29 815
Jeugdzorg 2005–2008

nr. 166
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 september 2008

In uw brief van 3 juli 2008 verzoekt u mij om een stand-van-zaken-brief over de wachtlijsten in de provinciale jeugdzorg, waarin tevens antwoorden worden verstrekt op vragen die tijdens het algemeen overleg van 26 juni 2008 door tijdgebrek niet zijn beantwoord en de gestanddoening van mijn toezeggingen tijdens het betreffende overleg. Met mijn brief van – eveneens – 3 juli jongstleden (TK 29 815, nr. 161) heb ik u inmiddels antwoord gegeven op de onbeantwoorde vragen van het algemeen overleg van 26 juni.

In deze brief bericht ik u over de stand van zaken van de wachtlijst voor de provinciale jeugdzorg per 1 januari 2008, 1 april 2008 en 1 juli 2008 en de betekenis hiervan. Hierbij zal ik tevens aangeven aan hoeveel kinderen, die in afwachting waren van geïndiceerde jeugdzorg, de provincies overbruggingszorg hebben geboden. Ook informeer ik u in deze brief over de voortgang van de invoering van de nieuwe financiering voor de provinciale jeugdzorg. De invoering van deze nieuwe financiering is immers van belang bij de structurele aanpak van de wachtlijsten. Ten slotte zal ik ingaan op de aanstaande evaluatie van de Wet op de jeugdzorg.

Stand van zaken wachtlijsten in de jeugdzorg per 1 juli 2008 en vervolgaanpak

Wachtlijstcijfers provinciale jeugdzorg per 1 juli 2008

In onderstaande tabel 1 geef ik de wachtlijstcijfers weer, die de provincies en grootstedelijke regio’s mij hebben aangeleverd met peildatum 1 januari, 1 april en 1 juli 2008. De tabel geeft het aantal wachtende cliënten aan volgens de definitie: het aantal cliënten die langer dan 9 weken wachten op een vorm van geïndiceerde provinciale jeugdzorg en geen overbruggingszorg ontvangen.

Tabel 1: Stand van zaken wachtlijst provinciaal jeugdzorgaanbod per 1 januari, 1 april en 1 juli 2008

kst-29815-166-1.gif

Bron: provincies en grootstedelijke regio’s.

De wachtlijst voor de provinciaal gefinancierde jeugdzorg vertoont een stijging van 3637 wachtenden op 1 april 2008 naar 3911 wachtenden op 1 juli 2008. Dit betekent een toename van 274 wachtenden gedurende het afgelopen kwartaal. In mijn brief van 19 juni jl. heb ik u nog een daling van ruim 200 wachtenden op 1 april 2008 ten opzichte van 1 januari 2008 kunnen melden. Helaas heeft deze daling zich niet doorgezet in het tweede kwartaal van 2008.

In tabel 2 vindt u het aantal cliënten dat wacht op een vorm van geïndiceerde provinciale jeugdzorg en tijdens de wachtperiode geïndiceerde of niet-geïndiceerde provinciaal gefinancierde jeugdzorg ontvangt, hierna te noemen: overbruggingszorg (bijvoorbeeld: cliënt wacht op een plaats in een residentiële voorziening en krijgt ondertussen ambulante zorg thuis). Voor alle duidelijkheid: hierin worden cliënten die in de wachtperiode andere zorg ontvangen dan door provincies en grootstedelijke regio’s wordt gefinancierd niet meegenomen.

Wachtenden die in de periode zorg ontvangen via een Persoonsgebonden Budget (PGB) of via een indicatie voor jeugd-GGZ of jeugd-LVG of cliënten die gemeentelijke zorg ontvangen, zijn dus niet inbegrepen.

Tabel 2: Aantal ontvangers van overbruggingszorg provinciaal jeugdzorgaanbod per 1 januari, 1 april en 1 juli 2008

kst-29815-166-2.gif

Bron: provincies en grootstedelijke regio’s.

