotter Theo van Gogh», eveneens voorzien van een foto. «Adres onbekend»6. De regiopolitie Amsterdam-Amstelland ontvangt hiervan een melding van het KLPD. Dit bericht is voor de regiopolitie Amsterdam-Amstelland geen aanleiding de getroffen bewakingsmaatregelen te wijzigen.7
Er verschijnt een tweede posting op internet van dezelfde afzender waarbij de bedreiging jegens Hirsi Ali wordt herhaald en de bedreiging tegen Van Gogh niet terugkeert.8
Na onderzoek door het onderzoeksteam van het KLPD besluit de rechter-commissaris tot binnentreding in de woning van de verdachte A.L. van de internetbedreiging en tot zoeking over te gaan. Verdachte wordt daarbij niet aangetroffen maar meldt zich later op de dag op het politiebureau en wordt aangehouden en ingesloten. Terzake van de bedreiging jegens Hirsi Ali is verdachte vervolgd en veroordeeld. Vanaf het moment van zijn aanhouding zit hij daarvoor nog steeds vast. Een en ander is bekend gemaakt aan de regionale politiekorpsen.1
Op maandag 13 september 2004 heeft de AIVD, naar aanleiding van een telefonisch verzoek van de Eenheid Bewaking en Beveiliging van 3 september 2004, eerder vervaardigde dreiginginschattingen betreffende mw. Hirsi Ali geactualiseerd naar aanleiding van haar optreden in het programma «Zomergasten» en de film «Submission». In de marge van de dreiginginschatting wordt ook Van Gogh genoemd. De AIVD meldt in haar dreiginginschatting het volgende: «Met name op het internet zijn, behalve de oproep om de film te negeren, ook individuele uitingen van verbale agressie tegen Hirsi Ali en Van Gogh te vinden. De AIVD sluit niet uit dat deze impulsieve gedachten tot spontane acties zou kunnen leiden. De AIVD beschikt thans niet over aanwijzingen dat – niet door de AIVD als radicaal te bestempelen – moslims en moslima's deze op emotie gestelde acties daadwerkelijk ten uitvoer zullen brengen. Daden die ontstaan uit en gedreven worden door emotie kennen zelden enige mate van planning.» De dreiging tegen mw. Hirsi Ali wordt gewaardeerd als ernst «gemiddeld tot hoog» en waarschijnlijkheid «hoog». Hoog geldt voor de korte periode direct na publicatie. Ten aanzien van Van Gogh wordt geen waardering gegeven en een en ander gaf geen aanleiding tot nadere actie (mogelijke acties gericht op spontane verbale agressie). Aangezien de inschatting gericht was op mw. Hirsi Ali (woonplaats Den Haag) werd deze dreiginginschatting door de AIVD verzonden aan RID Haaglanden.2
Bij de RID Amsterdam-Amstelland komt het bericht binnen dat leden van de aktiegroep Anti Fascistische Actie (AFA) van plan zou zijn Van Gogh de toegang te beletten tot een debatbijeenkomst in de Binnengasthuisstraat op 16 september 2004. Er is geen concrete bedreiging tegen de fysieke integriteit van Van Gogh. Daarop is door de regiopolitie Amsterdam-Amstelland na overleg met het bevoegde gezag in het kader van de openbare orde gezorgd voor de aanwezigheid van een groep politiemensen ter plaatse. Er viel uiteindelijk niets voor.3
In de periode tussen 19 en 22 september 2004 neemt de verdachte deel aan gesprekken op internet die gaan over het gebruik van kunstmest als basis voor explosieven en de manier waarop dergelijke bommen gemaakt kunnen worden.4
In verband met bedreiging, vervaardigen/voorhanden hebben van explosieven, bedreiging met terroristisch oogmerk en opruiing worden op 27 september 2004 door de regiopolitie Zeeland twee verdachten aangehouden, waaronder de oorspronkelijke verdachte K. Op 28 september 2004 wordt een derde verdachte wel gehoord, maar niet aangehouden. Onmiddellijk na de aanhouding is op 27 september 2004 op last van de rechter-commissaris een bevel beperkingen opgelegd aan de oorspronkelijke verdachte. K. bleek de persoon te zijn die onder andere onder de naam AIVD-doder berichten plaatste op internetforums.
Bij de laatstgenoemde verdachte werden o.a. de volgende zaken in beslag genomen:
– Informatie betreffende een «detonator» en «boosterlading»;
– Diverse plattegronden, o.a. van de Binnenstad van Den Haag;.
