29 689 Herziening Zorgstelsel

Nr. 454 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 juni 2013

Op 11 april 2013 heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport mij gevraagd om een reactie te zenden op de brieven van de Opvoedpoli aan de NZa en aan de grote koepels van verzekeraars. Door middel van deze brief wil ik aan uw verzoek voldoen.

Uit de brieven van de Opvoedpoli blijkt eens te meer hoe moeilijk het op dit moment is om zorg voor jeugdigen integraal aan te bieden. Zorgaanbieders die de vraag van het kind centraal stellen passen soms niet binnen de kaders van één specifiek stelsel. De versnippering van deze zorg over verschillende stelsels betekent dat aanbieders die zorg leveren die niet binnen de kaders van één van de stelsels valt alle zeilen bij moeten zetten om de zorg gefinancierd te krijgen. Ik ben blij dat er aanbieders zijn, zoals de Opvoedpoli, die daar toch voor kiezen. Een van de doelen van de nieuwe Jeugdwet is juist ook om dergelijke versnippering tegen te gaan, en om de vraag van het kind centraal te stellen. Het is mij bedoeling om ook de jeugd-ggz in de nieuwe Jeugdwet onder te brengen. Ik verwacht dat een deel van de problemen waar de Opvoedpoli tegenaan loopt, daarmee zullen verdwijnen.

Brief van 20 maart 2013 aan de Nederlandse Zorgautoriteit

De brief van de Opvoedpoli aan de NZa betreft een klacht over «contractering zorgverzekeraars in de GGZ.» De Opvoedpoli verzoekt de NZa om in te grijpen. De NZa heeft mij laten weten de klacht van de Opvoedpoli in behandeling te hebben genomen. De NZa heeft met betrokken partijen gesproken en geconcludeerd dat er geen reden is voor ingrijpen door de NZa. Het is de NZa tijdens de gesprekken met de Opvoedpoli en de verzekeraar gebleken dat de problemen vooral samenhingen met de onderlinge communicatie. Onderlinge communicatie beschouwt de NZa als een onderdeel van good contracting practices. De NZa heeft geen overtredingen van formele regelgeving geconstateerd die zouden moeten leiden tot ingrijpen door de NZa. Eventuele oplossingen zijn mogelijk via onderlinge afspraken dan wel via civielrechtelijke weg.

Ik vertrouw hierin op het onderzoek en de beoordeling van de Nza. Ik zal in deze brief dan ook geen oordeel uitspreken over de klachten van de Opvoedpoli. Wel kan ik u ten algemene informeren over de door de Opvoedpoli genoemde thema’s. Deze thema’s hangen namelijk sterk samen met de inrichting van het stelsel waarbinnen de Opvoedpoli een deel van haar activiteiten ontplooit, namelijk de tweedelijns curatieve ggz.

De Opvoedpoli geeft in haar brief allereerst aan dat sommige verzekeraars wel contracten aanbieden, terwijl andere verzekeraars dat niet doen. Zorgverzekeraars hebben zelf de keuze of zij een zorgaanbieder een contract aanbieden of niet, het is dus goed mogelijk dat de situatie zich voordoet dat verschillende verzekeraars daarin andere keuzes maken. Daarnaast geeft de Opvoedpoli aan dat verzekeraars verschillende (nadere) eisen stellen. Inderdaad hebben zorgverzekeraars zowel in de polisvoorwaarden als in de contractering, ruimte om eigen (kwaliteits-)eisen te stellen. Dit dient uiteraard wel te gebeuren binnen de grenzen van de geldende wet- en regelgeving. Tot slot noemt Opvoedpoli de materiële dossiercontroles. In mijn ogen zijn zowel goede afspraken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars vooraf, als gedegen controle achteraf van groot belang. Ik verwacht overigens dat zorgverzekeraar door de afspraken in het Bestuurlijk Akkoord GGZ op het gebied van kwaliteit en transparantie, in de toekomst voor het in beeld brengen van de kwaliteit en doelmatigheid minder afhankelijk zullen worden van detailcontrole achteraf.

Kortom, de punten die de Opvoedpoli noemt hangen samen met de inrichting van het stelsel waarbinnen zij kiest te opereren. Binnen dit stelsel kopen zorgverzekeraars zorg in voor hun eigen verzekerden, en vervullen daarbij een sleutelrol op het gebied van kwaliteit en betaalbaarheid.

De NZa heeft als taak om er op toe te zien of zorgverzekeraars binnen de grenzen van de geldende wet- en regelgeving blijven De Opvoedpoli stelt dat er sprake is van een ongelijk speelveld, en dat zorgverzekeraars hun boekje te buiten gaan. Gezien de reactie van de Nza op de door de Opvoedpoli ingediende klachten, heb ik geen reden om aan te nemen dat daar sprake van is.

Brief van 22 maart 2013 aan de voorzitters van de zorgverzekeraars

Deze tweede brief, verstuurd namens bij de Opvoedpoli aangesloten behandelaars, gaat over de positie van de GZ-psycholoog. Deze behandelaars betogen dat ook de GZ-psycholoog gezien zijn vak en competenties hoofdbehandelaar zou moeten kunnen zijn in de tweedelijns ggz.

Inderdaad stellen zorgverzekeraars in sommige gevallen nadere eisen aan wie hoofdbehandelaar mag zijn in de tweedelijns ggz. Nu is er over de taken en kwalificaties van de hoofdbehandelaar nog veel onduidelijk. Dat geldt zowel in de huidige tweedelijns ggz als in de toekomstige gespecialiseerde ggz en generalistische basis ggz. Alle partijen in het ggz-veld en ik zijn het er over eens dat daar verandering in moet komen. Er moet duidelijkheid komen over wie hoofdbehandelaar mag zijn, wat de taken en verantwoordelijkheden van die hoofdbehandelaar zijn en hoe dat inzichtelijk en privaat- en publiekrechtelijk controleerbaar gemaakt moet worden.

Onlangs heeft de IGZ een conceptadvies uitgebracht over het hoofdbehandelaarschap. Mede naar aanleiding daarvan proberen partijen gezamenlijk tot een norm te komen voor het hoofdbehandelaarschap in de generalistische basis ggz en in de gespecialiseerde ggz, Ik hecht er zeer aan dat alle partijen samen met een norm komen. Dan zal ook duidelijk worden of de GZ-psycholoog in (delen van) de ggz zelfstandig als hoofdbehandelaar kan optreden.

Tot slot

Ik kan me goed voorstellen dat het voor de Opvoedpoli niet altijd makkelijk is om zich binnen de tweedelijns ggz te handhaven. Het is aan nieuwe ggz-aanbieders zelf om hun waarde binnen de tweedelijns ggz te bewijzen aan cliënten en zorgverzekeraars. De NZa ziet er daarbij op toe dat zij een eerlijke kans krijgen.

Zoals hierboven al aangegeven beoog ik met de invoering van de nieuwe Jeugdwet er voor te zorgen dat de zorgvraag van het kind in de hulpverlening altijd centraal staat.

Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Naar boven