* De provincie Zuid-Holland kon de cijfers voor overbruggingszorg niet aanleveren voor de peildata 1 januari en 1 april 2008. In mijn brief van 19 juni jl. aan uw Kamer heb ik aangegeven Zuid-Holland hierop aan te spreken. Deze provincie heeft vervolgens wel het aantal ontvangers van overbruggingszorg per 1 juli 2008 aangeleverd.

** Deze cijfers zijn, gelet op bovenstaande, exclusief Zuid-Holland.

Uit tabel 2 blijkt, dat het aantal ontvangers van overbruggingszorg is gestegen naar 2691 op 1 juli 2008. Deze toename heeft niet geleid tot een daling van het aantal cliënten dat langer dan 9 weken wacht op een vorm van geïndiceerde provinciale jeugdzorg.

Verklaring van provincies en grootstedelijke regio’s voor de stijging van de wachtlijstcijfers

Naar aanleiding van de bovenstaande wachtlijstcijfers heb ik de provincies en grootstedelijke regio’s gevraagd schriftelijk uitleg te geven over de lichte toename van de wachtlijsten in het eerste half jaar van 2008. Daarnaast is met de gedeputeerden van de provincies Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Holland en Noord-Brabant gesproken over de cijfers.

Provincies en grootstedelijke regio’s geven als oorzaken aan: de toename van de duur van de zorg per kind, als gevolg van zwaardere problematiek van kinderen en het hebben van meerdere zorgaanspraken per kind. Daarnaast is de uitstroom uit -zwaardere vormen van- jeugdzorg een belangrijk knelpunt, zowel vanwege het ontbreken van lichtere zorgvormen als het niet naar huis kunnen van kinderen. Ook is volgens meerdere provincies en grootstedelijke regio’s een toename van het aantal ondertoezichtstellingen (OTS), vaak gevolgd door een uithuisplaatsing, een belangrijke oorzaak van de stijging van de cijfers.

Om deze knelpunten zo snel mogelijk op te lossen gaan provincies nog meer en scherpere prestatieafspraken met zorgaanbieders maken. Ook vinden zij het inzetten op meer verantwoordelijkheden van ouders van belang.

Doorlichting van de wachtlijstcijfers

De teleurstellende wachtlijstcijfers van 1 juli onderstrepen nogmaals dat een doorlichting van de achtergrond van de problematiek van jongeren die op de wachtlijst staan, van belang is. In mijn eerdere brief van 19 juni jl. heb ik reeds aangegeven onderzoek te willen doen naar de aard en urgentie van de problematiek van de kinderen die op de wachtlijst staan. Als onderdeel van het onderzoek wordt ook de toezegging meegenomen uit het algemeen overleg van 26 juni jl. om te bezien in hoeveel procent van de gevallen de vervangende zorg voldoende is voor de wachtenden en er geen eerst-geïndiceerde zorg meer nodig is.

De doorlichting van de wachtlijstcijfers gaat in september 2008 van start. Ik verwacht dat ik u eind 2008 kan informeren over de uitkomsten en aanbevelingen van het onderzoek.

Verbeterpunten in Landelijk Beleidskader en provinciale beleidskaders

In mijn vorige brief van 19 juni 2008 (TK 29 815, nr. 145) heb ik aangegeven dat ik met de provincies en grootstedelijke regio’s een aantal punten ben overeengekomen die moeten leiden tot een verbetering van de prestaties van de zorg bij opvoed- en opgroeiproblemen. In dezelfde brief heb ik u geïnformeerd over de uitwerking van deze verbeterpunten (Versnelling in Verbetering) door de provincies en grootstedelijke regio’s. Ik ben ook voornemens de verbeterpunten op te nemen in het Landelijk Beleidskader Jeugdzorg voor de periode 2009–2012. Dit Landelijk Beleidskader zal ik gelijktijdig met mijn Ontwerp-begroting op Prinsjesdag 2008 aanbieden aan uw Kamer. De provincies en grootstedelijke regio’s verwerken het Landelijk Beleidskader in hun provinciale beleidskaders en hun jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s en zullen hierbij ook ingaan op de verbeterpunten. De provinciale beleidskaders en uitvoeringsprogramma’s worden door mij getoetst in het najaar van 2008.