– Informatie betreffende ammoniumnitraat;
– Adressen van buitenlandse ambassades.1
Het KLPD maakt op 30 september in haar vertrouwelijke situatierapport (onder meer verzonden aan AIVD, het Nationaal Coördinatiecentrum, de Eenheid Bewaking en Beveiliging, Landelijk Parket Terreur) gewag van de aanhouding van K. in verband met bedreiging van Hirsi Ali: «Volgens het OM in Middelburg worden de scholieren niet verdacht van terroristische activiteiten. Er bestaat ook geen enkele link met de zaak van Samir A, de Rotterdamse terreurverdachte, zegt een woordvoerder». Wel wordt in het situatierapport vermeld dat K. zich onder andere bezighield met fundamentalistische uitlatingen op het internet en tevens had getracht een bom te fabriceren. Bij zijn aanhouding werden een plattegrond van Den haag en adressen van diverse ambassades, afkomstig van internet, aangetroffen. Tevens werd in verband met het vervaardigen van een bom mede verdachte L. aangehouden. Beide verdachten werden op 29 september 2004 voorgeleid.2
De Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging verzoekt het KLPD/NIK zo spoedig mogelijk om informatie naar aanleiding van de aanhouding van K.:
– kopie aangetroffen plattegrond;
– aangetroffen informatie inzake ambassades;
– overige relevante informatie in het kader van het stelsel van bewaken en beveiligen. Aangegeven wordt dat de gevraagde informatie noodzakelijk is in verband met eventueel te treffen (veiligheids)maatregelen.3
Van de bedreiging van Wilders en mw. Hirsi Ali wordt op 7 oktober 2004 aangifte gedaan door de chef van de Veiligheidsdienst van de Tweede Kamer, die daarbij als gevolmachtigde optreedt namens Wilders en mw. Hirsi Ali. In de beide aangiften wordt gerefereerd aan een rapport van de AIVD. In het proces-verbaal en de bijbehorende stukken is geen aanwijzing aangetroffen dat over het noemen van de naam van Van Gogh op het internetforum contact is geweest met hemzelf of een medewerker van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Uit het verhoor blijkt dat K. tweemaal heeft geëxperimenteerd met het explosieven.4 De pogingen daartoe waren overigens volstrekt ondeugdelijk. Het onderzoek levert geen informatie op dat wijst op een terroristisch netwerk maar op een individueel geïsoleerd geval. Van een verdenking op grond van artikel 285 wetboek van Strafrecht (bedreiging) richting Van Gogh is in het onderzoek geen aanleiding te vinden.5
De Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging ontvangt de gevraagde dreiginginschatting van het KLPD/NIK in verband met de kwestie K. in Zeeland. Daarin wordt gerefereerd aan het internetbericht van K. onder de naam «AIVD-doder» van 6 juli 2004 waarin hij bedreigingen jegens mw. Hirsi Ali uit: «Als ik die vervloekte Hirsi een keer tegenkom zal ik haar strot doorsnijden. Met zijn allen moeten we haten creëren jegens gestoorde figuren zoals Hirsi Ali, het moet een gewoonte worden dat personen zoals Pim, Hirsi en Wilders gedood worden». Het KLPD kwalificeert de inhoud van het door K. verzonden internetbericht als ernstig. Ook zijn experimenten met explosief materiaal moeten als zodanig worden aangemerkt. Concrete aanwijzingen dat hij daadwerkelijk overgaat tot het plegen van terroristische acties zijn vooralsnog niet aanwezig. In de dreiginginschatting wordt niet gerefereerd aan Van Gogh.1
Op 14 oktober worden de dumpfiles van de internettap – o.a. bevattende de hierboven genoemde passage ten aanzien van Van Gogh – en nieuwe documenten, waaronder de verhoren, analyses en verslagen van de zoekingen aangeleverd bij het KLPD. Een liaison van de AIVD bij het UTBT/KLPD was daarbij aanwezig.2
De AIVD ontvangt van de RID Zeeland het proces-verbaal betreffende K. Bij het proces-verbaal waren niet de bijlagen met restinformatie meegestuurd. Dit proces-verbaal was 12 oktober 2004 opgemaakt door de RID van Zeeland.3 In dit proces-verbaal wordt op geen enkele wijze gerefereerd aan Van Gogh. Wel wordt gesproken over mw. Hirsi Ali en Wilders.4
Naar aanleiding van de aanhouding van K. verzoekt de Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging de AIVD op 19 oktober 2004 om een dreiginginschatting5 in verband met het advies over eventueel te treffen (veiligheids)maatregelen.6
De heer Van Gogh wordt in Amsterdam rond kwart voor negen in de ochtend om het leven gebracht door messteken en pistoolschoten. De vermoedelijke dader wordt na een schotenwisseling met de politie, waarbij een politieman, een burger en de vermoedelijke dader gewond raken, aangehouden door de regiopolitie Amsterdam-Amstelland.
Wij wijzen erop dat zoals uit het feitenoverzicht blijkt, de betrokken instantie in Amsterdam in de regel de RID was. In dat verband verwijzen wij naar punt 2 van het feitenrelaas.
