29 854
De moord op de heer Th. van Gogh

nr. 22
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 maart 2008

Hierbij ontvangt u het rapport1 van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) inzake de afwegingen van de AIVD met betrekking tot Mohammed B., die op 2 november 2004 Theo van Gogh vermoordde. De CTIVD heeft haar rapport op 13 februari 2008 vastgesteld. De CTIVD heeft enkel een openbaar rapport opgesteld.

Hieronder zal ik kort de aanleiding voor het onderzoek door de CTIVD memoreren en vervolgens mijn reactie op het rapport geven.

Aanleiding CTIVD-onderzoek

Tijdens het Algemeen Overleg op 18 januari 2007 over de brief van de (toenmalige) ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie d.d. 18 december 2006 inzake de evaluatie van het overheidsoptreden rondom de moord op Theo van Gogh2 heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd dat hij aan de CTIVD zou vragen een onafhankelijk onderzoek naar de afwegingsprocessen bij de AIVD met betrekking tot Mohammed B. uit te voeren3. Op 14 februari 2007 heeft mijn ambtsvoorganger een afschrift van de opdrachtbrief aan de CTIVD aan de Tweede Kamer doen toekomen4.

Reactie

Ik heb met belangstelling kennis genomen van de inhoud van het rapport. Hieronder zal ik achtereenvolgens ingaan op het feitencomplex, de door de AIVD gemaakte afwegingen en het toenmalige functioneren van de AIVD.

Met betrekking tot het feitencomplex

De belangrijkste conclusies van de CTIVD met betrekking tot het feitencomplex zijn naar mijn mening de volgende.

De CTIVD is van oordeel dat:

• de AIVD vóór 2 november 2004 had kunnen en moeten weten dat Mohammed B. zich bediende van de schuilnaam Abu Zubair en dat Mohammed B. daarmee de vertaler respectievelijk auteur was van de geweldsverheerlijkende geschriften «De ware moslim» en «To catch a wolf» (pag. 41);

• de AIVD vóór 2 november 2004 niet beschikte over informatie die duidde op een concrete dreiging vanuit Mohammed B. of andere leden van de Hofstadgroep richting Theo van Gogh of andere personen (pag. 41, 44 en 45) of op betrokkenheid van Mohammed B. bij de voorbereiding van eventuele aanslagen (pag. 42) of op een rol als leider, leermeester of voortrekker binnen de Hofstadgroep (pag. 42);

• als de AIVD een beter persoonsdossier van Mohammed B. had aangelegd nog steeds niet het beeld ontstaat van een persoon ten aanzien van wie het ernstige vermoeden bestaat dat hij direct betrokken is bij de voorbereiding van eventuele aanslagen (pag. 43);

• plaatsing van Mohammed B. in de CT Infobox weinig verschil zou hebben gemaakt (pag. 44).

Met uitzondering van het eerste punt herken en onderschrijf ik de conclusies van de CTIVD ten aanzien van het feitencomplex. Met betrekking tot het eerste punt komen de CTIVD en ik tot een andere weging en waardering van de feiten. In dit kader wil ik benadrukken dat de onderkenning van het feit dat Mohammed B. zich bediende van het alias Abu Zubair en daarmee de vertaler en auteur was van twee geweldverheerlijkende geschriften, geen aanwijzingen had opgeleverd voor een concrete dreiging vanuit Mohammed B. richting Theo van Gogh.

Met betrekking tot de door de AIVD gemaakte afwegingen

De CTIVD concludeert dat de AIVD de – naar het oordeel van de CTIVD – actieve en belangrijke rol en de gewelddadige uitstraling van Mohammed B. heeft onderschat en derhalve te weinig aandacht aan Mohammed B. heeft besteed. Op meerdere plaatsen in het rapport stelt de CTIVD dat Mohammed B. om verschillende redenen meer aandacht van de AIVD had moeten krijgen. Tevens constateert de CTIVD dat als de AIVD een aantal feiten wel had geweten (bijvoorbeeld dat hij zich bediende van de schuilnaam Abu Zubair of mutaties in het politieregister) of een aantal dingen wel had gedaan (zoals het aanleggen van een volwaardiger persoonsdossier en zijn opname in de CT Infobox) nog steeds niet het beeld was ontstaan van iemand die betrokken was bij de voorbereiding van een concrete aanslag.

Tegelijkertijd concludeert de CTIVD dat:

• de AIVD in redelijkheid de afweging heeft kunnen maken om díe personen nauwlettend in de gaten te houden ten aanzien van wie het ernstige vermoeden bestond dat zij direct betrokken waren bij de voorbereiding van eventuele aanslagen en dat Mohammed B. niet tot die personen behoorde (pag. 43);

• de AIVD in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat Mohammed B. niet tot de personen behoorde die nauwlettend, met name door de inzet van bijzondere bevoegdheden, in de gaten werden gehouden (pag. 43).

Terugkijkend met de kennis van nu kan ik deze conclusie onderschrijven.

Met betrekking tot het toenmalige functioneren van de AIVD

De CTIVD plaatst kritische kanttekeningen bij het algemene functioneren van de AIVD in 2004, met name bij de capaciteitsinzet voor het Hofstadonderzoek, de interne samenwerking, de informatiehuishouding binnen de dienst, de samenwerking met de Regionale Inlichtingendiensten en het internetonderzoek. Ik herken en onderschrijf deze kritiekpunten.

De Commissie Bestuurlijke Evaluatie AIVD («commissie Havermans») had die eind 2004 ook gesignaleerd1. Naar aanleiding daarvan is de AIVD begin 2005 het Meerjarig verbeterprogramma voor kwaliteit en groei Prospect 2007 gestart, hetgeen tot de nodige verbeteringen in het functioneren van de AIVD heeft geleid. Om die reden onthoudt de CTIVD zich dan ook van het doen van aanbevelingen, «omdat deze aanbevelingen grotendeels achterhaald zouden zijn». Over dit programma is de Tweede Kamer meerdere malen geïnformeerd in brieven over de Jaarplannen van de AIVD en in de Jaarverslagen van de AIVD.

Tot slot

Omdat het rapport van de CTIVD formeel als een toezichtsrapport in het kader van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 te boek staat, heb ik conform artikel 79, vijfde lid van die wet een gelijkluidende brief gezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Tweede Kamer, 2006–2007, 29 854, nrs. 18 en 19.

XNoot
3

Tweede Kamer, 2006–2007, 29 854, nr. 20.

XNoot
4

Tweede Kamer, 2006–2007, 29 854, nr. 21; zie ook bijlage bij CTIVD-rapport.

XNoot
1

Tweede Kamer, 2004–2005, 29 876, nrs. 1 en 3.

Naar boven