Stand van zaken invoering nieuwe financiering provinciale jeugdzorg

Ramings- en verdeelmodel van de vraag naar provinciale jeugdzorg

Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), dat zowel het ramings- als het verdeelmodel ontwikkelt, stelt dit najaar een rapportage op waarin beide modellen worden toegelicht. Ik zal uw Kamer deze rapportage toesturen, zoals ik u tijdens het algemeen overleg van 26 juni heb toegezegd.

Onafhankelijke Commissie Financiering Jeugdzorg

De nieuwe financiering voorziet in een onafhankelijke partij die op basis van het hierboven genoemde ramings- en verdeelmodel aan het bestuurlijk overleg van Rijk en IPO adviseert over het macrobudget en de verdeling daarvan. Het Rijk is verantwoordelijk voor een toereikend macro-financieel kader, stelt uiteindelijk het budget vast en beslist over de verdeling van de middelen. Het advies van de onafhankelijke partij: de Commissie Financiering Jeugdzorg (CFJ) is daarbij zwaarwegend.

De officiële installatie van de CFJ zal begin september plaatsvinden. Deze commissie bestaat uit de volgende leden: de heer R. L. O. Linschoten (voorzitter), de heer prof. dr. T. A. van Yperen (hoogleraar en verbonden aan Nederlands Jeugd Instituut) en mevrouw prof. dr. B. Unger (hoogleraar economie Rijks Universiteit Utrecht).

De CFJ kan bij het vaststellen van het budget voor 2010 gebruik maken van het ramings- en verdeelmodel.

Wet- en regelgeving nodig voor passend instrumentarium

Om de ruimte, verantwoordelijkheid en risicodragendheid van de provincies en grootstedelijke regio’s in de nieuwe financieringssystematiek beter vorm te geven is een aantal instrumenten nodig.

Via een wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg zal straks niet meer vereist zijn dat de omvang van de te leveren zorg in het indicatiebesluit wordt vastgelegd. In de praktijk bleek deze eis tot veel onnodige bureaucratie te leiden bij de bureaus jeugdzorg en de zorgverleners. Met deze vereenvoudiging van het indicatiebesluit wordt beoogd de provincies een instrument in handen te geven waarmee meer gestuurd kan worden op doelmatigheid en doeltreffendheid van de zorg. De wijziging van het Uitvoeringsbesluit zal dit najaar bij uw Kamer en de Eerste Kamer worden voorgehangen. Ik streef ernaar om de wijziging van het Uitvoeringsbesluit per 2009 in werking te laten treden.

Daarnaast bereid ik een wijziging van de wet op de jeugdzorg voor om de indicatiestelling verder te vereenvoudigen, door de duur uit het indicatiebesluit te halen, en de beide doeluitkeringen voor de provinciale jeugdzorg (voor zorgaanbod en bureau jeugdzorg) samen te voegen. Ook geeft dit provincies een instrument in handen waarmee zij kunnen sturen op de doelmatigheid van de zorg. In de aanloop daar naartoe worden al per 1 januari 2009 de beide doeluitkeringen in materiële zin gebundeld tot één doeluitkering provinciale jeugdzorg om zo te bereiken dat de provincies en grootstedelijke regio’s flexibeler zijn bij het inzetten van hun uitkering. Het streven is erop gericht om het wetsvoorstel met deze wijzigingen voorjaar 2009 bij de uw Kamer in te dienen.