Integraal inzicht te verschaffen omtrent de feitelijke gang van zaken met betrekking tot het vergaren, analyseren, exploiteren en hanteren van informatie over de verdachte van de aanslag op Theo van Gogh, de daaraan op enigerlei wijze verbonden personen en groepen van personen alsmede de bredere context waarin zij hebben geopereerd, door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ministerie van Justitie, Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst, Openbaar Ministerie, gemeente Amsterdam en politie, in de periode tot het tijdstip van de aanslag op dinsdag 2 november 2004 alsmede in de periode direct aansluitend op de aanslag.
De verantwoordelijkheid van de hoofdofficier onder wiens gezag het opsporingsonderzoek plaatsvindt brengt met zich mee dat, in het geval een aanhoudings- en ondersteuningseenheid (ook wel: «AT») moet worden ingezet in een ander arrondissement, hij – alvorens toestemming daarvoor te verlenen – overleg pleegt met zijn ambtgenoot (eventueel diens vervanger of aangewezen officier eerste klasse). Dit overleg betreft de veiligheid ter plaatse waar de aanhoudings- en ondersteuningseenheid moet optreden, niet de noodzaak van de inzet van de aanhoudings- en ondersteuningseenheid. Daarbij zijn de volgende aspecten van belang:
– Is de politie ter plaatse waar de aanhoudings- en ondersteuningseenheid zal optreden afdoende geïnformeerd over dit optreden;
– Zijn openbare orde en veiligheid ter plaatse waar de aanhoudings- en ondersteuningseenheid moet optreden afdoende gewaarborgd (zulks gelet op de juiste verhouding met de betrokken burgemeester die de ambtgenoot in acht zal moeten nemen).
Het Landelijk Parket gaf/geeft leiding aan de onderzoeken van de nationale recherche van het KLPD naar onder meer terroristische misdrijven. Het Landelijk Parket informeert het College van procureurs-generaal periodiek over de bevindingen van deze gevoelige onderzoeken. Het arrondissementsparket waar het onderzoek zijn weerslag heeft wordt geïnformeerd indien de stand van zaken daartoe aanleiding geeft (zoals het doen van doorzoekingen, aanhoudingen). Het Landelijk Parket geeft geen bestuurlijke informatie. Dit geschiedt door de politiediensten en andere diensten.
Integraal inzicht te verschaffen omtrent de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de overwegingen en besluiten door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ministerie van Justitie, Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst, Openbaar Ministerie, gemeente Amsterdam en politie, indien en voorzover hierbij betrokken, ten aanzien van de veiligheid van Theo van Gogh en de daartoe overwogen en getroffen bewakings- en beveiligingsmaatregelen in de periode tot het tijdstip van de moord op dinsdag 2 november 2004.
Appendix d.d. 1 juli 2003, nr. BC2003/52140 bij de Circulaire bewakings- en beveiligingsaangelegenheden ca. van 11 juni 1999, nr. NCC99/U61699.
Circulaire bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten, 30 juni 2004 (EBB2004/54437).
Dreigingsanalyses worden thans nog niet vervaardigd in verband met de noodzakelijke wijziging van de Wet Inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002, welke in voorbereiding is. Dreigingsanalyses worden in de toekomst uitsluitend – door tussenkomst van de Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging – vervaardigd indien de nationale veiligheid in het geding is.
Verscherpt Rijdend Toezicht (VRT) wordt in een gepantserde auto uitgevoerd, in tegenstelling tot rijdend toezicht (RT). RT geschiedt via de reguliere surveillance. De regiopolitie Amsterdam-Amstelland voegt daaraan toe dat zij ten aanzien van Rijdend Toezicht het pand opneemt in een route waarop meer te bewaken panden staan in een beperkt gebied.
Dit is een speciaal telefoonnummer van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland dat alleen uitgegeven wordt aan de personen die bewaakt of beveiligd worden binnen de regio. Op dit nummer kan de betrokkene direct zijn verhaal kwijt en kunnen er maatregelen genomen worden.
Tijdens analysewerkzaamheden in de zaak AHABOL komt de naam van Theo (bedoeld wordt naar alle waarschijnlijkheid het slachtoffer Theo van Gogh) in een van de verslagen van de internettap voor. Inhoudelijk gaat het om een stukje tekst, waarin de naam van Theo (van Gogh) werd genoemd, maar waarin geen concrete bedreiging in diens richting viel af te leiden.
Op 4 november 2004 stuurt de AIVD een de Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging mededeling met betrekking tot de aanhouding van onder meer K. aan de Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging. Medegedeeld wordt dat het onderzoek naar K. loopt en in handen van de politie is. De AIVD is i.c. noch bevoegd, noch in staat Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging van informatie te voorzien.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29854-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.