29 800 XII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (XII) voor het jaar 2005

nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 november 2004

Mede namens de Ministers van Economische Zaken, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid bericht ik u het volgende.

Op 23 mei 2003 heb ik u geïnformeerd over de afbouw van de regierol bouwgrondstoffenvoorziening (TK 28 600 XII nr. 114). Kernboodschap van deze brief was dat het rijk het beleid ten aanzien van tijdige en voldoende voorziening voor bouwgrondstoffen inclusief de bijbehorende taakstellingen loslaat en het overlaat aan de markt. Hierbij heb ik aangegeven dat één en ander zorgvuldig zal gebeuren en dat voor een goed overgangsbeleid een aantal acties in gang wordt gezet. Ik heb u toegezegd dat ik jaarlijks over de vordering van de uitvoering van deze acties zal rapporteren. Ook heeft de Commissie «Taakstellingen en flankerend beleid beton- en metselzandvoorziening» (Commissie Tommel) de opdracht gekregen het proces te volgen en mij hierover jaarlijks te berichten.

In deze brief ga ik nader in op de voortgang van de uitvoering van de afgesproken acties en op het jaarlijkse advies van de Commissie Tommel (opgenomen als bijlage 3).1

In algemene zin is de uitvoering van de acties in gevorderd stadium. Over deze acties is regelmatig overleg gevoerd met de direct betrokkenen en het Overlegorgaan Oppervlaktedelfstoffen (OOD). In de volgende paragrafen ga ik nader in op de resultaten van de acties tot nu toe.

Ruimtelijk beleid

In deel 3 van de Nota Ruimte (TK 29 435 nr. 2) is het ruimtelijk kader voor de winning van bouwgrondstoffen opgenomen (paragraaf 4.8.1). In het kabinetsstandpunt is als doelstelling van het rijksbeleid geformuleerd het stimuleren van de winning in Nederland op een maatschappelijk aanvaardbare wijze. De winning van oppervlaktedelfstoffen wordt van nationaal belang geacht.

In de Nota Ruimte is aangegeven dat het belangrijk is dat maatschappelijk aanvaardbare mogelijkheden voor winning van oppervlaktedelfstoffen daadwerkelijk worden benut. Van het ontgrondend bedrijfsleven wordt verwacht dat het zich richt op de ontwikkeling van kwalitatief goede en maatschappelijk verantwoorde projecten in nauwe samenwerking met de betrokken partijen.

Winning op land en in de rijkswateren moet waar mogelijk multifunctioneel zijn. Dit betekent dat bij winning gebruik gemaakt moet worden van de kansen die ontgrondingen bieden voor het realiseren van andere gewenste maatschappelijke functies, zoals natuurontwikkeling, recreatie, wonen aan het water, waterbeheer en aanleg van vaargeulen. Zo kunnen projecten worden gerealiseerd die de ruimtelijke kwaliteit verhogen en Nederland van grondstoffen voorzien.

Ook is een «bouwgrondstoffentoets» opgenomen waarin een aantal uitgangspunten zijn vastgelegd. Bedoeling hiervan is dat er bij ruimtelijke ingrepen rekening gehouden wordt met het belang van de bouwgrondstoffenvoorziening.

In de Nota Ruimte is verder aangegeven dat het kabinet waar nodig en mogelijk maatregelen zal nemen om onnodige marktbelemmeringen in beleid en regelgeving weg te nemen. Deze tekst sluit aan bij de visie die ik uiteen heb gezet in de brief van 23 mei 2003.

Ten aanzien van een goed overgangsbeleid zijn in de Nota Ruimte specifieke bepalingen opgenomen. Vastgelegd is dat de taakstellingafspraken voor beton- en metselzand voor de periode 1999–2008 moeten worden nagekomen door provincies en Rijkswaterstaat. Hierbij is inbegrepen dat projecten in voorbereiding zo spoedig mogelijk in de geplande omvang moeten doorgaan. Concreet genoemd worden de Gelderse projecten Geertjesgolf en Over de Maas.

Ook de Commissie Tommel geeft aan dat het doorgaan van deze projecten van groot belang is als overgang naar een marktconforme projectontwikkeling.

Om de nieuwe visie in het ruimtelijke beleid voor bouwgrondstoffen goed naar alle betrokkenen over te brengen, heb ik een communicatietraject gestart.

Ruimte voor de Rivier

In mijn brief van 23 mei 2003 heb ik aangegeven waar mogelijk de secundaire winning van bouwgrondstoffen in het algemeen en betonen metselzand in het bijzonder mee te nemen in het project Ruimte voor de Rivier. Ook de Commissie Tommel beveelt aan om de kansen te onderzoeken voor functiecombinaties tussen winning van betonen metselzand en rivierverruiming.