Afspraken met provincies over 2009

Aangezien de CFJ voor het eerst advies uitbrengt over het budget voor 2010, heb ik met het IPO de afgelopen periode overleg gevoerd over de financiën voor 2009. Daarbij heb ik met de provincies afspraken gemaakt over het totale budget voor de provinciale jeugdzorg voor 2009, gekoppeld aan prestatieafspraken. Ik heb met de provincies afspraken gemaakt die erop gericht zijn dat de wachtlijsten voor kinderen die langer dan 9 weken wachten, eind 2009 zijn weggewerkt. Provincies zullen voor de bestaande wachtlijst (stand 1 januari 2008) de eerst aangewezen zorg uit het indicatiebesluit realiseren. Daarnaast kan met het beschikbaar gestelde budget een autonome groei van het totaal aantal gebruikers van jeugdzorg van 7,8% in 2008 en 8,4% in 2009 worden opgevangen. Daarbij zullen provincies een efficiencyslag maken en voorzien in structureel 3% (circa 2850 cliënten) meer gebruikers van zorg binnen hetzelfde budget. Alleen indien de groei van de vraag naar jeugdzorg in 2008 en/of 2009 groter is de hiervoor genoemde percentages, is er aanleiding om met elkaar te bespreken hoe dit kan worden opgevangen.

Voor de Advies- en meldpunten kindermishandeling (AMK’s) wordt een groei van het aantal onderzoeken voorzien van 22% (in totaal zijn dat 25 193 onderzoeken in 2009). Deze groei en de bestaande wachtlijst zal eveneens door provincies worden opgevangen. Tevens zorgen de provincies eind 2009 voor een verkorting van de doorlooptijd van een onderzoek van gemiddeld 13 weken naar 10 weken.

Voor het structureel aanpakken van de wachtlijsten en het opvangen van de verwachte groei in de provincies en de grootstedelijke regio’s stel ik voor de jaren 2008 en 2009 een bedrag van ruim € 100 mln. beschikbaar. De provincies hebben zich gecommitteerd om in het kader van de bovengenoemde prestatieafspraken uit eigen middelen een bedrag van vergelijkbare omvang te leveren. Met deze middelen en met de nieuwefinancieringssystematiek voor de jeugdzorg, zijn de provincies beter in staat om op een structurele manier de wachtlijsten te beheersen.

De drie grootstedelijke regio’s onderschrijven de ingezette ambitie en beweging om met mij tot overeenstemming te komen over de financiering van de jeugdzorg in 2008 en 2009 en daarbij prestatieafspraken te maken over het oplossen van de wachtlijstproblemen, het opvangen van de groei in de jeugdzorg en het inzetten van noodzakelijke kwaliteitsverbeteringen. Dit hebben ze mij per brief van 3 september jongstleden laten weten. In deze brief hebben ze tevens aangegeven ernstige bezwaren te hebben tegen de van hen gevraagde financiële bijdrage uit eigen middelen (van jaarlijks € 2 á € 3 mln. per regio), die onderdeel uitmaakt van de gemaakte afspraken. De drie grootstedelijke regio’s concluderen in hun brief dat ze onvoldoende financiële middelen krijgen voor de uitvoering van de jeugdzorg in 2009 en daarom niet instemmen met de voorgestelde afspraken.

Ik wil er niet in berusten dat de drie grootstedelijke regio’s niet instemmen met de afspraken met provincies om de wachtlijsten eind 2009 te hebben weggewerkt, zoals hierboven beschreven. De urgentie is mij daarvoor te groot. Bovendien raakt deze opstelling aan eerder gemaakte afspraken met stadsregio’s en de invoering van de nieuwe financieringssystematiek. Bij deze systematiek is immers ook voor de grootstedelijke regio’s sprake van het dragen van financieel risico indien zij niet uitkomen met het door de CFJ geraamde budget.

Omdat de regio’s de ingezette ambities onderschrijven, ga ik ervan uit dat ik ook met de grootstedelijke regio’s op korte termijn zal komen tot afspraken om de wachtlijsten eind 2009 te hebben weggewerkt.

Evaluatie Wet op de jeugdzorg

Zoals eerder met uw Kamer besproken zal er in 2009 een evaluatie van de Wet op de jeugdzorg plaatsvinden. Ik heb u in het algemeen overleg van 26 juni 2008 toegezegd de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg begin januari 2009 te starten, zodat in het najaar van 2009 de resultaten naar de uw Kamer gezonden kunnen worden.

Ik vind het van belang om u tijdig te informeren over mijn voornemens met betrekking tot de evaluatie. Over de voorlopige opzet van de evaluatie wil ik daarom het volgende meedelen. In artikel 110 van de Wet op de jeugdzorg is bepaald dat de evaluatie in elk geval de volgende onderdelen bevat:

a) een evaluatie van de waarde van de provincie als verantwoordelijke bestuurslaag;

b) de aansluiting van de landelijke, provinciale en lokale jeugdzorg;

c) een evaluatie van de continuïteit van de zorg in het gezin;

d) het bestaan van wachtlijsten, en

e) een evaluatie van de werking van de bekostigingssystematiek.

In mijn brief aan uw Kamer van 16 november 2007 (TK 30 899, nr. 4) heb ik u gemeld dat ik de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg bovendien wil aangrijpen om te bezien wat de positie van de Landelijk werkende (gezins)voogdij-instellingen (LWI) moet zijn. Ook wil ik in de evaluatie op een soortgelijke manier de positionering van de jeugd-LVG betrekken. Op basis van de wettelijke uitgangspunten, onze ervaringen en de discussies van de afgelopen jaren, wil ik de evaluatie in ieder geval richten op de volgende vragen:

Het bestuur

1. Hoe verhoudt de Wet op de jeugdzorg zich ten opzichte van de huidige ontwikkelingen in aanpalende sectoren/stelsels?

2. Hoe verhoudt de Wet op de jeugdzorg zich tot de huidige inzichten in «goed bestuur»?

De keten

3. Hoe is voor de verschillende onderdelen in de jeugdzorg de onderlinge samenwerking en de samenwerking met andere betrokken partijen verbeterd door de invoering van de Wet op de jeugdzorg?

4. Wat zijn de effecten van de verschillende financieringsstromen voor de jeugdzorg op sectoroverschrijdende continuïteit van jeugdzorg?

5. In hoeverre wordt met de Wet op de jeugdzorg het belang van het kind en het gezin goed gediend?

Kosten en Financiering

6. Wat is de impact van de Wet op de jeugdzorg geweest op de vraagontwikkeling in de jeugdzorg en welke (mogelijke) oorzaken liggen hieraan ten grondslag?

7. In hoeverre draagt de Wet op de jeugdzorg bij aan kosteneffectief en evidence-based werken en aan professionalisering van de sector?

8. In hoeverre draagt de Wet op de jeugdzorg bij aan de financiële beheersbaarheid, rekening houdend met het recht op zorg en in hoeverre worden de instrumenten die hiervoor in de Wet op de jeugdzorg staan optimaal benut?

De evaluatie wordt de komende periode verder uitgewerkt en in gang gezet. Ik zal u op de hoogte houden van de verdere voortgang van de evaluatie. Ook zal ik uw Kamer eind van het jaar informeren over de stand van de wachtlijsten per 1 oktober 2008 en de uitkomsten van de doorlichting van de wachtlijstcijfers, die ik eerder in de brief heb aangegeven.

Het verloop van de wachtlijsten onderstreept de urgentie om met de provincies afspraken te maken over onze gezamenlijke inzet voor de jeugdzorg in 2009. Ik ben dan ook zeer verheugd dat de provincies en ik inmiddels prestatieafspraken hebben gemaakt voor 2008 en 2009. Ik ga ervan uit ook met de grootstedelijke regio’s op korte termijn afspraken te maken.

Met deze afspraken met de provincies en de nieuwe financieringssystematiek kunnen we de wachtlijsten dan ook verder op een structurele manier aanpakken.

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet

Naar boven