Bij het ontwerp van de PKB Ruimte voor de Rivier wordt rekening gehouden met het vrijkomen van bouwgrondstoffen. Ik verwacht echter dat de hoeveelheid beton- en metselzand die zal vrijkomen beperkt zal zijn.

In deel 1 van de PKB die ik naar verwachting medio 2005 naar uw Kamer zal zenden, zal ik hier nader op ingaan.

Plan voor verbetering marktwerking

In de brief van 23 mei 2003 heb ik aangekondigd dat ik samen met de minister van Economische Zaken een plan zal uitwerken gericht op het creëren van randvoorwaarden voor het ontstaan van een optimaal functionerende markt. Het plan is inmiddels gereed en in bijlage 11 opgenomen.

Voor de opstelling van het plan zijn knelpunten voor de markt geïnventariseerd in samenwerking met het OOD. Uit de inventarisatie blijkt een aantal knelpunten naar voren te komen die marktbelemmerend kunnen werken voor de ontwikkeling van win-locaties. Ik ga nader in op de belangrijkste en geef de oplossingsrichtingen die het kabinet voor ogen heeft.

Een eerste knelpunt vormt de continuïteit van de landelijke beton- en metselzandwinning gedurende de overgangsperiode naar marktwerking. Door de afbouw van de regierol van het rijk dreigde een aantal projecten die reeds in voorbereiding waren tussen wal en schip te raken. Zoals eerder genoemd is in de Nota Ruimte aangegeven dat projecten in voorbereiding en met name Geertjesgolf en Over de Maas moeten doorgaan.

Een tweede knelpunt betreft het beleid gericht op sturing van bouwgrondstoffenstromen door overheden. Tot nu toe was het gangbaar bij regionale overheden om kwantitatieve beperkingen op te leggen aan ontgrondingen. Ik heb inmiddels aan provincies en Rijkswaterstaat laten weten dat dergelijke bepalingen niet langer in regionaal beleid en regelgeving moeten worden opgenomen. Ik zal daarom ontgrondingenplannen en uitvoeringsregelgeving beoordelen op het punt van marktwerking.

Een derde knelpunt vormt de regelgeving in het kader van de Ontgrondingenwet en andere wetten. Hiervoor verwijs ik naar het onderdeel «nut en noodzaak Ontgrondingenwet».

Taakstellingen beton- en metselzand voor de periode 1999–2008

De Commissie Tommel gaat in haar advies in op de voortgang van het nakomen van de taakstellingsafspraken van 143 miljoen ton voor de provincies en 27 miljoen ton voor de Rijkswateren (periode 1999–2008). De Commissie stelt dat er nog onzekerheid bestaat over de volledige invulling van de taakstellingen voor beton- en metselzand, zowel voor provincies als Rijk. De oorzaak hiervan is dat er nog geen vergunningen verleend zijn voor een deel van de projecten die zouden moeten bijdragen aan de voorziening gedurende de tweede helft van de taakstellingsperiode. Naar aanleiding van het advies heeft het IPO aangegeven dat weliswaar geen maximale zekerheid bestaat omtrent de invulling van het provinciale deel van de taakstelling, maar dat de invulling wel positief ingeschat wordt. Hetzelfde geldt voor de invulling van het aandeel van Rijkswaterstaat.

Ik ben van mening dat er nu geen reden is om nadere acties in gang te zetten.

De verwachting is de het grootste deel van de taakstellingen gerealiseerd wordt. De komende jaren zal moeten blijken of het nog onzekere deel ook op de markt komt. De Commissie Tommel zal dit verder volgen.

Hoewel de winning van beton- en metselzand in Nederland lager is dan de jaarlijkse behoefte, worden geen tekorten verwacht. Import blijkt hier in te kunnen voorzien, ondanks dat het ook in omringende landen zoals Duitsland lastiger wordt om winlocaties te ontwikkelen.

Nut en noodzaak Ontgrondingenwet

Het resultaat van het onderzoek naar nut en noodzaak van de Ontgrondingenwet is bijgevoegd (bijlage 2)1. Hierbij is rekening gehouden met adviezen die ontvangen zijn van het OOD, het IPO, de FODI (Federatie van Oppervlaktedelfstoffenwinnende Industrieën) en de CAW (Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving). Tevens heeft een commissie onder leiding van mevrouw Sorgdrager een toets uitgevoerd in het kader van het V&W-project Beter Geregeld. Doel van dit project is om de wetgeving binnen het V&W-domein door te lichten aan de hand van uitgangspunten van het Hoofdlijnenakkoord en het Programma Andere Overheid.

In het rapport wordt onderscheid gemaakt tussen de korte en de langere termijn.

Voor de korte termijn dient een snelle aanpassing plaats te vinden van de Ontgrondingenwet. Alle partijen onderschrijven deze conclusie.

Ik zal daarom in 2005 een ontwerp wetsvoorstel indienen bij uw Kamer. Hierin worden wijzigingen doorgevoerd die onder meer betrekking hebben op het wegnemen van belemmeringen voor een goede marktwerking, een verbetering van de coördinatie van besluitvorming en reductie van administratieve lasten. Tevens worden die onderdelen geschrapt die voortvloeien uit de beleidsrol van V&W, zoals het opstellen van een Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen.

Voor de langere termijn wordt een tweetal opties beschreven: intrekking van de Ontgrondingenwet (in de Wet ruimtelijke ordening vindt dan de primaire afweging van de belangen rond ontgrondingen plaats) of een verdere versterking van de Ontgrondingenwet. Ten aanzien van deze twee mogelijkheden zijn de betrokken partijen verdeeld. Bovendien wordt geconstateerd dat niet voldoende informatie beschikbaar is om nu al hierover een besluit te nemen. De Commissie Sorgdrager bepleit de belangenafweging bij ontgrondingen uiteindelijk onder te brengen in de Wet ruimtelijke ordening.

Naar aanleiding van de adviezen zal ik een nadere verkenning doen naar de mogelijkheden om de Ontgrondingenwet in te trekken en de Wet ruimtelijke ordening en mogelijke andere wetten het kader te laten zijn voor ontgrondingen. Ik zal u hierover berichten in de volgende jaarlijkse rapportage.

Winning van beton- en metselzand in rijkswateren

In het kader van het Project Implementatie van Alternatieven voor winning van beton- en metselzand in landlocaties (PIA) is afgelopen jaren onderzoek gedaan naar voorkomens van beton- en metselzand in de Noordzee, met name in het gebied waarin op grotere diepte de zogenaamde formatie van Kreftenheye voorkomt. Dit betreft oude rivierlopen waar zich grover zand bevindt. De resultaten van dit onderzoek, waarbij ook de provincies en het bedrijfsleven waren betrokken, geven aan dat slechts een kleine hoeveelheid winbaar grof zand aanwezig is. Bovendien is winning niet rendabel vanwege de aanzienlijk hogere kostprijs dan winning op het land (1,5–3 maal, nadat de deklaag van fijner zand is verwijderd).

Om belemmeringen voor winning in de toekomst te voorkomen, heeft het kabinet evenwel in de Nota Ruimte en in het Tweede Regionale Ontgrondingenplan Noordzee de mogelijkheid gecreëerd om voor beton- en metselzand diepere winning toe te staan dan het maximum van 2 meter dat eerder voor de Noordzee gold. Vooralsnog verwacht ik echter niet dat het Nederlandse deel van de Noordzee een wezenlijke bijdrage aan de behoefte aan het beton- en metselzand in Nederland zal leveren.

Voor het IJsselmeergebied verwacht ik wel dat in de nabije toekomst aanvragen voor winning van beton- en metselzand worden ingediend. De Commissie Tommel constateert dit ook en is van mening dat een verdere rol van het Rijk beperkt zou moeten blijven tot het niet op voorhand uitsluiten van winningen. Ik onderschrijf de mening van de Commissie. Het kabinet heeft in de Nota Ruimte de mogelijkheid gecreëerd om diepe winningen in het IJsselmeer toe te staan, mits voldaan wordt aan regelgeving zoals de Vogelrichtlijn. Dit geldt ook voor diepe winning in het rivierengebied.

VIBO-programma

Het gezamenlijk V&W/IPO Bouwgrondstoffen Onderzoeksprogramma (VIBO) is gericht op het toepassen van grondstoffen in de bouw enmeer in het bijzonder- op de ontwikkeling van alternatieven voor de winning van beton- en metselzand op land-locaties. Aangezien enige vertraging is ontstaan, is de looptijd van het programma gewijzigd in 2004–2007. Momenteel ligt de nadruk van het onderzoek op de stimulering van de toepassing van meer fijner zand in beton. Ook wordt geïnventariseerd hoe de monitoring moet worden ingericht gezien de veranderde rol van het Rijk in het bouwgrondstoffenbeleid.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven